| |
| |
| |
Hoofdstuk V
2 |
de afdeeling Pandeglang verbindt met Lebak: Pandeglang en Lebak waren beide afdelingen, regentschappen of assistent-residenties van de residentie Bantam, gelegen in de westhoek van Java; de beide andere afdelingen of regentschappen in die residentie waren Serang en Tjiringien. Zie ook de kaart van Java. |
2n10 |
een paar namen voluit te schryven, die in vorige uitgaven met puntjes verminkt varen: de ingrepen van Van Lennep met betrekking tot de plaatsnamen zijn in de vierde druk (1875) ongedaan gemaakt. Zie hierover het hoofdstuk over de Overlevering.
Zie voor de zoo-even aangehaalde Noot op Idee 289 de annotatie bij noot 8 (iv, 293n8).
De Engelschman Wallace...ontzegt aan m'n werk, alle waarde omdat ik geen plaatsen en dagteekeningen opgeef: A.R. Wallace is de auteur van The Malay Archipelago: the land of the orang-utan, and the bird of paradise (1869), in 1870-1871 verschenen in een vertaling van P.J. Veth, Insulinde: het land van den orang-oetan en den paradijsvogel. Hierin komt de volgende passage voor: ‘In Holland is onlangs een verhaal in het licht gekomen, dat ook in het Engelsch vertaald is, getiteld “Max Havelaar of de koffie-veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij,” en met onze gewone eenzijdigheid in alles wat het koloniale stelsel der Nederlanders betreft, hebben wij dit werk hoog verheven, zoowel om zijn eigen verdiensten, als wegens zijne vooronderstelde verpletterende tentoonstelling der ongerechtigheden van het Nederlandsch bestuur op Java. Tot mijne groote verwondering bevond ik het een zeer vervelende en langwijlige geschiedenis, vol van niets ter zake doende uitweidingen, en waarvan de eenige strekking is, te toonen dat de Nederlandsche Residenten en Adsistent-residenten de oogen sluiten voor de afpersingen der inlandsche hoofden, en dat in sommige districten de inboorlingen moeten werken zonder betaling en zich hunne goederen zien ontnemen zonder vergoeding. Aan elke bewering van dien aard wordt kracht bijgezet door eene ruime dosis van cursieve en kapitale letters; doch daar de namen allen verdicht zijn, en nergens dagteekeningen, cijfers of bijzonderheden vermeld worden, is het onmogelijk de beschuldigingen òf te bevestigen òf te weêrspreken.’ (Wallace, Insulinde, p. 164-165; het betreft een getrouwe weergave van: Wallace, The Malay Archipelago, p. 152). de engelse vertaling...dáárin staan namen en datums voluit gedrukt: bedoeld is de vertaling van Nahuijs uit 1868, waarin inderdaad - voor de
eerste maal alle namen en jaartallen voluit gegeven zijn.
Multatuli's veronderstelling dat het handschrift van Max Havelaar zou berusten bij de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde is onjuist; het was in het bezit gebleven van de uitgever van de eerste druk, J. de Ruyter in Amsterdam. |
6-7 |
Rangkas-Betoeng, de nieuwe hoofdplaats van 't Lebaksche: voordat Rangkas-Betoeng de hoofdplaats van de afdeling werd, was - in elk geval nog in 1853 - Waroeng-Goenoeng de hoofdplaats. Nog eerder - voor 1843 - was het bestuur gevestigd in het plaatsje Lebak. De verplaatsing van het bestuur van Lebak naar Waroeng-Goenoeng hing samen met de oprichting van een suikerfabriek in de laatste plaats. De fabriek was echter niet rendabel en werd opgeheven. Zo werd kort voor 1856 de zetel van het bestuur overgebracht naar Rangkas-Betoeng (Nieuwenhuys, ‘Rouffaer en Multatuli’, p. 417). |
| |
| |
33 |
maarschalk Daendels: Herman Willem Daendels (1762-1818); gouverneur-generaal van 1808-1811. In 1807 had koning Lodewijk Napoleon hem benoemd tot maarschalk van Holland. |
34n11 |
Tijdens zijn bewind als gouverneur-generaal besloot Daendels in mei 1808 tot de aanleg van een postweg op Java. Ruim een jaar later was de weg, die bijna 1000 km lang was, voltooid. Het aanleggen van de postweg kostte vele mensenlevens; hierom en vanwege het feit dat een groot deel van de werkzaamheden in onbetaalde herendiensten verricht moest worden, leidde het werk tot grote ontevredenheid bij de inlandse bevolking.
‘bezwaren die z'n tegenstanders in 't Moederland hem in den weg legden’: omdat de verbinding met het moederland in die jaren praktisch afgesloten was, is het niet aannemelijk dat er tijdens de aanleg kritiek op de onderneming werd uitgeoefend. Wel maakte Daendels zich door zijn despotische en vaak meedogenloze wijze van optreden in het algemeen veel vijanden.
