| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
|
negende hoofdstuk < [streep] Ma
Negende Hoofdstuk [streep] Mb*
negende hoofdstuk. D1-D4 |
1 |
Ik < Ik Ma
Vervolg van het opstel van Stern Ik Mb
(Vervolg van het opstel van Stern.) Ik D1-D3 |
2 |
in de lucht zou kunnen laten zweven <
zou kunnen laten zweven in de lucht M-D3 |
2-3 |
by de beschryving < bij het beschrijven Ma1
bij de beschrijving Ma2 |
3 |
uit de hand zoudt leggen < zoudt uit de hand leggen M-D3 |
6-7 |
uitgangspunt van haar sprong < point de départ M-D3
point de départ van haar sprong D4 |
9 |
goede hemel, de < de M-D3 |
10 |
een < het M-D3 |
12 |
dit < dat M-D3 |
21 |
houd u < doe M-D3 |
23 |
hoogst < als hoogst M-D3 |
23 |
en zelfs < en M-D3 |
26 |
te verwyten < voortewerpen M-D4 |
36 |
't < dat M-D3
het D4 |
41 |
hebt < en hebt M, D1, D2nd, D3
en heb Dz* |
42 |
bundel < bundel der M-D4 |
| |
| |
46-47 |
-een andere vorm van welsprekendheid in den echtestaat geeuwend: <
geeuwend, - dat is eene andere uitdrukking der welsprekendheid in den echtestaat, - M
geeuwend, - dat is eene andere uitdrukking der welsprekendheid in den echten staat: D1-D3
geeuwend - dit is een andere uitdrukking der welsprekendheid in den echtenstaat: D4 |
48 |
dat... hm! Och, < dat... och, M, D4
dat... och! D1-D3 |
48 |
ze schryven < men schrijft M-D3 |
53 |
myn ziel, myn ziel < mijne ziel, M-D3
myn ziel, D4 |
54 |
't Was < Dàt was M-D3
Het was D4 |
55-56 |
dat hart en die ziel neergelegd < neêrgelegd dat hart en die ziel M-D3 |
66 |
vak. Ieder zal < vak; gij zult M
vak: gij zult D1-D3 |
69 |
zyn opstel < de laatste tien hoofdstukken Ma
zijn opstel Mb |
69 |
ons al < ons Ma
ons al Mb |
70-71 |
mooi. Zoo zeggen ze, ten-minste. < mooi. M-D4 |
73 |
deze < die M-D3 |
73-74 |
bladzy zooveel < bladzijde M
bladzijde zooveel D1-D3 |
77 |
veel te < te M-D3 |
78 |
word < ben M-D3 |
81 |
gaat me nu die < gaat M-D3 |
85 |
koffi, op < koffij en M-D3
koffie, op D4 |
87 |
wat < iets M-D3 |
95 |
want ik vraag u, < want M-D3 |
| |
| |
97 |
toch < nu toch M-D3 |
105 |
wat < iets M-D3 |
104 |
wat < iets M-D4 |
107 |
hoofdstukken overteslaan, die naar duitsche opgewondenheid rieken <
hoofdstukken die rieken naar duitsche opgewondenheid overteslaan Ma
hoofdstukken, die rieken naar duitsche opgewondenheid, overteslaan Mb
hoofdstukken, die rieken naar Duitsche opgewondenheid, overteslaan D1-D3
hoofdstukken overteslaan, die naar Duitsche opgewondenheid rieken D4 |
112 |
Dit < Dat M-D3 |
112 |
zeer verkeerd < eene groote fout M-D3
een groote fout D4 |
116 |
is. Maar < is, doch Ma
is; doch Mb-D3 |
116 |
hierin ligt < dit is M-D3 |
120 |
men meent < zij meenen M-D3 |
120 |
dit < dat M-D3 |
123 |
durf < ik durf M-D3 |
124 |
met kennis van zaken spreek < spreek met kennis van zaken M-D3 |
125 |
vooral sedert < sedert M-D3 |
127 |
weten, lezer, < weten Ma, D4
weten, Mb-D3 |
129-130 |
in toon en manieren iets heeft aangenomen <
iets heeft aangenomen in toon en manieren M-D3 |
130 |
't < dat M-D3 |
133 |
over je tevreden! Ik < tevreden over u, ik M
