6 mei.
Mijn geschrijf heeft lang stilgelegen. Ik heb het drok gehad, - en nog. Er is gelegenheid naar Java, voor 't eerst in vele maanden, - dus eindig ik voor ditmaal.
Ja, dit nog. Dezer dagen arriveerde een Chinees van Manilla aan wie ik in 1849 (en wel vóór de ontvangst van dat Albumblaadje, let daarop s.v.p.) een cachetje besteld had a.c.k. De man was verleden jaar naar Macao op reis gegaan en is daar opgehouden, zodat ik nu eerst mijn bestelling van '49 ontvang. Er is voor Pieter ook een, zodat ik ze beide aan hem zal adresseren; ik hoop dat het terecht moge komen. -
Zend mijn brief aan Pieter niet, het dient tot niets.
Je hebt daar op het punt gestaan niets van mij te horen, mijn hele brief is 100 jaar oud geweest, zoals mijn goede moeder van een theekopje zei als 't zonder te breken, van de tafel viel. Ik had hem in de hand, en voelde een aanval van verscheuringskramp. 't Is me een gevoel als maakte ik misbruik van de posterij - 't is me als hoorde ik de geest der eeuw mij verwijten: ‘niet dáárvoor gaf ik u stoom, - niet voor zulke nonsens heb ik de Pasja van Egypte in een postmeester, - en de Steden der piramiden in stations herschapen,’ - en wat de geest der eeuw al verder zegt bij zo'n gelegenheid.