aant.
‘'t Is mogelijk, menheer, maar het bed--’
Het doet er niet toe wat de vent verder zei of dacht. Damon schikte zich in zijn lot, - en wenkte Pythias een ‘straks’ toe.
Ieder maakte zich ‘lekker’ in zijn kamer. In nachtpantalon en kabaai kwamen ze gelijk uitlopen, en daar had je de omhelzing in de gang. ---
‘Dierbare Damon!’
‘Dierbare Pythias!’
‘Dierbaarste Damon!’
‘Dierbaarste Pythias!’
‘Wat ware ik zonder u!’
‘Heilige vriendschap!’
‘O, Goden!’
‘Goden, O!’
‘O, ik wist dat gij komen zoudt, - maar ik hoopte dat gij niet zoudt komen!’
‘Ik was er eer geweest, - maar de wind ---’
‘Toen ik tien uur hoorde slaan, (coul. loc.) dacht ik....’
‘Tien uur? Pardon, toen was ik er al.’
‘Toch niet. Toen ik tien uur hoorde slaan --’
‘Lieve vriend, wat praat je - ik was er allang toen 't 10 sloeg. De koning begon juist te schreien -- herinner u maar.’
‘'t Is niet waar. De klok sloeg juist toen ik mij gereed maakte om te knielen.’
‘Wel verd...., hoe heb ik het met je! En ik...’
‘Mijn horloge is gelijk!’
‘En 't mijne dan?’
En ze haalden hun horloges.
‘'t Is nu drie minuten over twaalf. --’
‘Neen, twee!’
‘Neen, drie! Neen, twee, neen drie, neen twee, neen drie, neen twee!’
‘'t Mijne is van Breguet!’
‘Dit is een patent-lever, een time keeper!’