tevreden over u: ik D1-D3 |
133 |
je altyd < u altijd M-D3 |
134 |
toch wyk je van den rechten weg af. Je bent <
gij wijkt af van den goeden weg; gij zijt M, D1
gij wijkt af van den goeden weg, gij zijt D2-D3 |
| |
| |
135 |
je hebt < hebt M-D2d
heb D3* |
136 |
't beginsel < de bron M-D4 |
136 |
je < gij M-D3 |
138 |
ten-verderve, jongen. Lees* < ten verderve, lees M
ten verderve: lees D1-D3
ten-verderve; lees D4 |
144 |
je lichaam < uw ligchaam M-D3 |
144 |
je vader < uw vader M-D3 |
146 |
dus 't < het M-D3 |
147 |
de < die M-D3 |
149 |
spiegel je < spiegel u M-D3 |
149 |
stel je < stel u M-D3 |
150 |
die < die dus M-D4 |
151-152 |
worden, en al doet hy nu-en-dan eens wat verkeerds. Bedenk toch <
worden. Denk toch M-D3 |
155 |
je bank < uwe bank M-D3 |
155 |
't je < het u M-D3
het je D4 |
155-156 |
verveelde, jongen, want... wat moet God daarvan denken? De kerk is Zyn heiligdom, zieje? En <
verveelde; en M-D3
verveelde, jongen, want wat moet God daarvan denken? De kerk is Zyn heiligdom, zieje? En D4 |
156-157 |
jonge meisjes < meisjes M-D3 |
157 |
dit < dat M-D3 |
158 |
lees. Dat < lees; dat alles M
lees: dat alles D-D3
lees, dat alles D4 |
159 |
heb je < hebt ge M-D3 |
| |
| |
160 |
de man < hij M-D4 |
162 |
werk < werk af M-D4 |
163 |
verkeerde < zulke M-D3 |
165 |
ziekelyk, ziedaar! < ziekelijk. M-D3 |
166 |
Stern, jongen: < Stern, Ma
Stern, Mb
Stern: D1-D3
Stern, jongen, D4 |
166 |
ryk, moet je denken. Houd je < rijk, houdt u M
rijk: houdt u D1
rijk:houd u D2-D3
ryk. Houd je D4 |
166 |
alsof je < alsof ge M-D3 |
167 |
zag < zaagt M-D3 |
169 |
moest schryven* < schrijve M-D3 |
170 |
heeft geborduurd met echte floszy < heeft geborduurd M-D3
geborduurd heeft met echte floszy D4 |
171 |
- zoo-eens uit jezelf, weetje? - < zoo eens Ma
zoo eens, Mb-D3 |
173 |
Zieje < Ziet gij M-D3 |
173-174 |
dat is men zyn naaste schuldig - zoo breng je hem op den goeden weg, meen ik - <
zóó brengt ge hem op den goeden weg, dat is men zijnen naaste schuldig, M
zoo brengt ge hem op den goeden weg, dat is men zijnen naaste schuldig, D1-D3
zoo breng je hem op den goeden weg...dit is men zyn naaste schuldig, D4 |
176 |
kantoor, <
kantoor, en denk toch dat de Heer voor u gestorven is aan het kruis, Ma
kantoor, Mb |
176-177 |
want dan stort ze, en Paulus < want Paulus Ma1
want dan stort ze, en Paulus Ma2
want dan stort ze, en Paulus Mb
want dan stort ze; en Paulus D2-D3 |
| |
| |
179 |
Frits, en wees braaf, < Frits, Ma
Frits, Mb-D4 |
180 |
je hoed < uw’ hoed M
uw hoed D1-D3 |
180 |
je jas < uw’ jas M
uw jas D1-D3 |
181 |
je < u M, D2d, D3
uw D1*, D2* |
183 |
onderwerp van zyn rede < onderwerp M-D3
onderwerp zyner rede D4 |
184 |
gekozen < genomen M-D4 |
184 |
Gods < van God M-D4 |
184-185 |
ongeloovigen, naar aanleiding van Samuels berisping aan Saul: Sam. xv: 33b. <
ongeloovigen. Ma
ongeloovigen. (Samuels berisping aan Saül. Sam xv. 33b) Mb
ongeloovigen. (Samuels berisping aan Saul: Sam. xv: 33b.) D1-D3
ongeloovigen, naar aanleiding van Samuels berisping aan Saul: Sam. xv: 33b. D4 |
186 |