'n wysneuzige Tweede Kamer: deze opmerking hangt samen met de grondwetswijziging van 1848. Voor die tijd berustte het bestuur van de koloniën exclusief bij de koning. Daarna kreeg het parlement enige zeggenschap: de voornaamste bestuursaangelegenheden werden voortaan bij wet geregeld en de minister van koloniën moest de Staten-Generaal elk jaar een koloniaal verslag verschaffen.
de ministerschappen die uit zoo'n Kamerregeering voortvloeien: bij dezelfde grondwetswijziging was bepaald dat de ministers verantwoording schuldig waren aan de volksvertegenwoordiging. Als gevolg daarvan kon het voorkomen dat conservatieve en liberale ministeries elkaar voortdurend afwisselden (zie ook de annotatie bij de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ r. 89-91).
maréchal de Hollande: zie de annotatie bij r. 33.
na de inlyving werd-i teruggezet tot generaal: in 1811 werd Daendels ontslagen als gouverneur-generaal; hij diende toen enige tijd als divisie-generaal in het Franse leger.
'n belangryk tydvak onzer historie van den patriottentyd af tot de restauratie toe: bedoeld is de periode 1780-1813. In de patriottentijd (1780-1795) stonden de democraten en de Oranjepartij tegenover elkaar. Door inmenging van de Fransen eindigde het conflict met de vlucht van Willem v naar Engeland (1795). De Bataafse republiek (1795-1806) bracht vernieuwingen op verschillende terreinen. De vernieuwing werd voortgezet tijdens het koninkrijk Holland onder de Franse koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) en ook na de inlijving van Nederland bij Frankrijk (1810-1813). De terugkeer van de prins van Oranje (1813) betekende in veel opzichten een restauratie van het oude.
Op z'n armzalig knoeien by gelegenheid der inlyving van ons landje, wees ik reeds in m'n Idee 515: hierin beschreef Multatuli de moeilijke positie waarin Daendels verkeerde, toen hij op 2 september 1810 niet wist of hij als gouverneur-generaal de verjaardag van koning Lodewijk luisterrijk moest (laten) vieren of juist moest negeren. Er waren n.l. geruchten dat Nederland bij Frankrijk was ingelijfd en dat Lodewijk was afgetreden. Daendels koos de middenweg; hij bracht een dronk uit op ‘zijne majesteit, de Koning van Holland, onze Heer en Meester, aan ons allen even hartelijk dierbaar, hetzij Hoogst dezelve blijve onze Souverein, dan wel de Kroon van Holland mogte verwisseld hebben tegen den Troon van een aanzienlyker gewest en gelukkiger klimaat’ èn op ‘De Keizer napoleon de groote, ons mede even dierbaar als broeder van onzen Koning, of als onze aanstaande Souverein.’ Multatuli's kritisch |
| |
| |
|
commentaar luidde: ‘Alles even hartelyk dierbaar alzo. De koning die 't smokkelen begunstigde, en de man van 't continentaal stelsel. De nieuwe keizer, en de oude prefect. Is 't niet walgelyk?’ (vw iii, 277).
's mans verregaande karakterloosheid: na de val van Napoleon bood Daendels, hoewel hij altijd een tegenstander der Oranjes was geweest, zijn diensten aan koning Willem i aan. Deze benoemde hem na enige aarzeling in 1815 tot gouverneur-generaal van de Nederlandse bezittingen aan de Westkust van Afrika.
Met 't zeer belangryk werk van den heer Van Lennep is bedoeld: J. van Lennep, Het leven van Mr. Cornelis van hennep en Mr. David Jacob van Lennep. Beschreven en toegelicht uit hun gedichten en andere oorspronkelijke bescheiden, en in verband met hun tijd beschouwd door [...]. Amsterdam, 1865. Nieuwe uitgaaf. Vier delen. Cornelis van Lennep (1751-1813) en David Jacob van Lennep (1774-1853), resp. de grootvader en vader van Jacob van Lennep, leefden in de tijd van de omwentelingen aan het eind van de 18de en het begin van de 19de eeuw en hebben gedurende die hele periode openbare ambten vervuld.
‘brave Hendrik’: toespeling op het veelgedrukte schoolboekje van Nicolaas Anslijn, De brave Hendrik. Een leesboekje voor jonge kinderen (1823). |
40-41 |
Geen paardenpostery dan ook in Europa - zelfs niet in Engeland, Rusland of Hongarye - kan met die op Java worden gelyk gesteld: aan de dienst der posterijen was een tak voor personenvervoer per postwagen of rijtuig verbonden. Door de aanleg van de postweg was het mogelijk geworden Java in 9 à 10 dagen van West naar Oost of omgekeerd, te bereizen; daarvoor had die reis zo'n vier weken in beslag genomen. In de jaren dertig van de vorige eeuw beleefden de postkoetsdiensten in Engeland een periode van grote bloei, door een betere wegenaanleg en vooruitgang in de techniek van de wagenbouw (Robinson, British Post Office, p. 222-243). De snelheid en kracht van de postpaarden in Rusland waren legendarisch en ook Hongarije stond bekend om zijn uitstekende paarden (Kandaouroff-Deka, L'Aventure, p. 136-137). |
74 |
corps de logis: hoofdgebouw. |
81 |
geestdryvery: blinde geloofsijver, vurige dweepzucht. |
91-93 |
den Dom te Keulen...Gerhard von Riehl: 19de-eeuwse bronnen noemen Gerard von Rile (jaartallen onbekend) als bouwmeester van de Dom in Keulen vanaf 1255; de bouw was begonnen in 1248. |
97 |
overspanning: overmatige inspanning. |
98-99 |
het oogenblik...waarop men 't werk staakte: de bouw van de Keulse Dom ging gepaard met vele moeilijkheden en vertragingen. Bij de aanvang van de Hervorming (1517) werd het werk volledig gestaakt. |
100 |
Erwin van Steinbach: geboortedatum onbekend; vanaf 1277 tot zijn dood in 1318 bouwmeester van de Dom in Straatsburg. |
101-102 |
...deze kloof te dempen. Ook te Keulen bouwt men weder aan den Dom: over een weer opvatten van de bouw van de Dom in Straatsburg niets gevonden. De Keulse |
| |
| |
|
Dom werd in de 19de eeuw voltooid: in 1842 hervatte men de bouw. In 863 vierde men de voltooiing van de bouw, hoewel de beide torens nog ontbraken. In 1880 waren ook die gereed. |
118 |
watertrens: of -snaffel: bit dat een paard in de mond krijgt als het naar de drenkplaats wordt geleid. |
120 |
Radhen Adhipatti Karta Natta Negara: Karta Natta Negara (1790-1879) was van 1837 tot 1865 regent van Lebak. |
120n12 |
de oude Valentyn in z'n werken over Oost-Indie: verwijzing naar Oud en nieuw Oost-Indiën, vervattende een [...] verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten [...] van FranÇois Valentyn (5 delen; 1724-1726). Voor deze annotatie is gebruik gemaakt van de uitgave van Keijzer uit 1856-1858.
