Ik ben zwanger van denkbeelden
(1996)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd12 maart.Alles nog hetzelfde. Maar ik merk daar aan mijn geschrijf van gisteren dat ik aan 't klagen ben geweest. Dat wil ik niet meer. Ik zal haar naam niet weer noemen in mijn brief voor zij beter is. Want beter wordt men altijd. Ik zal nu maar wat voortschrijven gedurende die tijd, en trachten zo min mogelijk ziekelijkheid te laten doorstralen in mijn brief. Hij hoeft niet te rieken naar azijn, noch gevlekt te worden door mijn tranen. 't Zou ook mal van me wezen, want ik zeg immers dat men altijd beter wordt, en wat maal ik dus.
Ik zal maar wat voortschrijven aan die Jongelingsdromen, schoon ze mij vervelen. - | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
-- Wee de vesting die begint zich in staat van verdediging te stellen als de vijand nabij is. - Wee het genie dat dan eerst zich zijner bewust wordt als de omstandigheden een genie vorderen; het gaat verloren als de vesting. Hoe bewijst gij uw Stelling, Montesquieu, als ge zegt: l'homme ne manque jamais aux circonstances? Hoe weet ge dat? Veelal bewaart de Geschiedenis alleen die omstandigheden waar zich een man heeft opgedaan, - maar wie maakt melding van de omstandigheden waarvan zij niet gewaagt, omdat er niemand was die een gedachte, een mening, een principe voorstond, - niemand die aan zulke omstandigheden een naam gaf. Gij Montesquieu stelt zonder te bewijzen; ik gevoel dat ik bewijzen moet, waar ik u aanrand. De Israëlieten verbeten Egypte en Mozes ontbrak niet. De Senaat te Rome verdrukte het volk: er stonden Gracchen op. Het nieuwere Rome was losbandig en vond Sixtus v van binnen - Erasmus, Luther, Calvijn en anderen van buiten. Frankrijk was wetteloos: Napoleon herstelde de wet. Gij ziet ik ben eerlijk. Dit alles staaft schijnbaar uw mening. Nu mijn antwoord: Wanneer de omstandigheden die een Mozes, Gracchus, Sixtus, Luther of Napoleon eisten, bestaan hadden zonder dat aan die eisen ware voldaan geworden, zouden die omstandigheden in het niet verzonken, en misschien nooit genoemd zijn. Werden de Israëlieten vijftig jaren vóór Mozes niet verdrukt? Is er toen iemand opgestaan die hen uitleidde? Neen. Derhalve vijftig jaar vóór Mozes ontbrak er een man aan de omstandigheden. Was Rome niet verdorven vóór Luther? Had niet Luther enige leeftijden vroeger de Kerk moeten hervormen als hij zoveel vroeger bestaan had? Waar was toen de voorstander der heilzame Ketterij? Gij denkt aan Huss... een bewijs temeer: Huss toont aan dat er een Luther nodig was. q.e.d. Wie zal durven loochenen dat het belang der mensheid gebie- | |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
dend vorderde dat de Spaanse Inquisitie ware teruggedeinsd voor de ijzeren wil van een groot man? Ware er zulk een man opgestaan - dan zoude Montesquieu zeggen: zie, er hebben gruwelen plaats; er wordt een sterke arm, een man vereist om ze te stuiten, en terstond - die arm, die man is er. Nu echter de Geschiedenis niet van zulk een man spreekt, vraag ik: waar bleef hij? Waarlijk, les hommes manquent quelquefois aux circonstances! Ik geloof echter dat ze er zijn; even zeker als de Natuur voor elk gif een tegengif aanbiedt, - voor elke plaag een behoedmiddel. Dezelfde natuur die het ijs daarstelt, doet het vuur branden. Dezelfde natuur die het aardrijk schroeit en blakert geeft loof en frisse vruchten. Waarom zoude dan ook aan het mensdom niet een sterke arm geschonken worden waar het dreigt te struikelen, en de maatschappij een pilaar waar ze instort? Maar --- de vrucht die in 't verborgen rijpt, en door niemand geplukt, slechts rupsen voedt - kan de Natuur het helpen dat ze door insekten wordt genoten en niet door de mens voor wie ze bestemd was? Kan de Natuur het helpen dat niet ieder die groot had moeten zijn, groot werd? Dat niet elk genie de plaats innam die het genie toekomt? Wee het genie dat zich vormt als het reeds geopenbaard moest zijn. Nog eens: het gaat verloren! Het bereikt zijn bestemming evenmin als de vrucht met de rupsen. Nu blijft de vraag of de omstandigheden aan het genie kunnen ontbreken? Dit is moeilijker. ‘Een groot man gaat in het duister verloren, wanneer de omstandigheden hem een zijner waardige werkkring weigeren.’ Dit is een algemeen gevoelen en derhalve te betwijfelen. Ikzelf heb zoëven gezegd: een genie gaat verloren wanneer het te laat zichzelf bewust wordt en vormt. Dit echter is geheel iets anders dan verloren te gaan uit gebrek aan omstandigheden die | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
de werking van het genie vereisen of toelaten. Ik stem toe dat de omstandigheden er het hunne toe bijdragen om dat zelfbewustzijn en de daaruit voortvloeiende vorming daar te stellen, - en dat derhalve die omstandigheden ontbrekende, zulks middellijk het verloren gaan van een genie kan veroorzaken; maar nooit zal het genie wanneer het eens tot zelfbewustzijn gekomen is, zich terugtrekken binnen de enge omvang van het gewoon menselijk bestaan, omdat het buiten die kring niets te doen vond Een voorbeeld. Iemand door de Natuur bestemd tot een groot man, ploegt het veld; kommer, voorspoed of wat het zij - het minste is dikwijls genoeg - geeft hem een flauw bewustzijn dat hij meer kan en moet zijn dan hij is. Waar zulk een omstandigheid ontbreekt, gaat het genie verloren. Doch stel ze ontbreekt niet. Hij peinst; - dit is de eerste stap Het bewustzijn van eigen kracht ontwaakt en dóór die kracht vormt hij zich. Het genie is dáár. Het genie werkt. Hier kunnen de omstandigheden niet ontbreken - het genie schept ze. De omstandigheden die de man het eerst deden denken, kon hij niet scheppen, omdat daartoe juist die kracht vereist werd welke hij eerst verkrijgen zou door het zelfbewustzijn dat uit zijn denken voortvloeide. Dit te vorderen zoude zijn alsof men zeide: Smeed u een hamer opdat gij daarmede hamers leert smeden. Ontsluit de poort om de sleutel te halen van gene zijde, enz. De slotsom van een en ander is:
| |||||||||
[pagina 71]
| |||||||||
Wij hebben gesteld dat bij Bonaparte de kiem van uitwendige grootheid zich inwendig ontwikkelde voor de omstandigheden van die kiem de vrucht eisten, hetzij dan dat hij de omstandigheden voorzag, hetzij de ontwikkeling instinktmatig geschiedde. In het laatste geval zegge men niet: ‘het was gelukkig dat later de omstandigheden hem een die ontwikkeling waardige werkkring aanboden, en dus beantwoordden aan de hoogte waartoe hij a priori zich had opgevoerd’. Want juist dit getuigt van die hoogte dat hij zich een werkkring schiep waartoe (hoezeer het anders schijnen moge) eigenlijk de omstandigheden geen aanleiding gaven. De omstandigheden wenkten hem slechts om voor korte tijd op de wijze van Robespierre Heer van Frankrijk te worden. Daartoe waren velen in staat. De omstandigheden leidden hem niet tot het denkbeeld om Europa zijn inzichten te doen eerbiedigen. Tot dit denkbeeld (even groot, - groter misschien dan de uitvoering) was een Napoleon nodig. Ieder tijdgenoot die op het uitwendig standpunt van Napoleon stond dacht aan de mogelijkheid om zich te verheffen ten koste van de algemene vrijheid. Dat slechts Bonaparte dit uitvoerde maakt hem niet groot. Niemand echter dacht eraan dat uit de wetteloze wanorde van de Franse republiek, de maatschappelijke verplichtingen met volle kracht zouden tevoorschijn treden en geheel Europa opnieuw binden. De vrijheidsgeest die Lodewijk xvi doodde was uitgeput en verteerde zichzelf; Frankrijk, het grote Frankrijk van Louis Quatorze was ten spot der Volkeren geworden; Fransman was een scheldnaam als sans-culotte, - een gruwel als facobijn. De grondslagen der Republiek waggelden in het bloed der royalis- | |||||||||
[pagina 72]
| |||||||||
