| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
2-3 |
zyn blauw-lakenschen frak, met geborduurde eiken- en oranjetakken op kraag en mouw-opslagen: Multatuli tekent Verbrugge hier in het uniform van een ‘kontroleur der eerste klasse bij de landelijke inkomsten en kultures’. Dit uniform bestond o.m. uit een ‘frak van blaauw laken’, voorzien van ‘goud en zilver borduursel oranje en eikentakken’ aan de uiteinden van de kraag en op de mouwen. Het uniform van de controleurs der tweede klasse - de toenmalige rang van Van Hemert, die model heeft gestaan voor Verbrugge - kwam overeen met het bovenbeschreven uniform, ‘met uitzondering dat de mouwen slechts met eenen geborduurden gouden en zilveren zoom [...] zullen belegd zijn’ (Ind. Stb. 1854, nr. 25). |
4 |
voorheerscht: de overhand heeft (van Duits: ‘vorherrschen’). |
17-20 |
Wel eenigszins ongeduldig vroeg hy...met de woorden der zuster van mevrouw Blauwbaard...of er niets in aantocht was: in de Fabel van Blaauw-Baard vraagt Blauwbaards laatste vrouw - zijn vroegere vrouwen heeft hij om het leven gebracht - aan haar zuster, die op de toren naar redding uitziet: ‘Anna, Zuster Anna, ziet gij niets komen?’ (Vertellingen van moeder de gans, p. 16).
In het manuscript stond oorspronkelijk: ‘met de woorden der vrouw van blaauwbaard’. Van Lennep veranderde dit ten onrechte in: ‘met de woorden der zuster van Mevrouw Blaauwbaard’; Multatuli heeft deze ingreep nooit ongedaan gemaakt (zie het variantenapparaat, p. 224). |
43 |
minuut: eerste schriftelijk ontwerp. |
58n22 |
slenters: kunstgrepen; ook wel: listen, bedrog.
Houtman: Cornelis Houtman (± 1565-1599), Nederlands zeevaarder. Door zijn ontdekking van de zeeweg naar Indië en zijn succesrijke tochten naar die streken, die grote rijkdommen aanbrachten, legde hij de grondslag voor de Nederlandse handel in die streken.
déguiser: verbergen.
Talleyrand: Charles Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838), bekend Frans diplomaat, beroemd wegens zijn bondige formuleringen. In een bron uit 1842 wordt beschreven hoe Talleyrand in 1807 een gezant, die hem aan eerder gedane beloften herinnerde, gezegd zou hebben: ‘La parole a été donnée à l'homme pour déguiser sa pensée’; de uitspraak kent echter een lange voorgeschiedenis (Geflügelte Worte, p. 627). |
62n23 |
Het regenseizoen of de westmoesson valt in de Noord van Sumatra - dat ten noorden van de evenaar ligt - juist in een andere periode dan op Java, dat ten zuiden van de evenaar ligt, n.l. van april tot oktober.
Zy zond de befaamde eerste expeditie naar Atjeh...toen...de Westkust van Sumatra zeer gevaarlyk was: de eerste expeditie naar Atjeh vond juist op de overgang van het droge naar het natte seizoen plaats: de landing geschiedde op 5 april; de aanval op het sultanspaleis mislukte. Men overwoog de aangevraagde versterking af te wachten, maar vreesde dat de troepen aan de wal door de aanstaande westmoesson geïsoleerd zouden raken van de schepen op de rede. Eind april scheepten de troepen zich in en dit betekende het einde van de eerste Atjeh-expeditie. |
| |
| |
|
Horsburgh's Indian Directory: bedoeld is: James Horsburgh, India directory, or directions for sailing to and from the East Indies, China [...]. Compiled chiefly from original journals of the company's ships, and observations and remarks, made during [...] navigating in those seas. Oorspronkelijk verschenen in 1809-1811. Van dit werk verscheen in 1841 een Nederlandse vertaling: Zeemans-gids naar, in en uit Oost-Indiën [...], gemaakt naar de hierboven genoemde vierde Engelse uitgave uit 1836. Hierin komt een hoofdstuk voor over ‘De Westkust van Sumatra’ (p. 622-681; aanvullingen op p. 1309-1326). De paragraaf over ‘Achem [= Atjeh, akv] en aangrenzende eilanden, met zeil-aanwijzingen, winden en stroomen’ (p. 622-628) vermeldt dat de zuidwestmoesson in die streken gewoonlijk duurt van april tot oktober; in de volle kracht van deze moesson (mei-september) ‘is het weder dikwijls bewolkt, met somtijds rukwinden en zware regenbuijen’ (Zeemans-gids, p. 627).
kommiezery: overdreven bureaucratisch gedoe.
