Max Havelaar. Deel 2. Apparaat en commentaar
(1992)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Verantwoording2.1. OverleveringVan Max Havelaar zijn de volgende, tijdens het leven van Multatuli verschenen, primaire documentaire bronnenGa naar voetnoot2 overgeleverd: het manuscript (M; 1859), de eerste druk (D1; 1860), de tweede druk (D2; 1860), de dubbeldruk (D2d; datering onbekend), de derde druk (D3; 1871), de vierde druk (D4; 1875), de vierde druk met aantekeningen in handschrift (D4a; datering onbekend) en de vijfde druk (D5; 1881). Hieronder volgt een chronologisch overzicht van de overlevering van deze bronnen. Het bevat een beschrijving van de hoofdmomenten uit de ontstaansgeschiedenis, een beschrijving van de bronnen zelf, de bepaling van hun autorisatie en van hun onderlinge afhankelijkheid.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.1. Ontstaansgeschiedenis van het manuscript2.1.1.1. Het kladhandschriftEind augustus 1859 - ruim drie jaar na de gebeurtenissen in Lebak - ontving Dekker een brief van zijn vrouw, die naar zijn eigen zeggen de directe aanleiding vormde tot het schrijven van Max Havelaar. De brief zelf is niet bewaard gebleven, maar uit Dekkers antwoord van 27 augustus 1859 (vw x 25-30)Ga naar voetnoot4 kan de inhoud in grote lijnen worden gereconstrueerd. Tines zuster en zwager, bij wie zij om hulp had aangeklopt, hadden haar gedwongen aan Dekker te schrijven dat zij uit elkaar moesten gaan en dat men haar en de kinderen dan misschien zou willen helpen. Achteraf beschreef Dekker zijn reactie op dit afgedwongen voorstel als volgt: ‘Toen heb ik gezegd, als ik tot niets deug, is het beter dat ze van mij scheidt; maar eerst wil ik beproeven of het waar is, dat ik tot niets deug, en toen nam ik mij voor dat boek te schrijven, waarin ik eigenlijk aan de Natie vraag of het goed is dat ik zóó te tobben heb?’ (vw x, 79) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer Dekker precies begonnen is met zijn roman is niet bekend.Ga naar voetnoot5 De eerste maal dat Max Havelaar expliciet ter sprake komt, is in een brief aan Tine van 22 September 1859: ‘Ik ben [...] sedert vele dagen bezig met het schrijven van een ding dat misschien wel drie deelen groot wordt. [...] Ik gis een 100 pagina's druk klaar te hebben.’ (vw x, 55) Zes dagen later dacht hij ‘de helft aftehebben of een derde.’ (In een brief aan Tine van 28 September 1859; vw x, 62). Hoe ver Dekker op dat moment precies gevorderd was, valt met vrij grote zekerheid af te leiden uit dezelfde brief. Hij schreef daar namelijk: ‘Jij komt ook in mijn boek, ik heb U juist gister avond een ondeugende streek laten uitvoeren.’ (vw x, 63) Dit moet wel slaan op de geschiedenis van de afwezige omelet; in de desbetreffende passage komt het woord ‘ondeugend’ zelfs expliciet voor.Ga naar voetnoot6 Als deze veronderstelling juist is, was Dekker op dat moment iets over de helft van de tekst, zoals die later bekend is geworden.Ga naar voetnoot7 De titel van de roman is dan al bedacht: ‘de koffijveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij.’ (vw x, 63-64) Uit dezelfde brief blijkt dat Max Havelaar al in dit stadium van de ontstaansgeschiedenis was opgezet als dubbelroman: ‘Het is vrolijk, koddig, men zal hoop ik lagchen, en dan stuit men op eens op eene passage die zeer ernstig is. Ik kan het niet beter vergelijken dan dat ik het publiek iets zeer scherps ingeef in een lekker omhulsel.’ (vw x, 63) Drie aanhalingen uit het kladhandschrift concretiseren deze algemene opmerking. Ze laten zien dat Dekker op dat moment niet alleen aan het Indië-verhaal werkte, maar ook al het Droogstoppelkader had bedacht. Het zijn de beginregels, waarmee Droogstoppel zichzelf introduceert (hoofdstuk i, r. 1-6), de passage waarin hij de bevolkingsgroepen noemt die baat kunnen hebben bij zijn boek (hoofdstuk iv, r. 373-403) en het fragment uit het Sternverhaal over het bouwen van kerken (hoofdstuk v, r. 105-111). Over de laatste aanhaling merkte Dekker op: ‘Je begrijpt dat de makelaar in koffij dat niet zegt.’ (De aanhalingen en het citaat in vw x, 64-65).Ga naar voetnoot8 De volgende brief aan Tine waarin Dekker uitvoerig inging op zijn roman dateert van 9 oktober 1859. Hij had ‘verscheiden dagen gehad | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ik niet geschikt was om te werken.’ (vw x, 66) Toch was hij flink opgeschoten, want hij citeerde Saïdjahs minneliedje, ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’. (Hoofdstuk xvii, r. 262-301; in het nethandschrift p. 192-193).Ga naar voetnoot9 Dit betekent dat hij tussen 28 september en 9 oktober - volgens de telling in het nethandschrift - minstens zeventig pagina's geschreven had. Dekker vermeldde verder de toespraak tot de hoofden van Lebak en noemde de naam van de hoofdpersoon: ‘Och, ik wou je zoo graag de aanspraak voorlezen van een nieuwe Asst Resident die zijne betrekking aanvaardt. Hij heet Max Havelaar (dat ben ik). maar die aanspraak is te lang om afteschrijven. Ik heb die gemaakt juist zoo als ik spreek, en ik geloof dat het mij goed gelukt is.’ (vw x, 69) Hij had ook al ideeën over het slot van de roman: ‘En ik draag het op aan den koning, dien ik zal toespreken op het slot.’ (vw x, 70) Een paar dagen later, op 13 oktober 1859, kon Dekker schrijven: ‘Lieve hart mijn boek is af, mijn boek is af! Hoe vind je dat? Ik moet nu copieren maar het boek is af.’ (vw x, 73) Tine vernam nu ook dat het boek aan haar was opgedragen, ‘met eenige fransche regels die ik uit een boek citeer, regels die juist uitdrukken wat ik U zeggen wil en die U pleizier zullen doen trouwe, lieve tine.’ (vw x, 73) Alles bijeen moet Dekker Max Havelaar in ongeveer een maand geschreven hebben - een verbluffende prestatie, ook als men in aanmerking neemt dat bepaalde fragmenten (b.v. het Duitse gedicht en ambtelijke stukken) al gereed lagen. Dekker zelf noemde een periode van zeventien dagen (vw x, 79), maar dit lijkt alleen mogelijk als men rekening houdt met de dagen waarop hij niet tot schrijven kon komen. Verschillende uitspraken wijzen erop dat Dekker - althans een deel van de tijd - als in trance gewerkt moet hebben: ‘Als ik niet gestoord word door uiterlijke dingen, schrijf ik zoo gaauw dat ik over twee dagen er niets meer van weet, dan lees ik hard op, en als iets vreemds, wat ik voor weinig tijds maakte. welnu dat komt mij dan dikwijls heel goed voor.’ (vw x, 61-62) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.1.2. Het nethandschriftToen kwam de fase van het kopiëren. Op 19 oktober 1859 - zes dagen nadat hij de voltooiing van zijn boek gemeld had - had Dekker ‘70 bladzijden fijn schrift af, [...].’ (vw x, 82)Ga naar voetnoot10 Hij verwachtte dat er nog ‘circa 170’ bij zouden komen. Meer dan veertien of zestien bladzijden per dag kon hij niet schrijven: ‘dan ben ik bijna blind, en heb kramp in de vingers.’ (vw x, 82) Dekkers berekening blijkt zeer nauwkeurig te zijn geweest: hij had uitgerekend dat hij op ongeveer 240 pagina's zou uitkomen, het bewaard gebleven nethandschrift telt er 239. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dekker dacht zijn kopieerwerk op 1 november te kunnen afronden; later stelde hij die verwachting enigszins bij: ‘Ik schrijf zoo hard als ik kan, en hoop (zoo als ik gezegd had) klaar te komen op maandag avond [= 31 oktober 1859, akv] met overschrijven. Maar ik moet het naauwkeurig en meer dan eens overzien en verbeteren voor den druk, dus kan ik het den volgenden dag niet verzenden. -’ (Brief aan Tine van 27 oktober 1859; vw x, 84-85). Inmiddels was hij gekomen tot pagina 182, dat wil zeggen tot de toespraak van dominee Wawelaar tot Frits in hoofdstuk xvi. (vw x, 86) In dezelfde brief van 27 oktober vroeg Dekker zijn vrouw hem het versje van ‘Mein Kind da schlägt die neunte Stunde, hör!’ op te sturen, waarvoor hij op p. 160 van het nethandschrift een plekje had opengehouden.Ga naar voetnoot11 In zijn volgende brief aan Tine, van 29 oktober 1859, zette Dekker het verslag van zijn vorderingen voort: ‘Je moet weten dat er in mijn boek iets voorkomt [...] van iemand die zich zoo bezwaart omdat hij ruw en hard is geweest tegen iemand die hij lief heeft en dat schreef ik juist van morgen over.’ (vw x, 94) Dit moet wel betrekking hebben op p. 191-192 van het nethandschrift (vgl. hoofdstuk xvii, r. 239-255), waar het gaat over Saïdjah, die zich herinnert hoe hij Adinda de schuld gaf van de verloren vlieger-weddenschap. In deze brief was er voor het eerst sprake van dat Dekker noten aan zijn roman wilde toevoegen (vw x, 95); het zouden noten moeten worden ‘voor maleische uitdrukkingen die het publiek niet verstaat.’ (vw x, 100) Dit plan wordt (op dit moment) echter niet gerealiseerd: op 2 november 1859 deelde Dekker zijn vrouw mee dat hij zijn werk zal laten inbinden en naar haar zal opsturen, maar ‘zonder de noten want ik kan niet meer schrijven. ik heb mijne oogen totaal bedorven.’ (vw x, 99) Uiteindelijk werd het manuscript op 5 november 1859 ingebonden en met ‘van Gent’ verstuurd naar Tine, die op dat moment bij Jan Douwes Dekker in Brummen verbleef. (vw x, 100) Dekker was zich ervan bewust dat zijn nethandschrift nog onvolkomenheden bevatte. Liefst liet hij het ‘een maand liggen, om daarna het natezien maar dat kan nu niet, wat jammer is want ik heb oogenblikken dat ik zoo stomp ben dat ik zeker weet dat mij fouten zullen ontsnappen.’ (In een brief aan Tine van 27 oktober 1859; vw x, 85). De armoedige omstandigheden waarin hij verkeerde, maakten dat echter onmogelijk. Tine en Jan Douwes Dekker hadden kennelijk ook bepaalde fouten in het manuscript opgemerkt en Dekker daarover geschreven. Deze schreef namelijk op 11 november 1859 aan zijn vrouw: ‘Ja zeker zijn er schrijffouten in, want mijne oogen waren zoo gek dat ik dikwijls alle | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie vier woorden moest opstaan. Het is heel goed dat Jan die verbetert.’ (vw x, 103) In één geval is dit - voorzover kan worden nagegaan - inderdaad gebeurd. Dekker had instructie gegeven een bepaalde fout in het manuscript te verbeteren: ‘Ik heb gezien dat ik zeg in het hoofdstuk volgende op de geschiedenis van Saïdja. [sic] uwe Saïdjah (tweemaal geloof ik) haal die e door, of in den 4n naamval uwen of uw' Saïdjah. -’ (vw x, iii; in een brief aan Tine van 14 november 1859). Het betrof de zin: ‘omdat de inlander niet is als uwe Saïdjah’ (manuscript: p. 205, r. 22; leestekst: hoofdstuk xvii, r. 769-770). De ‘e’ in ‘uwe’ is inderdaad doorgehaald, in zwarte inkt, die nauwelijks verschilt van de inkt waarmee Multatuli had geschreven. Deze ingreep van Jan Douwes Dekker of Tine is zo weinig specifiek dat er geen conclusies aan kunnen worden verbonden voor andere correcties in het manuscript. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.1.3. Onderhandelingen met de regeringTijdens de fase van het kopiëren en ook nog daarna speelden twee kwesties, die onderling nauw samenhingen: de vraag aan wie Dekker zijn Havelaar zou opdragen en de onderhandelingen met de regering. Aanvankelijk had Dekker zijn roman aan Tine opgedragen. (vw x, 73) Hij veranderde echter van mening: ‘onder het overschrijven is mij iets anders in den zin gekomen! Het is om mijn boek niet optedragen aan U, zoo als mijn plan was, maar aan den Koning, en om daartoe eerst (onder aanbieding van het manuscript) verlof te vragen. Dat wil zeggen (onder ons) dat men mij dat verlof niet geven zal, maar mij liever als resident naar Indie zendt. Want het boek zal schandaal maken.’ (Dekker aan Tine, 27 oktober 1859; vw x 86). In een volgende brief kwam hij op zijn plan terug: ‘Maar nu het delicate punt. Als men komt met een boek met de vraag ‘wil je dat afkoopen?’ dat is chantage, afzetterij. Dat is dus de bedoeling niet. Ik heb mijn boek geschreven met een dubbel doel: namelijk verbetering van den boel in Indie, en herstel van mijne positie. [...] Doch dat dubbele doel kan bereikt worden door zamengaande maatregelen, namelijk een hoogst-eervolle benoeming van mij met eene gepubliceerde considerans dat Z.M. mijne wijze van handelen approuveert, en die van het toenmalig bestuur desavoueert.’ (Dekker aan Tine, 11 november 1859; vw x 101). Om een en ander voor elkaar te krijgen wilde hij Van Hasselt en Van Lennep inschakelen.Ga naar voetnoot12 Juist op datzelfde moment nam Van Hasselt contact op met de minister van Koloniën, Jan Jacob Rochussen. In een vertrouwelijke brief van 11 november 1859 schreef hij de minister iemand gesproken te hebben aan wie de Ha- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velaar was voorgelezen:Ga naar voetnoot13 ‘[...] en zoo maar de helft waar is van hetgeen hij mij er van mededeelde, acht ik het allerwenschelijk dat de uitgave worde verhinderd.’ (vw x, 105) Op 19 november ontmoette Van Hasselt Jan Douwes Dekker, met wie hij afsprak dat men Dekker zou voorstellen zijn roman aan de koning of aan minister Rochussen te zenden. Bij datzelfde bezoek stelde Van Hasselt Jan Douwes Dekker een afschrift van een brief van Van Lennep van 18 november ter hand. Die brief was gericht aan Van Hasselt, maar tevens bestemd voor Dekker. Er stond in dat Van Lennep zeer enthousiast over Dekkers werk was en van mening was dat het - onder zekere voorwaarden - gepubliceerd zou moeten worden. Hij zou zelfs bereid zijn om de auteur bij dat laatste behulpzaam te zijn: ‘Ik zie er alzoo geen kwaad in, neen in tegendeel veel goed, dat het boek uitkome; alleen zoû ik in bedenking geven, de data en het slot weg te laten. [...] Ook moet hij zoo dwaas niet zijn, het boek voor niet te geven. Ik maak mij sterk hem behoorlijke voorwaarden te bezorgen, indien hij mij daaromtrent carte blanche wil geven.’ (vw x, 117-118) Van Lennep speelde dubbel spel. Hij had namelijk overwogen - zo blijkt uit een tweede brief aan Van Hasselt, eveneens van 18 november, maar nu niet bestemd voor Dekker - om minister Rochussen te adviseren Dekker een post aan te bieden onder voorwaarde dat de roman niet gepubliceerd zou worden. Omdat hij niet verwachtte dat Dekker een dergelijk aanbod zou accepteren, had hij dat voornemen niet uitgevoerd. Op verzoek van Van Hasselt richtte Van Lennep toch een waarschuwende brief aan de minister van Koloniën. (vw x, 119 en 120) Deze antwoordde dat hij een onderzoek naar Dekker had laten instellen: ‘Valt dit gunstig uit, dan zal ik eene pooging doen om hem te helpen - Natuurlijk dat hij in dat geval niet schrijft - wiens brood men eet, wiens woord men spreekt.’ (vw x, 130) Van Lenneps taxatie was overigens niet juist: Dekker stond wel degelijk open voor onderhandelingen over het al dan niet publiceren van zijn boek. Zonder dat er nog sprake was van werkelijke onderhandelingen, stelde hij zijn eisen steeds hoger. Op 27 oktober 1859 had hij het tegenover Tine nog over een residentschap (vw x, 86), op 20 november stelde hij de volgende condities:
Eind november 1859 kwam er van de zijde van het ministerie een concreet voorstel. G.L.J. van der Hucht, een familielid van Tine en een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kennis van Dekker uit Indië, bood hem namens minister Rochussen een betrekking in de West aan. (vw x, 137) Dekker zelf dacht inmiddels aan een lidmaatschap van de Raad van Indië, het hoogste adviserende lichaam in Nederlands-Indië. (vw x, 138) Rochussen schreef hierover aan Van Lennep dat hij ten aanzien van Oost-Indië niets kon doen, aangezien dat viel onder de bevoegdheden van de gouverneur-generaal; een lidmaatschap van Dekker van de Raad van Indië kon hij niet serieus nemen. (vw x, 149) Uit de documenten valt niet op te maken of - en hoe - de onderhandelingen zijn afgerond. Op 22 december 1859 blijkt het aanbod van een betrekking in de West nog steeds geldig te zijn (vw x, 177); aan het begin van 1860 echter zijn de onderhandelingen kennelijk van de baan. Dekker en Van Lennep zijn dan bezig met het gereed maken voor de druk van Max Havelaar. Toch blijkt Dekker ook dan de gedachte aan een mogelijke regeling, waarbij hij in ere hersteld zou worden en zijn boek ongedrukt zou blijven, nog niet volledig te hebben opgegeven. In een rekest aan koning Willem iii, gedateerd 18 januari 1860, vroeg hij aandacht voor zijn zaak. Hij vermeldde het aanbod van Rochussen en liet weten dat te hebben afgewezen. (vw x, 193-198) Dekker zag er geen bezwaar in een beroep op de koning te doen, terwijl men al begonnen zou zijn met de produktie van de roman: ‘Als de Koning eindelijk mogt willen tusschenbeide komen moet die tusschenkomst toch van genoeg waarde wezen om de schadeloos stelling voor reeds gedane moeite en kosten tot eene kleinigheid te maken.’ (vw x, 199) Het zou een niet bestaand probleem blijken te zijn: de koning liet het rekest onbeantwoord. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.1.4. Voorbereidingen publikatieNaar aanleiding van een vraag van Tine, had Dekker haar op 14 november 1859 geantwoord: ‘Ik spreek over publieke zaken. Ik moet jaartallen noemen, omdat ik officieele afschriften geef, en omdat er opstand in de Lampongs is, en die kan ik niet willekeurig 20 jaar verplaatsen. Ik spreek dus van publieke zaken, in een bepaald jaar. Kan ik het nu helpen dat ieder op zijn vingers kan narekenen wie de personen zijn die in dat jaar die betrekking vervulden? Is dat mijne schuld? Ik moest aan het publiek toonen, dat ik niet iets uit de lucht greep. Ik had ware, te constateeren zaken te verhalen, en dan moet men plaats en tijd noemen.’ (vw x, 113) Dit zou een belangrijk thema blijken te worden in het voorjaar van 1860, de maanden waarin Van Lennep Dekkers nethandschrift gereed maakte voor de druk. Aanknopend bij zijn brief van 18 november 1859 (vw x, 117-118), formuleerde Van Lennep nogmaals zijn bezwaren tegen de ‘data in 't Boek, die er iets hybrijdisch van maken en - aanleiding tot een proces wegens diffamatie zouden kunnen geven.’ (In een brief aan Dekker, van 10 januari 1860; vw x, 186). Per ke- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rende post antwoordde Dekker: ‘Moet Max H, zijn staart missen? 't Is er meê als de paradijsvogel. Het heele dier is om dien staart geschapen. [...] Juist, het weglaten der data maakt M.H. tot een roman. - maar het is geen roman. 't Is eene geschiedenis. 't Is eene memorie van grieven, 't Is eene aanklagt, 't Is eene sommatie! En dat dit alles in den beginne op een roman lijkt, is slechts om 't ding verkoopbaarder te maken dan verwacht worden kan van iets officieels.’ (vw x, 187) Kennelijk heeft Dekker zich tijdens zijn bezoek aan Van Lennep de dag daarna, waarbij enkele zakelijke afspraken werden gemaakt (vw x, 188), toch laten overtuigen. In ieder geval schreef hij in zijn brief van 12 januari 1860, waarmee hij het manuscript aan Van Lennep zond: ‘Ik was bezig een paar gefingeerde namen voor de inl: hoofden optegeven en daar stuit ik weer op eene moeijelijkheid. Het veranderen der namen van personen zou niets helpen zonder tevens de plaatsen anders te betitelen en dat zou het boek onwaar maken, en vat geven aan aanmerkingen. Wat ik zeg van Lebak zou niet waar zijn van eene andere afdeeling.’ (vw x, 191) Zijn (voorlopige) conclusie luidde: ‘Ik geloof waarachtig dat het best is de plaatsen bij den naam te noemen en de (trouwens weinige) eigennamen met puntjes aanteduiden. Radhen Adhipatti... Radhen Dhemang... 't Komt maar een paar malen voor, en het weglaten der data zou dan voldoende wezen.’ (vw x, 191-192) Hoewel het handschrift nu bij Van Lennep was, bleef Dekker betrokken bij het persklaar maken van zijn manuscript, al was het van uit de verte en zonder dat hij van details op de hoogte was. Van Lennep had hem op 23 januari 1860 geschreven dat hij bezig was ‘Max H. te herlezen en met roode inkt, de noodige aanwijzingen te doen van hetgeen in blanko gelaten moet worden: zoo blijft uw h.s. ongeschonden. Ook veroorloof ik mij, hier en daar eene enkele korrektie in uw vaerzen, waar gij ei op ij laat rijmen. Dat moge in Holland rijmen, in Friesland en Zeeland rijmt het niet.’ (vw x, 202)Ga naar voetnoot14 Dekker reageerde daarop met de opmerking: ‘U zal wel meer te truffelen hebben dan de ei's en ij's.’ (vw x, 203) In een brief van 31 januari ging Dekker, naar aanleiding van een concreet geval, nogmaals in op het probleem van het al dan niet noemen van feitelijkheden: ‘Jang di Pertoean = hij die de baas is, is de titel der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