ten. Een morele verrotting had de plaats ingenomen der overspanning in de dagen van het schrikbewind. Het woord vaderland was zinledig geworden. Waar was het vaderland van de Fransman vóór het Consulaat? Op het graf van de vermoorde Koning? In de wijkplaatsen der gevluchte Bourbons? In de raadzalen van de Directoire? Of was misschien de guillotine het verzamelingspunt waarom zich de kinderen van Frankrijk schaarden? Er was geen vaderland. Europa zuchtte als altoos onder het ijzeren net der hoven waarvan elk koning een verbindende schakel was. Elke poging om dat drukkend weefsel af te schudden, deed de schalmen zwaarder op de Volkeren rusten - nergens een opening! Niet alleen verpletterde de neervallende keten de stoutmoedige hand die zich uitstrekte om ze te breken, maar ook elders kromde zich de nek te dieper naarmate ginds een enkel hoofd vruchteloos getracht had zich op te richten. Het schudden ener schakel weergalmde heinde en ver; elk vorst achtte zich gekrenkt door de hoon zijn gebuur aangedaan, en nog weerklonken de jubeltonen, nog brandden hier en daar de vreugdevuren waarmee een onbedachtzaam volk de huwelijksvereniging zijner vorstelijke spruiten met naburige hoven (?) gevierd had, toen reeds de geselslagen van die naburen het nadrukkelijk onder 't oog brachten dat men zich met de vorst, niet met het volk verbonden had. (Holland & Pruisen in '87.) Slechts Frankrijk was de band ontworsteld --- maar hoe! Zo diep in 't vlees gegroeid, was de boei niet afgewrongen, zonder akelig bloedende wonden na te laten. De vuist was vrij, ja maar gekneusd. Afgemat zonk ze neer na de worsteling. Kon de scheuring van het keten weefsel waaronder geheel Europa zuchtte een aanvang nemen onder zulke omstandigheden? Ieder riep neen! - of liever niemand legde zich die vraag voor; niemand besefte slechts van verre de mogelijkheid, - niemand - dan Bonaparte alleen! | |||||||||
[pagina 73]
| |||||||||
Dáárom is Napoleon groot! Niet bij Jena, niet bij Marengo, Austerlitz, Wagram, Friedland is hij groot geworden. Wil een Schilder een toonbeeld daarstellen van hetgeen een mens als Napoleon vermag - laat hij zich wachten de krijgsman met zwaard en rusting te schetsen. ---- Zó groot was elk soldaat van de ‘oude garde’. Neen, hij stelle de jongeling voor op de ogenblik, toen hij peinzend de toekomst inzag, of liever toen hij peinsde over de mogelijkheid om die toekomst te vormen, te scheppen. Bewondert gij Napoleon om zijn krijgskunst? - Misschien ordenden sommige sous-lieutenants hun pelotons beter dan hij zijn legers. Om dapperheid? Was hij dapperder dan de braven die hem vergezelden? Napoleon was groot toen hij met het hoofd in de hand nadacht en het lot van Europa vaststelde vóór nog iemand voorzag dat hij op dat lot invloed uitoefenen zou. Hij is groot om dat denkbeeld. Hij zoude groot zijn ook al hadde de toekomst daaraan niet beantwoord. 't Is waar wij zouden hem dan niet gekend hebben in zijn grootheid. ---- Velen delen in de roem zijner daden, - dat denkbeeld echter behoorde hem alleen. (In '51 zou ik tegen dit alles veel in te brengen hebben, maar dat is nu de vraag niet. De oude man wordt toch gemassacreerd in 't lie deel. Ik zou te veel te doen hebben als ik telkens holla wou roepen bij iedere valse redenering; elke inconsequentie. Ik zeide dan dat mij alles ontbreekt waardoor Napoleon groot werd. --- Het later gezegde toont echter dat hiervan de bedoeling slechts is: dat ik mij nog niets heb eigen gemaakt dat dienstbaar kan zijn aan de begeerte om groot te wezen, maar dat die begeerte zelf de eerste stap tot grootheid is. | |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