Hy spreekt van ‘hertogen’ en ‘graven’...: Valentijn gaf in zijn werk ook een beschrijving van Groot Java, of Java Major, met de eilanden en rijken daaronder begrepen (deel iii, p. 249-490). In het eerste boek, vijfde hoofdstuk (deel iii, p. 306-317) ging hij in op de ‘Trappen van waardigheid, Eernamen der grooten’ en ‘De grootste heeren des rijks’. ‘Pangerans’, ‘Radins’ en ‘Temangons’ worden als ‘groote heeren’ genoemd. De Javaanse rangen en titels werden zoveel mogelijk van een Nederlands equivalent voorzien; een ‘Pangeran’ werd b.v. een ‘keizerlijke stadhouder’ genoemd. Termen als hertogen en graven heb ik echter niet aangetroffen.
In Java bestond een ingewikkeld samenstel van inlandse rangen en titels, met talrijke plaatselijke verschillen; Multatuli geeft hiervan een sterk vereenvoudigd beeld. Pangérang: was een titel voor personen van zeer hoge rang. In Solo (Soerakarta) en Djokja (Djokjakarta), de zogenaamde Vorstenlanden die nog door inlandse vorsten onder toezicht van het gouvernement werden bestuurd, was Pangerang een erfelijke titel, bestemd voor de zoon van de vorst. In de overige residenties op Java kon de titel bij wijze van hoge onderscheiding door het gouvernement verleend worden. Pangerang kon dus een vorstelijke en een adellijke rang aanduiden.
Radhen was een adellijke titel, die door geboorte kon worden verkregen, maar ook door het gouvernement kon worden toegekend. Adhipatti en Tommongong waren titels die niet op zichzelf, maar slechts in verbinding met andere, vooral adellijke, titels voorkwamen. Ze werden vóór de naam, áchter de hoofdtitel geplaatst en gaven zo een nadere bepaling van de voorafgaande titel. Ook voor deze zogenaamde predikaten gold dat ze konden worden overgedragen of toegekend (Van den Berg, Inlandsche rangen en titels, p. 1-3). |
122 |
twaalf of veertien palen: 18 of 21 km. Een ‘paal’ was op Java een lengtemaat van ruim 1500 meter. |
127-130 |
Ook de kontroleur...was daar tegenwoordig: bedoeld is Abraham Juliaan Langevelt van Hemert (1825-1880). In de jaren 1854-1858 was hij controleur tweede klasse in de residentie Bantam. In Max Havelaar komt hij voor onder de naam Verbrugge. den vorigen adsistent-resident: Charles Eduard Pierre Carolus (1817-1855). Vanaf december 1854 tot zijn overlijden op 1 november 1855 assistent-resident van Lebak. Komt in de roman voor onder de naam Slotering. |
| |
| |
149n13 |
m'n beide brochures over Vryen arbeid: bedoeld zijn: Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië, en de tegenwoordige koloniale agitatie, 1862 en Nog-eens: vrye-arbeid in Nederlandsch-Indië, 1870. Hierin plaatste Multatuli het cultuurstelsel en de door de liberalen gepropageerde ‘vrije arbeid’ tegenover elkaar. Z.i. kon het ‘kleine, zwakke Nederland’ op verre afstand grote gewesten exploiteren, zolang men vasthield aan het cultuurstelsel. Dit was immers gebaseerd op de volksaard van de oosterling, op zijn religieus ontzag voor de hoofden: ‘Het kultuurstelsel is niets anders dan: de Javaanse zeden overgezet in staatsblads-termen’ (vw v, 411). Multatuli voorspelde dat - als men dit natuurlijke stelsel van gezag zou vervangen door particuliere exploitatie van de koloniën - er chaos zou ontstaan en er een einde zou komen aan de koloniale winsten.
De Landraad was de dagelijkse rechtbank voor inlanders. Deze bestond uit twee regenten of andere inlandse hoofden, een priester (panghoeloe), een officier van justitie (djaksa) en een griffier. Voorzitter was de resident, indien de Landraad tenminste op de hoofdplaats van de residentie gevestigd was; in andere gevallen presideerde de assistent-resident (Keiser, Handboek, p. 25-26).
dat sedert eenige jaren...door z.g.n. rechterlyke ambtenaren: in 1869 werd bepaald dat de residenten geleidelijk zouden worden ontheven van hun functie als voorzitter van de inlandse rechtbanken; juristen zouden deze taak voortaan overnemen.
baarschen maatregel: domme maatregel, voortkomend uit onkunde met de plaatselijke toestanden.