In Padang doet het verschil der moessons of standvastig-periodieke winden zich nauwelijks voor; daar is juist sprake van een geregelde afwisseling van land- en zeewind, die men verklaarde uit de sterkere verkoeling van het land bij nacht en de sterkere verwarming bij dag. |
68 |
behagelyken: een aangename indruk makende.
kain kapala: in een noot in de vertaling Nahuijs verklaard als: ‘A handkerchief tied round the head; a sort of turban. The Javanese never appears with uncovered head.’ (Max Havelaar, vertaling Nahuijs, p. 77). |
74n24 |
Sirie. Pinang. Gambier...duiden de bestanddeelen aan die, met tabak en kalk, den voor den Javaan onmisbaren bétel-pruim vormen: de sirie is een peperplant (chavica betle), waarvan de bladeren (‘betelbladeren’) gebruikt worden bij de bereiding van de pruim. Om een bétel-pruim te maken had men een of twee van die bladeren nodig, die met kalk bestreken werden. Hierop werd een stukje gambier gelegd; dit was de gestolde vorm van de gomachtige stof die verkregen werd door bladeren en takken van het gambierboompje met water te koken. Hieraan werd een gekraakte pinang-noot toegevoegd, afkomstig van de pinang of betelpalm (areca catechu). drinkpenning: fooi.
een leeuw is 'n kat: de natuurlijke historie rekende de leeuw tot de grootste soort uit het geslacht der katten.
de walvisch mag geen visch heeten: walvissen horen n.l. tot de zoogdieren.
sirie en peper heel ver van elkaar te zetten: dat was niet het geval. De Flora van Nederlandsch Indië van Miquel (1855-1860) rekende de sirie tot het geslacht Piper L., uit de familie der Piperaceae (Flora Ned. Ind., deel 1, Tweede afdeeling, p. 439).
Ik meen dat men aan de gambier wèl 'n plaatsje toekent in de europesche pharmakopee: in de Europese geneeskunde werd gambier inderdaad gebruikt, als samentrekkend middel en ook wel voor het vervaardigen van tandpoeder en tandtinctuur. Over sirie en pinang in dit verband niets gevonden.
Sela: muziekteken dat voorkomt in de Psalmen; men vindt het gewoonlijk aan het eind van een kleine afdeling. De verklaringen van dit teken lopen uiteen, van o.m. ‘verhef u’ tot ‘kniel’. Algemeen wordt aangenomen dat het verband hield met de uitvoering van de psalm in de cultus. Voor Multatuli's theorie dat er verband zou bestaan tussen ‘sela’en ‘Islam’, geen bevestiging gevonden.