Ik zit met het hoofd in de hand, en peins. --- Wanneer ik ooit schitteren zal voor het oog der wereld, men danke het dit ogenblik. En nu vraag ik opnieuw: wat is mijn bestemming - voldoe ik aan mijn bestemming? Gesteld eens de Natuur had mij tot een groot man bestemd - laat ons onderzoeken of ik op weg ben aan die bestemming te beantwoorden; laat ons zien op welke hoogte ik sta. ‘Enige omstandigheden doen de man peinzen - hij geraakt tot zelfbewustzijn - dit is de eerste stap.’ Ik heb gepeinsd. Ikzelf weet niet of het de omstandigheden waren die mij tot denken aanspoorden, - dan of ik dacht - uit natuur, zoals men ademhaalt. Ben ik tot bewustzijn van hogere waarde gekomen? Vanwaar anders dat knellen van de gewone maatschappelijke dwang die anderen niet knelt? Als een kledingstuk dat alle anderen past, mij benauwt en in mijn bewegingen hindert --- is dat niet een bewijs dat mijn lichaam groter omvang heeft dan het hunne ---? (Lieve oude man, - 't kan zijn dat die kleding voor welgemaakte mensen goed is, en dat gij misschien --- maar ik wil niet hard zijn. Wanneer mijn geest met moeite of in 't geheel niet buigt, waar die van anderen zich kromt, is dat niet een bewijs dat die geest sterker, forser, minder tot krommen geschikt is dan de hunne ---? En was dit niet immer zo? - Ik was als kind onbuigzaam en fier; als jongeling ben ik - hoezeer doelloos tot nog toe - evenzo. Ben ik dus als anderen? Neen. Ben ik meer, - ben ik minder? Ik veracht het doel waarnaar zij streven; het schijnt mij nietig. | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
Ik veracht de rampen waarvoor zij sidderen. Hun angsten, hun smart --- ik lach ermede. De hoogte waartoe zij deze of gene handeling die hun groot toeschijnt, verheffen, - doet mij met minachting nederzien op mensen die kleiner moeten zijn dan ik om zóiets groot te kunnen noemen. Ik gevoel dus dat ik meer ben dan anderen. --- Het zelfbewustzijn is daar. Het doel en de omstandigheden ontbreken slechts. Ik moet dus scheppen, doel en omstandigheden tevens. Het scheppen van een groot doel eist meer dan de uitvoering. Wie tot het eerste in staat is zal in het andere niet falen. Als ik in het eerste slaag zal ik met zelfvertrouwen recht op dat doel aangaan, overtuigd dat ik die het schiep, het bereiken kan. Het komt er nu maar op aan dat doel juist te bepalen, en te zeggen: dáár wil ik heen! (Hier schijnt de oude man heen en weergelopen te hebben! 1851.) Wie of wat belet mij naar een kroon te streven? De begeerte alleen verdiende een kroon, en zou ze mij niet ten deel vallen als ik stout alle hindernissen minachtende, alle middelen aangrijpende, mij verhief boven wantrouwen op mijzelf, boven vrees, twijfel en kleinmoedigheid; als ik koen de ogen sloot voor de afgronden langs mijn weg, om ze slechts op de toekomst te vestigen, en tevens mij niet bekreunende om het oordeel der mensen - zij die niet verder zien dan heden - mij op die toekomst beriep die mij rechtvaardigen zal ---? Wat zoude ik minder bejagen dan dat? Eenmaal had ik een levensdoel van geheel andere - zal ik zeggen verhevener? - aard. Ik beminde een meisje. --- Is het te veel gevraagd van 't lot --- een kroon voor een ideaal? Welaan, het zij zo! | |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
(Kanttekening. Lang heb ik geweifeld tussen Alexander en Diogenes - tussen Rousseau en Napoleon.)
Verhard u mijn hart, en omgord u met het ijzeren harnas der onverschilligheid! Stik in uw bloed, maar laat geen droppel getuigen dat men u wondde! Wees sterk, mijn brein en duizel niet! Bevat alles, behoud alles, doorzie alles, oordeel altijd juist! Dat nooit iemand ontdekke dat gij falen kunt. Bedek elke fout met de vonken van schitterende geest. Zeg nooit dit of dat kan niet. Het moet. De onmogelijkheid zelf moet te niete gedaan worden. Zó moet eens Napoleon tot hoofd en hart gesproken hebben. Toen was hij groot. Toen werd hij gekroond met de kroon van goddelijke kracht, - waarlijk anders dan later met het gouden hoofddeksel dat hij Pius vii uit de hand rukte - schoner, heiliger. --- Ja, het is heden mijn kroningsdag!