Ketjoe-wezen: roverij. Ketjoe was de naam voor Javaanse roversbenden. |
150-166 |
Indië bestond destijds uit twee delen:
a) het zogenaamde gouvernementsgebied (het grootste deel van Java en Madoera en bepaalde delen van de buitengewesten) waar de Nederlandse en inheemse gezagsdragers als ambtenaar in dienst stonden van het gouvernement (vgl. r. 157-166) b) de zogenaamde buitenbezittingen (de overige eilanden in de Indische archipel), een niet-rechtstreeks bestuurd gebied waar het gezag veelal in handen was van inheemse vorstengeslachten wier verhouding tot Nederland was vastgelegd in verschillende overeenkomsten (vgl. r. 153-157). |
150-151 |
't adjektief nederlandsch...werd officieel aangenomen: de naam ‘Nederlandsch Indie’ werd voor de eerste maal officieel gebruikt in het Regeringsreglement van 1815. In artikel 1 werd vastgesteld dat het ‘Hoogst Uitvoerend Gezag over alle 's lands bezittingen [...] in Azia, zal gevestigd zijn in den persoon van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie’ (Mijer, Verzameling van instructien, p. 371). |
151n14 |
Multatuli noemt hier - naar aanleiding van het bijvoeglijk naamwoord in Nederlandsch Indie - verschillende theorieën omtrent de vraag waartoe de eilanden in de Indische archipel gerekend moeten worden. De algemene opvatting luidde dat de Indische archipel een overgangsgebied vormde tussen Zuidoost-Azië en Australië (Nieuw-Holland). Er zou in het verre verleden een natuurlijke landverbinding hebben bestaan tussen het westelijk deel van de Archipel en het vasteland van Azië; de ondiepe zeestraten in het westen ondersteunden deze theorie. Het oostelijk deel van de Archipel werd qua bodemgesteldheid gerekend tot Australië. De kwestie was van belang omdat het antwoord op de vraag tot welk werelddeel een bepaalde streek behoorde, bepaalde of die streek al dan niet tot het Nederlands grondgebied hoorde. In artikel 1 van het Regeringsreglement was n.l. sprake van |
| |
| |
|
de koloniën en bezittingen van Nederland in Azië (zie de annotatie bij r. 150-151). De tenaamstelling leverde - zoals blijkt uit Multatuli's opmerkingen in deze noot - grote problemen op.
Polynesie en Melanesie: benaming voor de eilanden in resp. de buitengordel en de binnengordel ten oosten van Australië. Oceanie was de Franse naam voor de eilanden uit beide gordels te zamen. De Gezelschapseilanden (die gerekend werden tot Polynesië) liggen ver oostelijk van Australië; de Markiezen-eilanden liggen nog weer ten oosten daarvan. |
155 |
suzerein: opperheer. |
158 |
kleine, wellicht maar schynbare, uitzondering: deze werd gevormd door de zogeheten Vorstenlanden, de residenties Soerakarta en Djokjakarta op midden-Java. De macht van de inlandse vorsten in die streken werd echter meer en meer beperkt. |
159-160 |
cyns of schatting of bondgenootschap: Multatuli doelt hier op verhoudingen in verschillende graden van afhankelijkheid, zoals die in de buitenbezittingen tussen het moederland aan de ene en de inlandse vorsten aan de andere kant wel bestonden. Cijns en schatting zijn vormen van belasting, door een overheerser aan een onderworpen volk opgelegd; bij een bondgenootschap is er sprake van twee min of meer gelijkwaardige partners. |
161-163 |
Multatuli behandelt in deze en in volgende regels (170-176, 183-187, 196-201) de bestuursorganisatie in Indië. Deze organisatie was opgebouwd in drieën: het Opperbestuur, bij de Kroon berustende; het Indisch bestuur (zie r. 170-176) en het Bestuur ter plaatse. Het bestuur ter plaatse was gesplitst in het (Europees) binnenlands bestuur en het inlands bestuur. In de regels 161-163 (De afstammelingen zyner vorige vorsten en heeren zyn nederlandsche beambten...) is sprake van het inlands bestuur: de onmiddellijke leiding over de bevolking was in handen van inlanders, die meestal van hoog adellijke, soms zelfs van vorstelijke afkomst waren. Ze werden door de gouverneur-generaal benoemd en ontslagen, op voordracht van de resident en ontvingen een bezoldiging voor hun werkzaamheden. |
164-165 |
De misdadiger wordt veroordeeld en gevonnist naar een wet die van 's Gravenhage is uitgegaan: tot 1866 kende Nederlands-Indië geen eigen Wetboek van Strafrecht. Men was - voorzover het Europeanen betrof - aangewezen op het oud-Hollands en Romeins recht, dat in Nederland al in 1809 was afgeschaft. Overigens golden voor de niet-Europese bevolking haar eigen inlandse wetten en gewoonten, zij het dat het Nederlands bestuur vooral in strafzaken het voor Europeanen geldende recht toepaste (Fasseur, ‘Vergeten strafwetboek’). |
165-166 |
De belasting die de Javaan opbrengt, vloeit in de schatkist van Nederland: zie iv, 172-173 met de daarbij horende annotatie. |
170-171 |
Den Gouverneur-generaal staat een Raad ter-zyde...: n.l. de Raad van Indië. Zie voor deze Raad de annotatie bij iv, 261n5. |
171-176 |
Te Batavia zyn de onderscheidene bestuurstakken verdeeld...: in deze passage is sprake van het zogeheten Indisch bestuur (zie ook r. 170-176). Het berustte bij de Indi- |
| |
| |
|
sche regering (gouverneur-generaal en Raad van Indië) en haar Departementen van algemeer bestuur. Er waren destijds vijf departementen: financiën, middelen en domeinen, producten en civiele magazijnen, kultures en burgerlijke openbare werken (Ind. Stb. 1855, nr. 23).