Slam of Islam - door letterverzetting verwant met mosl, muzl: muzelman -: als herkomst |
| |
| |
|
van het woord Islam (onderwerping, n.l. aan de wil van God) wordt wel het werkwoord ‘aslama’ (hij gaf zich over) genoemd. Ditzelfde werkwoord wordt in verband gebracht met de woorden ‘moslem’ en ‘muzelman’. Moslem stamt van het Arabische ‘muslim’, actief deelwoord van ‘aslama’. Muzelman is afkomstig van het Arabische ‘muslimun’, meervoud van ‘muslim’. |
98-99 |
't Lebaksche, een afdeeling die op honderde palen oppervlakte, slechts zeventigduizend inwoners telde: cijfers over bevolkingsaantallen waren destijds nauwelijks beschikbaar en in ieder geval weinig exact. Algemeen kan men zeggen dat Lebak van de vier afdelingen van de residentie Bantam het dunstbevolkt was, terwijl het de grootste oppervlakte, n.l. 3300 km2, had. Multatuli's opgave was bij benadering juist; elders kan men vinden dat de afdeling Lebak in 1856 een kleine 75.000 inwoners telde (Nieuwenhuys, Mythe, p. 58). |
103 |
sedert dertig jaren Regent van Lebak: Karta Natta Negara was vanaf eind 1837 regent van Lebak, toen overigens nog met de titel ‘Radin tommongong’ (Almanak Ned.-Ind. 1838, p. 33). Dekker arriveerde in Lebak in januari 1856. Karta Natta Negara was toen dus bijna twintig jaar regent van Lebak. |
120-121 |
de eerste-luitenant Duclari, kommandant van 't kleine garnizoen te Rangkas-Betoeng: voor Duclari stond model: Petrus Albertus Alexander Collard (1825-1895). Eind 1854 was hij bevorderd tot eerste luitenant. Over de plaatsen waar Collard gelegerd was geen gegevens gevonden, aangezien het Stamboek officieren daar geen informatie over geeft. |
123-124 |
voltooiing van een nieuw fort: geen gegevens hierover in de Koloniale verslagen 1849-1857. Mogelijk wordt gedoeld op de vesting Sariarie, die - blijkens de lijst met vragen betreffende de herendienst van Dekker aan de regent - tijdens Dekkers aanwezigheid in Lebak in aanbouw was (vw ix, 482). |
127n28 |
Album der natuur was - zoals de ondertitel aangaf - een ‘werk ter verspreiding van natuurkennis onder beschaafde lezers van allerlei stand’; het verscheen vanaf 1852.
geleerde verhandelingen van vakmannen: vermoedelijk moet de toespeling in algemene zin worden opgevat; in de jaargangen 1852-1875 zijn althans geen artikelen aangetroffen die handelen over de klapper. De verwijzing naar de vertellingen...in kinderboekjes is evenmin specifiek, maar zal voor tijdgenoten in algemene zin herkenbaar zijn geweest: kinderboeken waren in die tijd vaak gericht op het verwerven van kennis. |
132-136 |
koppi dahoen: een opwekkende en verkwikkende drank, vooral op Sumatra in gebruik; bereid van geroosterde bladeren en jonge takjes van de koffieboom, die met water gekookt worden. |
138-139 |
je bent op Sumatra geweest...en de nieuwe adsistent-resident ook: Van Hemert werkte in de jaren 1848-1854 op de Westkust van Sumatra, eerst als surnumerair (boventallig) ambtenaar, later als controleur derde klasse. Douwes Dekker was daar enige jaren eerder, als controleur tweede klasse (1842-1843); begin 1844 werd hij geschorst en aan het eind van dat jaar vertrok hij uit Sumatra. |
| |
| |
144 |
maleisch: van oudsher was het Maleis de taal waarvan de Europeanen zich bedienden in hun omgang met de oorspronkelijke bevolking. Ook in de 19de eeuw diende het Maleis, waarin inmiddels vele vreemde elementen geslopen waren, als officiële bestuurstaak In de contacten met de hoofden van Lebak zal men dan ook het Maleis gebruikt hebben, hoewel de eigen taal van die hoofden het Soendanees was. |
165-166 |
iemand die in 't water springt om een hond te redden van de haaien: in hoofdstuk xiv, r. 781-784 wordt nogmaals naar deze gebeurtenis verwezen. Dekkers tweede vrouw, Mimi Hamminck Schepel, beschreef de anekdote in 1876 als volgt: ‘In Natal [een plaats aan de Westkust van Sumatra, akv] zeilde hy op de rivier met Van de Pool, de commandant van het fort. Dekker had in dien tyd een jongen hond.
- Laten we dien hond eens in 't water gooien? zei Van de Pool.
- Neen, zei Dek, want er zyn hier veel haaien, en ik weet niet of de hond al zwemmen kan.
Van de Pool deed het toch. Hy wierp er den hond in.
Toen sprong Dek den hond na. Maar het dier zwom zeer goed, veel beter dan hy, die zyn controleurs-uniform aan had, een blauw van voren dichtgeknoopt buisje.