By 't aanhooren van die predikatie, dacht ik gedurig <
Ik dacht gedurig bij het aanhooren zijner rede M-D3
By het aanhooren van die predikatie dacht ik gedurig D4 |
187-188 |
zeide < zeide u M-D4 |
188 |
toch ook < toch M-D3 |
189 |
een-en-ander* < veel M-D3 |
190 |
och, hoe < hoe M-D3 |
192-193 |
iemand die waarlyk niet hoog vliegt <
een middelmatig mensch; M
een middelmatig mensch - D1-D3
een middelmatig mensch die waarlyk niet hoog vliegt - D4 |
194 |
omdat < daar M-D3 |
194 |
sommige < vele M-D3 |
195 |
door Sjaalman behandeld waren < Sjaalman behandeld had Ma
Sjaalman behandeld had Mb-D3 |
| |
| |
198-199 |
heiden. Want ik houd me aan Jezus Christus, en dien gekruist, en dit zal elk fatsoenlyk lezer ook wel doen. <
heiden) M
heiden). D1-D2d
heiden.) D3
heiden Want ik houd me aan Jezus Christus, en dien gekruist, en dit zal elk fatsoenlyk lezer ook wel doen. D4* |
209 |
moge. Ziehier wat hy daarvan zeide: < moge. M-D3 |
210 |
heerlyke roeping < roeping M-D3 |
213 |
en niet ook < niet M
niet, D1-D3 |
227 |
zyn er < zijn M-D3 |
232 |
leven < zijn M-D4 |
232-234 |
geliefden - wanneer zulk een gruwelyk bestaan den naam van leven dragen mag! - daar vindt men wezens die <
Geliefden, die M, D4
Geliefden! die D1-D3 |
234 |
beweren < meenen M-D3 |
234 |
voldoende < genoeg M-D3 |
237 |
dit < dat M-D3 |
238 |
wezen zal < zal wezen M-D3 |
247 |
zonder ooit < zonder M-D3 |
247 |
die < ze Mat
die Ma2 |
248 |
Ziet < Zie M-D3 |
249 |
het < dat M-D3 |
249 |
nauwelyks < naauw M-D3 |
265-266 |
zedeloosheid! Het < zedeloosheid, - en het M-D3 |
273 |
bevorderen < oprigten M-D3 |
277 |
oprichten < daarstellen M-D3 |
| |
| |
279 |
die < als M-D3
als D4 |
283 |
't verkeer < verkeer M-D3 |
285 |
traktaatjes < traktaten M-D3
traktaten D4 |
288 |
voorraad < getal M-D3 |
289 |
aanwezig < voorhanden M-D3 |
296 |
deze < zulk eene M-D3 |
298 |
op nummer 5, e gelet < gelet op nummer 5(e M
gelet op nummer 5 e) D1-D3
gelet op nummer 5, e D4 |
298-299 |
juist die voorslag herinnerde mv zoo <
dàt was iets wat mij zoo herinnerde M
dat was iets wat mij zoo herinnerde D1-D3 |
301 |
ik < ik u M-D3 |
309-310 |
juist hierom < dáárom M-D3 |
311 |
wezen zal < is M-D4 |
312 |
van die < dier M-D3 |
317 |
en nederige < nederige M-D3 |
319-320 |
op zyn pad is < is op zijn pad M-D3 |
321-323 |
stellen, als Frits goed oppast - hy heeft redelyk stil gezeten in de kerk - wellicht vyf jaren vroeger <
stellen, welligt vijf jaren vroeger, als Frits goed oppast (hij heeft zeer stil gezeten) Ma
stellen, welligt vijf jaren vroeger, als Frits goed oppast (hij heeft zeer stil gezeten) Mb-D3
stellen, als Frits goed oppast - hy heeft redelyk stil gezeten - wellicht vyf jaren vroeger D4 |
328 |
hiertoe < daartoe M-D3 |
330 |
daaraan zoo dringend < daaraan M-D3 |
338 |
reeds < zelfs M-D4 |
| |
| |
339 |
ons < het M-D4 |
340 |
vaderland < land M-D4 |
345 |
hiertoe < daartoe M-D3 |
349 |
Dit < Dat M-D3 |
351 |
zorgen. En dit < zorgen, en M-D3 |
353 |
waarlangs < waardoor M-D3 |
353 |
en hoe < hoe M-D3 |
355 |
worden gemaakt < gemaakt worden M-D3 |
|
|