By behandeling evenwel der zaken van politieken aard...: de vraag aan wie de hoofden van gewestelijk bestuur ondergeschikt waren, gaf aanleiding tot problemen. Ten aanzien van de verschillende takken van dienst waren ze onderworpen aan de bevelen van de directeuren. Tegelijkertijd echter hadden ze de bevoegdheid zich aan die bevelen niet te storen, mits ze meedeelden wat hun bezwaren waren. In kwesties van politieke aard - een breed op te vatten begrip - konden ze zich rechtstreeks tot de gouverneur-generaal wenden (Margadant, Regeeringsreglement iii, p. 22-23). |
177-180 |
De benaming Resident...: in het tijdperk van de voc waren residenten gezanten van de Compagnie, ‘residerend’ aan het hof van een inlandse vorst. middellyk: indirect. |
181 |
landschappen: gewesten, bestuurlijke eenheden. |
183-187 |
Multatuli duidt hier op het onderscheid tussen het Indisch bestuur (gouverneurgeneraal, Raad van Indië en Departementen van algemeen bestuur, alle gevestigd in Batavia) en het Bestuur ter plaatse; hoofd van het gewestelijk bestuur was de resident. |
208 |
Er is niets nieuws onder de zon: vgl. o.m. Prediker 1:9: ‘Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon.’ |
208-245 |
In deze passage maakt Multatuli een vergelijking tussen het bestuur in Indië en dat in het Duitse rijk; ook het Romeinse rijk komt terloops ter sprake. Voor die vergelijking ontleende hij termen aan het middeleeuwse leenstelsel; hieraan knoopte hij een theorie over het ontstaan van de adel vast. Fantasierijke theorieën omtrent de adel waren destijds zeer populair; Multatuli's tegenstelling tussen een geboorte- en een ambtsadel was niet ongebruikelijk.
Een graaf was binnen het leenstelsel een door de keizer benoemde ambtenaar, die het bestuur uitoefende over een bepaald gebied. Ryksgraven waren alleen aan de keizer en het Rijk tot gehoorzaamheid verplicht. Markgraven hadden tot taak de ‘marken’ of grensgewesten te beheren. Gaugraven hadden de leiding over een ‘gau’ of ‘gouw’, een bepaalde bestuurlijke eenheid. Burggraven voerden het bevel over een burcht en het daarbij behorende rechtsgebied.
Baronnen behoorden tot de hoge adel; ze erkenden uit dien hoofde uitsluitend de keizer boven zich, in tegenstelling tot leden van de lagere adel, die indirect van de keizer afhankelijk waren.
het stelsel van militaire willekeur: bedoeld is waarschijnlijk de periode van de Romeinse burgeroorlogen (eerste eeuw v. Chr.); de Romeinse wereldheerschappij was toen al gevestigd.
de Praefecten, in den aanvang gewoonlyk de bevelhebbers der legioenen die 't bedoelde land hadden ten-onder gebracht: dit moet wel ‘Praetoren’ zijn. De praetor was oorspronkelijk een legeraanvoerder, vervolgens - ten tijde van de Romeinse republiek - een |
| |
| |
|
met de rechtspraak belaste ambtenaar. Vanaf het midden van de derde eeuw v. Chr., toen de eerste provincies bij de republiek kwamen, breidde men het aantal praetoren uit; ze werden toen ook tot het besturen van die provincies uitgezonden. wingewesten: de provincies waren belastingplichtig aan Rome.
dat de Baronnen beweerden, wat hun geboorte aangaat, aan den Keizer gelyk te zyn: na het uitsterven van het Karolingisch huis werden de Duitse keizers door de gezamenlijke Duitse vorsten uit hun midden gekozen.