Ja, zeide Dek, als ik mémoires schreef, en ik vertelde zulke dingen, dan zou men meenen dat ik het loog’ (vw xviii, 244). |
168 |
generaal Vandamme: voor dit personage stond model: Andreas Victor Michiels (1797-1849); vanaf eind 1837 tot enige tijd voor zijn dood in 1849 civiel en militair gouverneur ter Westkust van Sumatra. |
168, 178 |
dat versje tegen den generaal Vandamme/Dat andere versje: de versjes waarnaar verwezen wordt, staan afgedrukt in hoofdstuk xii, r. 277-280 en 316-323. Ze zijn niet nauwkeurig te dateren, maar zijn geschreven n.a.v. het conflict tussen Michiels en Douwes Dekker. Dit conflict - dat in de hoofdstukken xii, xiii en xiv uitvoerig aan de orde komt - speelde zich af tussen november 1842 (benoeming van Douwes Dekker tot controleur tweede klasse in de afdeling Natal) en september 1844 (vertrek Dekker). Het eerste versje ontstond vermoedelijk in 1844 (zie de annotatie bij xii, 277-280). |
173-174 |
het is veertien jaar geleden. Hy was toen maar twee-en-twintig jaar oud: Dekker (geboren maart 1820) was ten tijde van het conflict met Michiels 23 jaar. Zijn aankomst in Lebak vond plaats in januari 1856, dus ruim 12 jaar later. De kleine verschuiving t.o.v. de feiten hangt mogelijk samen met het feit dat men destijds met 22 jaar nog net niet meerderjarig was. Zie ook hoofdstuk xiii, 142-143 met annotatie. |
177-178 |
generaal...die bovendien, als civiel gouverneur, zyn chef was: Michiels was behalve militair, ook civiel gouverneur van Sumatra's Westkust. Dit betekende dat niet alleen de militairen, maar ook de ambtenaren van het Binnenlands bestuur onder zijn gezag vielen. |
188 |
sedert langen tyd getrouwd: Dekker en Tine waren getrouwd op 10 april 1846, dus bijna tien jaar voor hun aankomst in Lebak. |
| |
| |
199n30 |
Collard - thans sedert lang hoofdofficier, en misschien gepensionneerd: Collard werd in 1870 bevorderd tot majoor, de laagste hoofdofficiersrang; in 1872 volgde zijn benoeming tot luitenant-kolonel. In datzelfde jaar ging hij om gezondheidsredenen met verlof naar Nederland. In 1875 - hij was toen vijftig jaar - werd hij eervol uit de militaire dienst ontslagen, onder gelijktijdige toekenning van pensioen. |
201 |
Ik ben lang genoeg in 't Bantamsche: blijkens het Stamboek officieren, dat in de regel geen plaats van legering noemt, deed Collard in 1850 mee aan bepaalde ‘krijgsdienstverrigtingen in het Bantamsche’. Hij was het jaar daarvoor naar Indië gekomen en kennelijk direct of vrij spoedig na zijn aankomst daar, naar Bantam gegaan, waar hij aan het begin van 1856 nog steeds was. |
213-214 |
wel zyn meerdere doch niet zyn chef: in militaire rangen omgerekend stond een assistent-resident gelijk aan een majoor, een hoofdofficier. Duclari bekleedde de rang van eerste-luitenant (r. 120), een subalterne officiersrang (Margadant, Regeeringsreglement 111, p. 29). |
224-225 |
toen de zoölogische tuinen nog reizende dierenspellen waren: eind 18de, begin 19de eeuw werden overal in Europa zoölogische tuinen of diergaarden gesticht (1838: Artis); tot die tijd reisden kermisklanten met hun menagerie de kermissen af. |
230 |
Sauriers: uitgestorven reptielen, zoals dinosaurussen. |
249 |
krinoline: wijduitstaande (onder)rok, halverwege de 19de eeuw in zwang. |
250 |
commis-voyageur: handelsreiziger. |
260 |
‘oplossing der continuiteit’: naar de Franse uitdrukking ‘solution de continuité’, die letterlijk af-, of onderbreking betekent; hier in de betekenis: een breuk in wat in de ruimte één lichaam vormt. |
283-284 |
een klein blad jongetje van een jaar of drie: Dekkers zoon Edu, geboren 1 januari 1854; komt in de roman voor onder de naam ‘kleine Max’. Edu was bij de aankomst in Lebak net twee jaar geworden. |
293-294 |
Het was de resident van Bantam: Carel Pieter Brest van Kempen (1815-186;) - in de roman voorkomend onder de naam ‘Slymering’ - was van 1855 tot 1857 resident van Bantam. |