Ik moet beginnen met een misdaad --- met iets wat anderen misdaad schijnt. Het zij zo! Wees sterk, mijn hoofd - en gij mijn hart klop niet zo onrustig. Gewen u bedaard te blijven in de storm. Het zal nodig wezen. En nu, fier begonnen wat toch geschieden moet. (Java vrij - kolonisatie aldaar - oproeping aan de Polen - ieder boer Doctor in de letteren - Belasting gelijk door ongelijkheid - Armoede is misdaad òf van de arme òf van zijn buren - Luiheid is diefstal. - Afschaffing van erfrecht. - De straf op kindermoord zal zijn tot de moeder te zeggen: vrouw, gij hebt uw kind vermoord! anders niet - Duellen toegelaten, mits à mort. - Laster straffeloos. - Verbranding der doden. De mens heeft recht op voedsel & onderwijs - De maatschappij heeft recht op werk, - maar voedsel gaat vóór. Grondeigendom gedeeltelijk onvervreemdbaar. - Revisie van alle vonnissen voor een Oppergerechts- | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
hof van billijkheid en gezond verstand. - Nieuwe godsdienst. God is Heer. Men dient Hem door de natuur die Hem vertegenwoordigt lief te hebben. Een medemens is het voornaamste voorwerp dier Natuur. - Landbouw is het schoonste bedrijf. - Ieder onderwijst zijn eigen kinderen -- Weduwen en wezen zijn kinderen van de staat. Het huwelijk nagenoeg afgeschaft. - Vrouwen zijn personen. Enz., enz., enz.) ×. (Straks zal ik u zeggen wat × is.)
------ kan ik anders? Ik wil krijgsman worden; ik wil wetenschappelijke kennis van omvang bezitten; ik wil mensen kennen en kunnen beoordelen zonder mistasting; ik moet mij dwingen niets te doen, niets te zeggen, niets te denken wat niet tot het doel leidt; noch ter linker - noch ter rechterzijde afwijken; kommer moet mij niet afschrikken, en weelde niet binden; ik moet moed bezitten, dan eens razende dolzinnige moed - dan eens bedaarde koele verachting van gevaar, al naar het nodig is; ik moet mij gewennen niets wat ik wil, niet te kunnen, - niets te willen wat niet doelmatig is. Teder gevoel van hart en geweten moet onderdrukt - niet vernietigd worden. Ik moet wreed, hardvochtig zijn uit beginsel, en mijn wreedheid zal deugd wezen. Ik moet misdadig wezen en toch zullen mijn misdaden heilige opofferingen zijn. Is het niet een schoon doel een volk gelukkig te maken - wàt zeg ik, een gelukkig volk te scheppen? Wie deed dat vóór mij? Men overwon slechts; - men organiseerde slechts. Ik wil een maatschappij uit niet tot het aanzijn roepen; ik wil de geteisterde stiefkinderen van het verouderd Europa tot één huisgezin verzamelen, mij aan het hoofd daarvan stellen en uit de schuilhoek der ballingen de onnatuurlijke moeder doen sidderen die haar kinderen verstiet. | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
Is dat doel niet groot, niet verheven? Zouden op hem die het schiep de gewone regelen van eer en deugd toepasselijk zijn? Bindt men de leeuw met de band die de hinde weerhoudt? Lamartine, de gemoedelijke, godvruchtige Lamartine zegt het: ‘Pour des héros et nous il est des poids divers!’ En als hij die in stille afzondering, in dichterlijke opwekking de wereld aanschouwt, hij die zich niet onder de ‘héros’ rekent, maar zich nederig onder het collectief ‘nous’ schaart, reeds inziet dat niet allen naar dezelfde maatstaf zullen geoordeeld worden, mag ik dan twijfelen --- ik? (Aanm. van de Verzamel. d.l.b.u.h.d.v.e. Oud man. Hoe komt vader Anton in 1811 aan verzen van Lamartine? Ik zou op het voetspoor van zovele bijbeluitleggers kunnen zeggen: die woorden zijn door een andere hand daar bijgevoegd --- het is een aantekening van vertalers. ---- | |||||||||
[pagina 79]
| |||||||||
ben bereid om die stuitende anachronisme het gehele dagboek te verwerpen - zodra gij de Aeneïde verwerpt van Vergilius omdat hij Dido met Aeneas, - en de Numa van Florian die Numa met Zoroaster tezamen brengt.) Vervolg Dagboek ----- Ik twijfel niet! Ik verklaar mij vrij van de banden der maatschappelijke instellingen. Ik zal misdadig worden - maar misdaad houdt bij mij op misdaad te wezen. Mijn misdaad spruit uit beginselen voort. Zijn die onzuiver --- en is mijn overtuiging vals ----- dan is misdaad op zijn hoogst ------ dwaling!
nb. x wil zeggen dat de oude man beginnen wou met zeerover te worden! (1851.) |
|