baanderheer: titel van een edelman die het recht had onder eigen banier naar het keizerlijk leger te trekken. |
250-251 |
de voorrang...dien deze titels hadden boven dien van baron: de later ontstane rangorde luidde, van hoog naar laag: hertog, graaf, baron. |
252 |
vryheerlyke familie: de door de Germanen veroverde gebieden werden onder hun vrije mannen verdeeld; zij verkregen zo een ‘allodiaal’ eigendom. Zo'n eigendom was vrij, berustte niet - zoals het feodaal eigendom - op een overeenkomst tussen leenheer en leenman, met alle daaraan verbonden verplichtingen. De adellijke bezitters van allodiale goederen werden later wel ‘vrijheren’ genoemd. patent: adelbrief. |
255 |
derogeerend: standsverlies veroorzakend. |
255-256 |
Volgens 19de-eeuwse bronnen kwam het inderdaad voor dat baronnen eigenaars waren van grafelijke goederen en zich geen graaf lieten noemen, maar de titel van baron behielden. |
261 |
organisch: wettelijk. |
273-274 |
Ook hier is de erfelykheid, zonder door een wet vastgesteld te zyn, tot een gewoonte geworden: wanneer de betrekking van regent openviel, koos men zoveel mogelijk een der zoons of nabestaanden van de laatste regent tot opvolger, ‘behoudens de voorwaarden van bekwaamheid, ijver, eerlijkheid en trouw’ (Regeringsreglement van 1854, artikel 69). |
306-308 |
't officieel voorschrift dienaangaande: de europesche ambtenaar hebbe den inlandschen beambte...te behandelen als zyn jonger broeder: vgl. artikel 2 van het Reglement op de verpligtingen, titels en rangen der Regenten op het eiland Java: ‘In zaken, welke het Inlandsche bestuur aangaan, zijn de Regenten de vertrouwde raadslieden van den Resident, die dezelve als zijne jongere broeders zal behandelen’ (Ind. Stb. 1820, nr. 22). |
337-338 |
Kratoon, met vele huizen en dorpen daarin: zie Multatuli's noot 20 (v, 461n20) en de daarbij horende annotatie. |
342-343 |
de honderden die tot het gevolg behooren: een Adhipatti had officieel recht op een gevolg van 34 personen, een Tommongong op een gevolg van 27 personen (Ind. Stb. 1820, nr. 22). |
370n15 |
Sawah's zijn rijstvelden die kunstmatig bevloeid kunnen worden of zo zijn aangelegd dat het regenwater er met behulp van dijkjes wordt vastgehouden. |
| |
| |
|
gagah's en tipar's: deze bouwlanden zijn afhankelijk van regenwater. Gagah is de naam voor bouwland op een opengehouwen of uitgebrande plek in de bossen in het gebergte. Tipar is de naam voor droog bouwland, waar het water niet staan blijft. Gagahs werden meestal tijdelijk voor de rijstbouw gebruikt, de tipars blijvend (Pijnappel, Geographie). |
375 |
padie sneden: de rijpe rijstaren werden halm voor halm afgesneden met een mesje. |
381-385 |
Doch daar kwamen vreemdelingen uit het Westen...: eind 16de eeuw ontdekte men de zeeweg naar het oosten. Onmiddellijk werden vele reizen naar Indië ondernomen door elkaar onderling beconcurrerende maatschappijen. In 1602 werd de voc opgericht. Zij verkreeg een monopoliepositie en verplichtte de bevolking tot leverantie van bepaalde produkten (koffie, specerijen), die zij vervolgens in Europa verhandelde. |
395-398 |
De Regeering verplicht hem...bepaalt den prys dien ze hem daarvoor uitbetaalt: Multatuli doelt hier op het cultuurstelsel. Tijdens het Engels tussenbestuur (1811-1816) was een einde gekomen aan de door de voc ingestelde verplichte leveranties. In plaats daarvan werd de landrente ingevoerd (zie de annotatie bij iv, 157). Dit stelsel bleef bestaan toen het Nederlandse bestuur over Indië werd hersteld, maar leverde het moederland op den duur grote tekorten op. In 1830 keerde men in zekere zin terug tot de oude situatie, toen Johannes van den Bosch (1780-1844; gouverneur-generaal: 1830-1833) het cultuurstelsel invoerde. |
398-399 |
De kosten op den overvoer naar Europa...zyn hoog: doelt op het, met het cultuurstelsel verbonden, consignatiestelsel: de aan het gouvernement geleverde produkten werden ten verkoop naar Nederland gezonden door de nhm, die als commissionair van de regering optrad. |
399-401 |
De aan de Hoofden toegelegde aanmoedigingsgelden...: de Javaanse hoofden - en ook de Nederlandse bestuursambtenaren - hadden direct belang bij het cultuurstelsel door de zogenaamde cultuurprocenten: zij ontvingen naast hun traktement toeslagen die berekend waren naar de hoeveelheden produkten die onder hun toezicht verbouwd waren. |
406n18 |
In 1866 werden de cultuuremolumenten voor Europese ambtenaren afgeschaft. In geschriften van voor dat jaar heb ik - behalve de passage in r. 399-401 - geen plaats gevonden waar Multatuli ingaat op de noodlottige werking van de cultuurprocenten of waar hij deze met een perspompmekaniek vergelijkt. Mogelijk verwijst hij naar Over vryen arbeid, waarin het cultuurstelsel als geheel wordt voorgesteld als een pompmechanisme: ‘[...] zet de twaalf-millioen dunne twintigmaal onderverdeelde bybuisjes op de borst van twaalf millioen Javanen, breng een zuiger, een flinken stoomzuiger aan op de hoofdhuis, en daarna...