306 |
vaudeville: luchtig blijspel met zang, uiterst populair in de 19de eeuw. |
308 |
‘myn naam is Meyer.’: toespeling niet thuisgebracht. Mogelijk is het een citaat uit een vaudeville, die Dekker ooit zelf gezien heeft. Het gebruik van stopwoordjes en van de voortdurende herhaling van bepaalde zinnetjes vormde een beproefde humoristische techniek, die ook in vaudevilles veelvuldig werd toegepast. Multatuli zelf maakte hiervan ook gebruik: zie - behalve Droogstoppels steeds herhaalde mededeling dat hij makelaar in koffie is en woont op de Lauriergracht no. 37 - ook de passages waarin Blankaart wordt geciteerd (ix, 60 en xi, 1 met bijbehorende annotatie). Het nabootsen van een eigenaardige uitspraak en van krompra- |
| |
| |
|
ten was eveneens een bekend middel om een komisch effect te bereiken (zie r. 301-305). |
332 |
traînards: achterblijvers. |
336 |
‘slymerig’: toespeling op de temperamentenleer, waarbinnen men - naast het sanguïnisch, het cholerisch en het melancholisch - ook het flegmatisch temperament onderscheidde (flegma = slijm). Algemeen werd aangenomen dat dit temperament gekenmerkt werd door een zekere onverschilligheid van geest, lusteloosheid, afkeer van verandering en een bleek en gezet voorkomen. |
353 |
baadjoe: een van de hals tot de knieën reikend opperkleed, met nauwsluitende mouwen; een dergelijk kledingstuk werd in vrijwel geheel Indië door de inheemse bevolking gedragen. |
354 |
cordelière: gordelkoord. |
358 |
à la chinoise: vgl. de beschrijving van Tines kapsel in iv, 511-512. melati: door Multatuli in noot 141 (xvii, titeln141) verklaard als een ‘klein wit bloempje met sterken jasmyngeur’. |
379-380 |
‘vat vol tegenstrydigheids’: bestaande uitspraak (vgl. wnt xviii, kolom 869), n.a.v. ‘Man is an embodied paradox, a bundle of contradictions’ (Oxford Dictionary of Quotations, p. 159). De uitspraak is, volgens bovengenoemde bron, ontleend aan Lacon van Charles Caleb Colton, deel 1 (1820), nr. 408. Dit werk is in geen van de bij de Centrale Catalogus aangesloten bibliotheken aanwezig; het citaat kon daarom niet gecontroleerd worden. Coltons werk werd in Nederland bekend door een bloemlezing in vertaling (De lakonieke of vele zaken in weinige woorden, gericht aan hen, die denken. Uit het Engelsch. Rotterdam, 1825-1833. 3 dln.). Hierin het citaat niet aangetroffen. |
400 |
egyptische hoenderbroeiery: al in de Oudheid stond Egypte bekend om de uitvinding van het kunstmatig uitbroeden van eieren. Een broedhok bestond uit een stenen constructie, met de achterkant tegen een zandhoop gebouwd om warmteverlies tegen te gaan. De bodem was voor de kuikens. Daarboven waren planken, waarop duizenden eieren lagen, die dagelijks gekeerd moesten worden. Pogingen om dit procédé in Europa toe te passen mislukten aanvankelijk, o.m. omdat men onvoldoende rekening hield met het verschil in klimatologische omstandigheden. Eerst halverwege de 19de eeuw slaagde men er in Frankrijk in rendabele broedmachines te ontwikkelen. |
401 |
Hem ahnde: Hij vermoedde (van Duits: ‘ahnen’). |
469-473 |
bewoners van Frankryk...drama dat in 1789 aanving...: de Franse revolutie, met haar gevolgen: afschaffing van de feodaliteit en ontvoogding van de burgerij, en de niet minder roerige na-revolutionaire geschiedenis: het Directoire en het Consulaat, het eerste keizerrijk onder Napoleon 1 (1804), de Napoleontische oorlogen, de veldtocht naar Rusland (1812-1813) en ten slotte, na de slag bij Waterloo (1815), de definitieve val van de keizer. |
| |
| |
476-477 |
Crusoë-romans...Silvio Pellico's gevangenschap...Picciola van Saintine: de genoemde werken hebben als gemeenschappelijk kenmerk de tegenstelling tussen het isolement van de personages (op een onbewoond eiland of in de gevangenis) en hun rijkdom aan innerlijke aandoeningen.
