Vondelingskens(1926)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] De Kinderen van ‘de Soetewey’ Ze trekken ter schole ten halleveracht, - Het dorpje ligt ver van 't gehucht, - Om 't even, of liefelijk 't zonneke lacht, Voor wind noch voor regen beducht. Met blauw-baaien rokskens De blinkende blokskens Van 's Zaterdags versch gevernist, Zoo trekken ze zwijgend De koppekens nijgend, Door regen, door sneeuw of door mist; Dan spreken die boerengespeelkens geen woord, De grooteren trekken de kleineren voort. ‘Klikkerdeklakker’, zoo kloefren de rijën Op blokskens voorbij langs de grauwe kasseiën. Op grootmoeders neusdoek, met kopspeld gehecht En kleurig met bloemen bestikt, De stroogele haren, heel stevig gevlecht, Met vuurroode lintjes gestrikt; Bol-roode gezichtjes En oogen als lichtjes, [pagina 52] [p. 52] De handekens frisch en gezond; Hoe lief en hoe gekjes Die boerene bekjes Met koffierandekens rond; Zoo stappen ze fier en als waren ze rijk! Hun neusdoekje sleept met z'n tippen door 't slijk, ‘Klikkerdeklakker’ zoo kloef'ren de rijën Op blokskens voorbij langs de grauwe kasseiën. Des Zomers dan loopen de jongens voorop; Ze knabblen aan raap of aan pee. De meiskens die leeren hun lessen luidop, De kleintjes die zeggen ze mee. Soms doen ze hun blokjes En lichtgrijze sokjes Aan 't oude kapelleken uit, Dan klinkt langs de wegen Het joelen u tegen En 't plif-pleffend voetjes-geluid... Maar zien ze in het deurgat hun moederke staan, Gauw schieten ze sokjes en blokjes weer aan. ‘Klikkerdeklakker’..., zoo kloef'ren de rijën Op blokskens voorbij langs de grauwe kasseiën. Vorige Volgende