pomp, pomp, pomp, zeg ik u. pomp voor den duivel...en voor nederland’ (vw ii, 269). |
410-411 |
Batavia...Tjilatjap: havensteden aan de noord- en zuidkust van Java. De plaatsen staan - met uitzondering van Tjilatjap en soms in een afwijkende spelling - aangegeven op de overzichtskaart van Java. Tjilatjap lag aan de zuidkust, tegenover het eiland Noesa Kambangan. |
| |
| |
415n19 |
hongersnood die 't Regentschap Demak en Grobogan ontvolkte: in 1849 en 1850 heerste er een ernstige hongersnood op midden-Java, met de regentschappen Demak en Grobogan (residentie Samarang) als centrum. In de zwaarstgetroffen afdeling, Demak, was de bevolking, volgens officiële opgaven, in 1850 met 31% teruggelopen door sterfte en volksverloop. Ofschoon ook andere oorzaken aan de ellende hadden bijgedragen (b.v. landrenteheffing, herendienst en misoogst), legde men toch een direct verband tussen de voedselschaarste en het cultuurstelsel; van belang was ook dat de cultuurprocenten de bestuursambtenaren aanzetten tot overdrijving van het stelsel (Fasseur, Kultuurstelsel, p. 85-92). truism: gemeenplaats |
415-416 |
Moeders boden hun kinderen te-koop voor spyze...: vgl. Multatuli's aantekeningen inzake de toestanden in Lebak. Hierin de volgende opmerking: ‘Hoe, men kan geene soldaten krijgen zonder schandelijke verleiding en zoo dikwijls bieden moeders hunne kinderen aan voor een weinig rijst? -’ (vw ix, 546). Riders geen bevestiging gevonden. Wel bevatte het tijdschrift Het regt in Nederlandsch Indie een bericht over een vader, die zijn pasgeboren kind levend had begraven, nadat de moeder - die het kind niet voeden kon het bij de vader had achtergelaten. Dit speelde zich af in december 1849. De plaats is onbekend; de zaak werd behandeld door de rechtbank in Samarang, dus in de residentie waar de eerder genoemde hongersnood plaatsvond ([Anoniem], ‘Strafzaken.’). |
417-419 |
Maar toen heeft zich 't moederland met die zaak bemoeid...: in het moederland kende men aanvankelijk alleen de grote financiële voordelen van het cultuurstelsel. De hongersnood op midden-Java, waaraan relatief veel ruchtbaarheid gegeven werd, liet de nadelen van het systeem zien. Onder druk van de volksvertegenwoordiging, die door de grondwetswijziging van 1848 daadwerkelijk controle kon uitoefenen over het koloniaal bestuur, kwam artikel 56 van het Regeringsreglement (1854) tot stand. Dit artikel draagt de gouverneur-generaal op te zorgen dat de gedwongen cultures ‘niet in den weg staan aan de teelt van genoegzame voedingsmiddelen’ (Ind. Stb. 1855, nr. 2). |
419-421 |
de toenmalige Landvoogd heeft bevelen moeten geven...: jan Jacob Rochussen (1797-1871) was gouverneur-generaal in de jaren 1845-1851.
bevelen...dat men de uitbreiding...niet weder zou voortzetten tot hongersnood toe: Multatuli doelt hier hoogstwaarschijnlijk op de ‘Kabinets-Circulaire van den Gouverneur-Generaal, d.d. Buitenzorg, 18 Junij 1847, no 188’ (opgenomen in: Van Hoëvell, Reis over Java, Madura en Bali deel i, p. 223-227). Hierin komt de volgende passage voor: ‘In verschillende landschappen schijnt de aandacht der hoofden van plaatselijk bestuur meer gevestigd te zijn geweest op vermeerdering van producten, geschikt voor de Europesche markt, dan wel op eene ruimere voortbrenging van de behoeften des levens [...]’. En, even verder: ‘Bij deze stemming heeft de rijstbouw niet overal de noodige belangstelling en aanmoediging ondervonden, zijne regeling is soms overgelaten aan laauwe bemoeijenis van inlandsche hoofden, wier aangeborene achteloosheid niet is aangespoord, en slechts weinige sporen heb ik mogen aantreffen van eene naauwgezette zorg om den rijstbouw te doen plaats grijpen onder de meest gunstige omstandigheden, en op de meest geschikte tijdstippen [...].’ Rochussen vervolgde echter: ‘Het kan mijne bedoeling niet zijn, om in het algemeen de rijstkultuur te doen bevorderen, ten nadeele van die van |
| |
| |
|
producten, uit welke gevonden moeten worden de middelen van remises, wier bedrag Nederland niet ontberen kan: maar tevens bestaat bij mij de overtuiging, dat de belangen van beide kultures, onafscheidelijk verbonden zijn; zoodat, bij mindere behartiging van den landbouw, uit welke de bevolking hare middelen van bestaan ontleenen moet, op den duur niet met voordeel producten voor de Europesche markt kunnen worden geleverd’ (de citaten op p. 224 en 225-226). Opmerkelijk is dat deze Circulaire van Rochussen dateert van voor de grote hongersnood op midden-Java uit 1849 en 1850. |
435 |
opgezetenen: bewoners van een bepaalde landstreek of plaats, vooral van het platteland. |
461n20 |
De waringi (eigenlijk: waringin) werd beschouwd als een heilige boomsoort; ook zag men de waringin als symbool voor de rechtspraak.
atjinesche krygsbedryven: in de jaren 1873-1903 was Nederland in oorlog met het sultanaat Atjeh in het noorden van Sumatra.
Men heeft...den Kraton des Sultans van Atjin doen voorkomen als 'n vesting: de verovering van de kraton vond plaats tijdens de tweede expeditie (december 1873-april 1874), op 24 januari 1874. De kraton bleek toen geheel verlaten te zijn. In officiële bronnen werd de kraton inderdaad als een vesting voorgesteld. In een beschrijving van de ‘kraton met omliggende werken’ heette het ‘dat de stelling van den Kraton in haar geheel zeer geschikt was voor krachtige verdediging, en dat eene bestorming, hoe ook door artillerievuur voorbereid, ongetwijfeld, zoo zij al gelukt ware, ons groote verliezen zou hebben gekost’ (Kielstra, Atjeh-oorlog i, p. 468-475; het citaat op p. 475).
dat men...'t woord Kraton is gaan overzetten in Kotta Radja: op 31 januari 1874 werd Atjeh tot Nederlands gebied verklaard en de kraton tot centrum daarvan onder de naam Kotta Radja of Koningsvesting.
