| |
| |
| |
[3] Commentaar
| |
| |
Voorwerk
Ondertitel |
koffiveilingen: koffie was verreweg het belangrijkste koloniale produkt en Amsterdam was de belangrijkste koffiemarkt ter wereld. Er werden daar twee keer per jaar koffieveilingen gehouden, die de Nederlandse schatkist zeer veel opleverden. Omstreeks 1860 stond dit stelsel bloot aan veel kritiek: er waren polemieken in de krant, er verschenen talrijke brochures over dit onderwerp en in de Tweede Kamer werd er een debat aan gewijd.
Nederlandsche Handelmaatschappy: in 1824 opgericht door koning Willem i. De in Indië, onder dwang van het cultuurstelsel, geleverde produkten, werden in bewaring gegeven aan de Nederlandsche Handel-Maatschappij (nhm), die als commissionair van de Nederlandse regering optrad. De nhm had het monopolie op het vervoer van die produkten naar Nederland en op de veiling van die produkten. Door dit zogeheten consignatiestelsel ontstond een kunstmatige markt, met hoge vrachtprijzen. |
2-4 |
nagedachtenis van everdine huberte baronnesse van wynbergen: Dekkers vrouw, meestal Tine genoemd, (geboren 26 september 1819) was op 13 september 1874 overleden. |
6 |
gade: Dekker en Everdine van Wijnbergen waren op 10 april 1846 getrouwd. |
8 |
moeder: n.l. van Pieter Jan Constant Eduard (Edu), geboren 1 januari 1854, en van Elisabeth Agnes Everdine (Nonni), geboren 1 juni 1857. |
11-26 |
Dit citaat is afkomstig uit een bijdrage van De Pène aan Le nord. Journal international van maandag 10 oktober 1859 (5 de jaargang, nr. 284) (mededeling van drs. T. Haan). Multatuli kreeg het stuk dus onder ogen toen hij bezig was de laatste hand aan Max Havelaar te leggen. Drie dagen later was zijn boek af en schreef hij aan zijn vrouw dat hij het had ‘opgedragen aan E.H.v.W. met eenige fransche regels die ik uit een boek citeer, tegels die juist uitdrukken wat ik U zeggen wil en die U pleizier zullen doen trouwe, lieve tine’ (vw x, 73). De opmerking dat de bewuste regels uit een boek komen, moet - gezien het voorafgaande - onjuist zijn.
De Pène schreef voor Le nord een feuilleton met de titel ‘Théatres’, waarin hij toneelstukken en -opvoeringen besprak. In zijn bijdrage van 10 oktober citeerde De Pène, voorafgaand aan het door Multatuli overgenomen fragment, de volgende opdracht uit een toneelstuk van Jules Lacroix:
‘A ma femme.
Ce drame est bien à toi, ce drame que rêvait
Le poëte, perdu dans ses pensers funèbres.
Triste, épargnant mes yeux, déjà pleins de ténèbres,
Quand je dictais ces vers, ta main les écrivait.
Ce 30 septembre 1859.
Esprit, graĉe, bonté!... C'est toi:
La femme et l'ange!
Béni le ciel qui fit pour moi
Ce doux mélange!’ |
| |
| |
|
Direct hieropvolgend schreef De Pène de door Multatuli overgenomen passage. Multatuli liet twee zinsneden weg. Achter ‘leur petit bonhomme de chemin’ (r. 24) stond oorspronkelijk nog: ‘comme on dit vulgairement’. Ook aan het slot liet Multatuli enkele woorden achterwege. De Pène plaatste n.l. na ‘la vie’ (r. 26) geen punt, maar besloot zijn alinea als volgt: ‘[...] la vie, tantôt dans des palais, et tantôt sous le chaume.’ |
19-20 |
aux genoux de l' Antigone qui sert de guide en ce monde à cet ‘aveugle errant’: De Pène combineerde hier twee zaken. Ten eerste bleek in de hiervoor genoemde opdracht van Jules Lacroix aan zijn vrouw dat de auteur door zijn (naderende) blindheid niet meer in staat was zijn verzen zelf op te schrijven (‘[...] épargnant mes yeux, déjà pleins de ténèbres,’). Ten tweede refereerde De Pène - via de blindheid - aan Sophocles' tragedie Oedipus te Colonus, waarin Antigone haar blinde vader Oedipus (de ‘aveugle errant’ uit r. 20) vergezelt in zijn ballingschap. De vrouw van de dichter (in eerste instantie de vrouw van de werkelijk slechtziende Lacroix, maar in tweede instantie natuurlijk dè vrouw van de dichter) wordt hier dus vergeleken met Antigone, de dichter zelf met de zwervende, blinde Oedipus. |
