¶ Anders seuen conditien, diemen so wel in die Prologhe, als in die Insinuatie schouwen moet.
TEn eersten wij moeten obserueren dat die Prologe oft Insinuatie niet also wel ooc op anderen causen dienen mach als op ons eygen Cause. Ten tweeden, dat wij niet en proponereen, tgene dat ons wederpartije so wel voor hem soude moghen nemen, als wij doen voor ons. Ten derden dat wij int beghinnen niet bi en stellen tghene dat ons wederpartije lichtelijck ter contrarien tonser preiudicie voor hem seluen soude moghen allegieren. Ten vierden dat die prologhe niet te seer lanc en si, oft met vele versierde gheaffecteerde woorden als voorseydt es.
Ten vijfsten dat Prologhe oft Insinuatie niet te vreemt en si, niet ten propooste dienende, gelijc alsmen spreken soude van Ghendt, datmen sprake van Brugghe Ten sesten datse niet verkeert en si, ghelijc alsmen soude willen die auditeurs goetwillich maken, daermense behoorde verstandele te maken, oft ter contrarien datmense ver-