Crusoë-romans: The life and strange adventures of Robinson Crusoe of York, mariner van Daniel Defoe (1661-1731) verscheen in 1719. Het boek werd talloze malen herdrukt en vertaald en inspireerde velen tot imitaties. Het laatste zou het meervoud in ‘romans’ kunnen verklaren. Een andere mogelijke verklaring is dat Defoe na het succes van zijn boek nog twee werken over Crusoe schreef: The farther adventures of Robinson Crusoe en The serious reflections of Robinson Crusoe.
Silvio Pellico's gevangenschap: de Italiaanse dichter Silvio Pellico (1789-1854) werd in 1820 tot langdurige gevangenschap veroordeeld. In 1830 kwam hij vrij; twee jaar later publiceerde hij Le mie prigioni (Mijn kerkers), waarin hij zijn ervaringen gedurende zijn gevangenschap beschreven had.
Piccioia van Saintine: X.-B. Saintine is een van de pseudoniemen van de Franse schrijver Joseph-Xavier Boniface (1795-1865). In Picciola (1836) beschreef hij hoe een gevangene troost vindt in het verzorgen van een plantje en hoe deze door zijn waarnemingen van de natuur tot een hoger zedelijk en godsdienstig bewustzijn wordt gebracht. |
494-495 |
‘een bederver der jeugd en een verachter der goden’: de aanklacht tegen Sokrates luidde: Sokrates doet onrecht, omdat hij de jeugd bederft en niet gelooft aan de goden waaraan de staat gelooft, maar aan andere nieuwe goddelijke machten (Plato, Apologie 11). |
496-497 |
Jezus, waar hy zoo treurig staart op Jeruzalem, en zich beklaagt ‘dat het niet gewild heeft’; vgl. o.m. Mattheus 23:37: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn! Hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeen vergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels, en gijlieden hebt niet gewild.’
|
527-528 |
Patriam canimus en Gaudeamus igitur: studentenliederen: ‘Wij verheffen zingend/Ons roemrijk Vaderland’ en ‘Laten wij ons derhalve verheugen’. Het eerste lied werd in het Latijn geschreven en vervolgens in het Nederlands vertaald door A.C.W. Staring (Staring, Gedichten 111, p. 76-79). Het tweede lied gaat op oude mondelinge overlevering terug. In 1781 werd het in druk uitgegeven door C.W. Kindleben, met een Duitse vertaling bij de Latijnse tekst. (Schwetschke, Gaudeamus igitur, p. 5-10). Deze passage heeft mogelijk betrekking op een gebeurtenis tijdens Dekkers verlofperiode. In februari 1853 was hij als gast van twee Leidse studenten aanwezig bij de viering van de stichting van de Leidse universiteit. Als tegenprestatie nodigde hij die studenten met enkelen van hun vrienden uit voor een bezoek aan Amsterdam, waar hij toen verbleef (vw ix, 299-304). |
530-533 |
Op uithangborden van tabakswinkels kwamen figuren als ‘de Jonge Koopman’, ‘de Handelaars’ of ‘de Jonge Handelaars’ destijds veel voor, evenals ‘zwarte en donkerkleurige vreemdelingen’ (Van Lennep en Ter Gouw, Uithangteekens 11, p. 138 en p. 144-145). Voor een directe verwijzing zijn geen aanwijzingen gevonden. |
|
|