21-22 |
presque tous les petits-fils d'Homère sont plus ou moins aveugles à leur façon: verdere associatie n.a.v. de blindheid van de dichter. Men nam aan dat Homerus aan het begin van de Griekse letterkunde stond en als zodanig werd hij beschouwd als stamvader van alle latere dichters, zijn ‘kleinzoons’. Volgens de overlevering was ook Homerus op latere leeftijd blind geworden en zwierf hij rond als reizend zanger. |
27 |
Henry de Pène: Frans journalist (1830-1888). Multatuli zal de spelling van de voornaam ontleend hebben aan de publikatie in Le nord, waarin eveneens sprake is van ‘Henry’ in plaats van het gebruikelijke ‘Henri’. |
28 |
Barbertje: mogelijk, naar het Griekse ‘barbaros’, in de betekenis: vreemdelingetje (Sötemann, Structuur 1, p. 26). Misschien ook moet gedacht worden aan het meisje Bärbelchen uit Goethes Faust. Zij is zwanger, de verwekker van haar kind heeft haar in de steek gelaten en zij staat bloot aan de verachting van haar brave medeburgers. De Barbertje uit Multatuli's motto verkeerde ook in ernstige moeilijkheden - zij het slechts op grond van een gerucht, dat door de rechter voor waar wordt aangenomen. Zij echter heeft wel een vriend die zich over haar ontfermt en haar niet in de steek laat (De Leeuwe, ‘Künstler wider Willen’, p. 14-15). |
33 |
Lothario: verwijzing naar het gelijknamige personage in Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796), een edele jonge man die ten onrechte beschuldigd wordt van liederlijk gedrag. De implicatie is dat ook Max Havelaar vals beschuldigd en ten onrechte veroordeeld zal worden. |
42 |
kapitale delikten: misdrijven waarop de doodstraf staat. |
50 |
praemissen: overwegingen waarop het vonnis berust. |
51 |
jurisprudentie: bestaande rechtsopvattingen, waarop men zich in een nieuw geval beroept. |
| |
| |
51 |
Lessing's patriarch: verwijzing naar het toneelstuk Nathan der Weise (1779) van G.E. Lessing. In dit toneelstuk wordt een patriarch geconfronteerd met een denkbeeldige situatie, waarover hij een oordeel moet uitspreken. De Jood Nathan heeft zich over een Christelijk meisje ontfermd en haar deugdzaam, buiten elk geloof om, opgevoed. De patriarch zou hem veroordelen tot de brandstapel. Ook de tegenwerping dat het meisje wellicht omgekomen zou zijn als Nathan haar aan haar lot had overgelaten, brengt geen verandering in zijn oordeel.
Lessings toneelstuk is een ‘aanklacht tegen schijnvroomheid en “christelijke” zelfgenoegzaamheid, verdediging van de zieleadel die men onder niet-christenen kan aantreffen’ (Sötemann, Structuur i, p. 24-27; het citaat op p. 27). In het perspectief van deze tegenstelling moet ook Max havelaar worden gelezen.
Multatuli betrok het motto ook in zeer directe zin op zichzelf. Dit blijkt uit de volgende passage uit een brief aan Tine van 27 oktober 1859: ‘Let hier goed op: Ik ben een deugniet, een “propre à rien”, een dief enz. enz. Op al die dingen antwoord ik in mijn boek. Maar om eene beschuldiging te beantwoorden moet men dikwijls goed van zich zelven spreken bijv: A. is beschuldigd van diefstal. Nu bewijst hij dat hij eene zeer eerlijke daad gedaan heeft. Dan zegt men: gij zijt zeer ingenomen met U zelf. Dat is wel de vraag niet maar men zegt het toch. Ik beweer dat ik in mijn boek niets zeg dan de waarheid maar toch zal men dat weêr gebruiken als een pretext om mij toch ongelijk te geven. Ik wapen mij daartegen door een motto waarin iemand die van moord beschuldigd is, zich verdedigt door te bewijzen dat hij een braaf mensch is. Dan wordt hij vrijgesproken van de moord maar de regter zegt: toch moet je hangen omdat gij zoo ingenomen zijt met U zelf, het past U niet U zelf braaf te noemen’ (vw x, 89). |
|
|