Van Swieten: de reeds gepensioneerde luitenant-generaal Jan van Swieten (1807-1888) was door de koning benoemd tot ‘militair-opperbevelhebber en civiel-regeeringscommissaris’; in deze hoedanigheid leidde hij de tweede expeditie naar Atjeh (Kielstra, Atjeh-oorlog i, p. 182).
een zyner rapporten: de Staats-courant van 8 april 1874 bevatte enkele ‘Berigten omtrent de expeditie tegen Atchin, ontleend aan de rapporten van de opperbevelhebber’. In dit verslag komt een passage voor, die Multatuli vermoedelijk heeft ingegeven dat ‘Onze bevelvoerende generaal [zich] bevond [...] binnen de “versterking” zonder het te weten’: ‘De overste Pel en de majoor Schäfer, die den opperbevelhebber eenigzins vooruit waren, vonden de eerstgezondene compagnie achter eene zware pagger (zoo als later bleek binnen den Kraton) staan, wachtende op nadere orders om voorwaarts te gaan. Die order werd gegeven. Langs een naauw slingerpad werd langzaam voorwaarts gegaan, en nog geen 50 passen verder eene kreek met steile oevers, waarover een balk of plank lang [sic], overgetrokken; toen werden huizen en een open plein zigtbaar.
Ook van andere zijden waren officieren en minderen tot dit plein doorgedrongen. De opperbevelhebber met zijn staf was hetzelfde oogenblik ook daar, en weldra verkondigde een luid ‘hoerah,’ en het ‘Wien Neêrlandsch bloed’ door de muziek van het 14de bataillon aangeheven, dat niet een op zich zelf staand voorwerk, maar wel degelijk de Kraton in ons bezit was.’ (Nederlandsche Staats-courant 8 april 1874; cursiveringen door mij, akv). |
| |
| |
|
de zonderlinge manier waarop die ‘verovering’ plaats greep: de omstandigheden in en rond de kraton waren dusdanig dat de door Multatuli beschreven zonderlinge manier goed voorstelbaar is: muren en een borstwering waarvan men aanvankelijk aannam dat ze tot de kraton behoorden, bleken later hoge funderingen en overblijfselen van vroegere stenen gebouwen te zijn. Ook de bovenvermelde beschrijving van de ‘kraton met omliggende werken’ maakt Multatuli's mededeling aannemelijk: ‘Tot op het oogenblik der verovering was de Kraton door zwaar geboomte en dikke, nagenoeg ondoordringbare bamboedoeri-paggers bijna geheel aan ons oog onttrokken. Na verscheidene dagen verblijf in de zeer nabij gelegen werken [...], na verschillende verkenningen en waarnemingen, [...] kon men zelfs het beloop der enceinte niet met zekerheid bepalen.’ (Kielstra, Atjeb-oorlog i, p. 295 en p. 468). |
472-473 |
de staatsbladen...waarin de wetten, instruktien en handleidingen voor de ambtenaren bevat zyn: bedoeld is het Staatsblad van Nederlandsch Indie. |
479-482 |
een afzonderlyke eed: alle Europese bestuursambtenaren van zekere rang legden bij de aanvaarding van hun betrekking drie eden af: de eed van trouw, de eed van geheimhouding en de eed van zuivering. Bij dezelfde gelegenheid beëdigden ambtenaren voor wie een Instructie bestond, die Instructie.
Assistent-residenten hadden geen eigen eden en ook geen eigen Instructie; er was alleen een ambtsinstructie voor residenten, die op hun beurt de assistent-residenten instrueerden. De eed van de assistent-resident was gelijk aan die van de resident (zie vii, 304-312), maar met een speciale toevoeging: ‘dat ik den Resident in de oefening zijner ambtspligten behulpzaam zal zijn, en zijne bevelen overeenkomstig de Instructie zal opvolgen’ (Ind. Stb. 1819, nr. 16). De Instructie waarvan in deze toevoeging sprake is, bevatte het volgende artikel: ‘Hij zal bijzonderlijk zorgen, dat door niemand, wie hij zij, eenige knevelarijen, geldafpersingen, dwangarbeid, mishandelingen of willekeurigheden jegens de Inlanders gepleegd worden, maar dat hun allen volkomen regt wedervare.
Hij zal, daarom, aan alle ingezetenen de gelegenheid verschaffen, hem over hunne belangen mondeling of schriftelijk te onderhouden’ (Ind. Stb. 1819, nr. 16). Dit moet wel de door Multatuli genoemde afzonderlyke eed zijn. |
485 |
ooilam van den arme: vgl. 2 Samuel 12:1-4, waarin beschreven wordt hoe een rijk man die veel schapen en runderen bezat niet een van zijn eigen dieren liet bereiden voor een wandelaar, maar het ooilam van een arme man - diens enige bezit. |
529-530 |
‘de inlandsche bevolking te beschermen tegen uitzuiging en knevelary.’: parafrase van het in de annotatie bij r. 479-482 geciteerde artikel uit de Instructie. |
|
|