battaksche hoofden. Men zegt onverschillig Jang d. P. of de Jang di Pertoean van Mandheling. Die verwisseling van een titel in een naam doet denken aan de Pharaonen. Dat was immers ook een titel? En wij zeggen: ‘Koning Pharao’. Zooals wij zeggen: buurman Jansen. Er zijn dus vele Jang di Pertoean's te Mandheling geweest, en zijn opvolger zal ook dien titel dragen. Als U de jaartallen gemaakt heeft tot 184-, 185-, etc, dan kan, denk ik, die titel blijven. Het zal wezen alsof men zeide: ‘de toenmalige regent (of J.D.P.) van Mandheling,’ en als het ware tijdstip alzoo gemarkeerd blijft, wordt ook de identiteit van dien vriend mijns voorgangers te Natal [...] in 't midden gelaten. - Ik hoop dat dit zoo geschikt kan worden want hoe eenvoudig het schijne ik kan geen anderen naam voor dat Battaksch hoofd opgeven. Nooit wordt het hoogste hoofd in die streek anders genoemd dan J. d. P. Ook in officiele stukken heet hij zoo, en ik zou voor ‘Sumatrasche Europeërs’ tegen de lokale kleur zondigen door hem een anderen naam te geven. -’ (vw x, 205-206) In volgende brieven, voorafgaand aan de verschijning van Max Havelaar, wordt, voorzover is na te gaan, deze kwestie niet meer aangesneden. Van Lennep deed meer dan aangeven wat blanco gelaten moest worden en een enkele correctie in Multatuli's verzen aanbrengen; zijn ingrepen kunnen in de volgende categorieën worden ondergebracht:Ga naar voetnoot15 a. het verbeteren van schrijf- en spelfouten, bijvoorbeeld: ‘uitwijding’ wordt ‘uitweiding’ (hoofdstuk v, r. 147); b. het aanbrengen van stilistische verbeteringen, bijvoorbeeld: ‘daartestellen’ wordt ‘tot stand te brengen’ (hoofdstuk v, r. 88); c. het invullen van door Multatuli opengelaten plekken. Bijvoorbeeld: op p. iii van het manuscript (leestekst: hoofdstuk xi, r. 135-136) had Multatuli alleen de maand van de terechtstelling van Maria Stuart genoemd en daarvoor een ruimte opengelaten. In potlood schreef hij erbij: ‘(invullen)’; Van Lennep schreef hier: ‘18den’. In het fotokatern is een afbeelding van p. 111 van het manuscript opgenomen;Ga naar voetnoot16 d. het aanbrengen van een indeling in hoofdstukken, zo nodig in combinatie met aanduidingen als: ‘(door Stern opgesteld)’ of ‘Vervolg van het opstel van Stern’. Zie het fotokatern voor een afbeelding van p. 38 van het manuscript, waarop te zien is hoe Van Lennep het begin van hoofdstuk v aangaf; e. het ontnemen van de actualiteit aan de roman, door het onherkenbaar maken van plaatsnamen en jaartallen. Op de hierboven genoemde afbeelding van p. 38 van het manuscript, het begin van het verhaal in In- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dië, is te zien hoe Van Lennep zocht naar een geschikte manier om plaatsnamen als ‘Lebak’, ‘Bantam’ en ‘Pandeglang’ weer te geven; f. het inhoudelijk veranderen van de tekst met de bedoeling publieke figuren ongenoemd te laten. Een voorbeeld hiervan is afgedrukt in het fotokatern (p. 134 van het manuscript). Het betreft de passage in hoofdstuk xiii, r. 164-165 van de leestekst. Dekker had in zijn manuscript geschreven: ‘De gouverneur generaal Merkus heeft hem eindelijk gelast mij naar Batavia te laten vertrekken.’ Van Lennep veranderde dit in: ‘Hij ontving eindelijk last van hooger hand, mij naar Batavia te laten vertrekken.’
Behalve de tekstuele problemen waren er ook zakelijke kwesties te regelen. Van Lennep had gezorgd voor een uitgever: Joost de Ruyter in Amsterdam. Deze had ook werk van Van Lennep zelf uitgegeven, onder andere diens toneelspel Een Amsterdamsche jongen of het Buskruitverraad in 1622 uit 1859.Ga naar voetnoot17 Op 11 januari 1860 waren Dekker en Van Lennep overeengekomen dat de laatste Max Havelaar zou laten drukken. Dekker zou, gedurende een half jaar, tweehonderd gulden per maand voorschot ontvangen op litterair werk.Ga naar voetnoot18 Op 23 januari 1860 verzocht Van Lennep Dekker het kopijrecht van Max Havelaar aan hem af te staan: ‘Om nu met de Ruyter een kontrakt te kunnen maken, dien ik het bewijs te hebben, dat ik daartoe het recht heb. Noch hij noch eenig uitgever zal natuurlijk drukken, veelmin geld geven, zonder overdracht van 't Kopijrecht, en dat kan ik hem niet overdragen zonder te kunnen aantoonen dat ik het bezit. Wees daarom zoo goed mij, met het adres aan Sire, een stuk op Zegel (belgisch) te zenden, waarbij gij verklaart mij het kopijregt over het werk getiteld enz: te hebben afgestaan en daarvoor te zijn voldaan naar uw genoegen.’ (vw x, 202) Dekker willigde dit verzoek in; de acte waarin hij het kopijrecht over Max Havelaar aan Van Lennep overdroeg, is gedateerd: 25 januari 1860, (vw x, 204-205) Het contract tussen Van Lennep en De Ruyter werd vervolgens afgesloten op 4 februari 1860. Belangrijke punten waren dat Van Lennep op zijn beurt het kopijrecht afstond aan De Ruyter (artikel 1) en dat deze zich verbond Max Havelaar ‘te zijne koste te doen drukken en uit te geven op zoodanige wijze en in zoodanig formaat als hem geschikt zal voorkomen.’ (Artikel 2). Artikel 3 ten slotte regelde de financiële kant van de zaak: De Ruyter zou Van Lennep, zijn erven of rechtverkrijgenden jaarlijks ‘de zuivere helft van de netto winst, welke de verkoop van het meergenoemde werk in het laatst vorige jaar mocht hebben opgebracht [...]’ uitkeren. (vw x, 209; het volledige contract op p. 209-210). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eind april 1860 bedankte Dekker Van Lennep ‘voor al de moeite en zorg aan M.H. besteed. Ik ben er regt grootsch op, en 't is jammer dat ik het niet vertellen mag. Het zou eene mooije reclame wezen: “de Heer J. van Lennep curavit”’. (vw x, 223) De dankbetuiging wekt de indruk dat de roman op dat moment - 24 april 1860 - gereed was. Er is dan ook sprake van presentexemplaren (vw x, 223) en - drie dagen later - van recensie-exemplaren (vw x, 224). De veertiende mei 1860 geldt als de datum, waarop Max Havelaar in de handel kwam.Ga naar voetnoot19 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.2. Ontstaansgeschiedenis van de eerste druk; het conflict Douwes Dekker-Van Lennep‘Ik heb mijn Max, ik heb mijn Max!’ Zo begon Dekker zijn brief aan Van Lennep, waarin hij deze nogmaals bedankte voor zijn goede zorgen. (15 mei 1860; vw x, 229). Dekker had, zo vervolgde hij, ‘een paar verbeteringen gezien waarvoor ik dankbaar ben. Die noot over 't rijm (ijd, eid, &) vind ik heel aardig. Ik zocht begeerig naar meer. Maar al de vragen van Frits zie ik niet. Durfde de R. die niet drukken? Er is trouwens niet aan verloren.’ (vw x, 229)Ga naar voetnoot20 In een volgende brief aan Van Lennep ging Dekker in op enkele andere tekstingrepen: ‘Hé, waarom hebt Gij mij laten zeggen dat ik den opvolger van D. v. T. niet kende? Of is dat een drukfout? Havelaar zegt: ‘ik ken zijn opvolger te goed dan dat ik van hem iets verwachten zou’ En Havelaar had reden tot dat zeggen... il était payé pour cela! Ook zie ik dat Gij Mad Scarron veranderd hebt in Mad Geoffrin Ik dacht terstond dat ik het mis had, en ik wil het nòg wel gelooven maar juist voor een paar dagen vond ik die oude aardigheid van een ‘recit pour un rôti’ in een feuilleton toegeschreven aan Mad Scarron. Maar dat doet er niet toe. Met Marie Stuart in den tower schijn ik ook in de war geweest te zijn. - Ik heb geen enkel boek om eens iets nateslaan. -’ (vw x, 23 3)Ga naar voetnoot21 Ook aan uitgever De Ruyter zond Dekker, de dag nadat hij zijn Havelaar had ontvangen, een bedankbrief: ‘Ik heb de eer Uwed medetedeelen dat ik de drie exemplaren van Max Havelaar behoorlijk heb ontvangen en dat ik UwelEdele zeer dankbaar ben zoowel voor dat geschenk, als voor de keurig nette uitvoering van het werk. Als het debiet evenredig is aan de zorg die ten koste is gelegd aan het toilet van 't boek, ben ik dubbel tevreden.’ (vw x, 229) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al snel sloeg Dekkers tevredenheid om in het tegendeel: het boek was te duur,Ga naar voetnoot22 het werd niet in de etalage van De Ruyters winkel geplaatst en er werden te weinig exemplaren naar Indië verzonden. De onvrede liep zo hoog op dat Dekker - die dacht aan een goedkope volksuitgave in een grote oplage (vw x, 299), iets waar Van Lennep en De Ruyter echter niets voor voelden - begin oktober 1860 het plan opperde het kopijrecht terug te kopen, zodat hij zelf kon uitmaken wat er met zijn boek zou gebeuren: ‘Er moet eene tweede editie van wezen, er moeten Exx naar Indie, het moet geannonceerd worden, en dat alles wil hij [De Ruyter, akv] niet doen.’ (vw x, 324) Dan escaleert de zaak snel. Op 12 oktober 1860 stelde Dekker zich, in een brief aan Van Lennep, duidelijk en principieel op: ‘Ik heb mijn manuscript niet verkocht; ik heb met dankbaarheid uwe hulp aangenomen om het gedrukt te krijgen, - maar ik durf U vragen of het van den kant des boekhandelaars dien gij met de uitgave belast hebt, delikaat is mij zoo geheel buitentesluiten bij de overlegging hoe er meê gehandeld worden moet? De vraag is nu niet wat de eisch is voor andere werken. Ik wil daarvan geen verstand hebben; maar over de behandeling van M.H. kan en moet ik oordeelen. Dat regt is niet verkocht, noch betaald. Dat regt is niet te koop, en is niet te betalen.’ (vw x, 326) Dekker begon nu ook bezwaren te ontwikkelen tegen Van Lenneps tekstingrepen. In het deurwaardersexploit van 17 november 1860 staat vermeld dat Dekker zich ‘bezwaard’ achtte ‘door de [...] veranderingen in het manuscript gebragt.’ (vw x, 360) In Dekkers dagvaarding contra Van Lennep (14 december 1860) is zelfs sprake van ‘verminking van den tekst’. (vw x, 372) Het conflict tussen Dekker en Van Lennep culmineerde in een proces, door de auteur tegen zijn vroegere weldoener aangespannen - eerst voor de Rechtbank in Amsterdam, daarna, in hoger beroep, voor het Gerechtshof in die stad. De Ruyter bleef bij deze beide processen - waarvan de inzet was het doen afleggen, door Van Lennep, van rekening en verantwoording - buiten schot, hoewel zijn naam wel voorkwam in het deurwaardersexploit van 17 november 1860, (vw x, 359-361) Beide malen werd Dekker in het ongelijk gesteld. (29 mei 1861 en 22 mei 1862)Ga naar voetnoot23 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alles bleef dus zoals het was: Dekker had geen zeggenschap over zijn eigen werk, noch over de inhoud, noch over de vorm waarin het zou verschijnen. Dat zou zo blijven tot en met de derde druk (1871). Men kan zich afvragen waarom Van Lennep niets voelde voor Dekkers idee de Havelaar in een grote oplage en voor een bescheiden prijs te laten verschijnen. Diverse malen heeft hij zich daarover uitgelaten, misschien wel het duidelijkst in zijn Brief aan den heer E. Douwes Dekker (1862; afgedrukt in vw x, 560-575): ‘Heb ik het mijn plicht als Nederlander geächt, uw boek ter kennisse te brengen van de machtigen, de verstandigen en beschaafden onder onze Natie, hier en in Indiën, ik zoû rekenen dien plicht overtreden, ja, verraad jegends mijn Vaderland gepleegd te hebben, indien ik uw boek had doen strekken, om 't schuim dier Natie, hier en in Indiën, in beweging te brengen, om den moorddolk te doen wetten en de fakkel der vernieling te doen zwaaien en rampen zonder tal over het land mijner geboorte te storten.’ (vw x, 572) Eén aspect van de kwestie van het kopijrecht moet nog vermeld worden.Ga naar voetnoot24 Van Lennep en De Ruyter waren, zoals hierboven bleek, in hun contract overeengekomen dat zij jaarlijks de netto winst, behaald op de verkoop van Max Havelaar, zouden delen. Meer dan eens had Van Lennep te kennen gegeven dat hij bereid was zijn aandeel in de winst aan Dekker af te staan, mits deze zou verklaren dat Van Lennep niet - zoals Dekker meermalen had beweerd - had gespeculeerd op het boek. (vw xi, 234-235) Dekker had dit steeds geweigerd, maar vroeg - door de nood gedrongen - Van Lennep op 1 oktober 1863 toch hem ‘alsnog in het bezit te willen stellen van de gelden welke zyn overgewonnen op het door Uhoogedelgestrenge gereserveerde gedeelte van den Max Havelaar.’ (vw xi, 234) Van Lennep reageerde positief. Nadat Dekker schriftelijk de verlangde verklaring had afgelegd (vw xi, 235-236), ontving hij de halve netto winst over de verkoop van zijn boek in de periode mei 1860 - juni 1863. (De jaarlijkse afrekendatum was in het contract vastgesteld op uiterlijk 1 juli). Het ging om de volgende bedragen:
De volgende jaren kreeg Dekker de volgende bedragen uitbetaald:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij dit overzicht moeten twee opmerkingen worden gemaakt. Over de periode juli 1866-juni 1869 zijn geen gegevens bekend. Een passage uit een brief van 30 mei 1870 van Dekker geeft een indicatie: ‘de Havelaar [...] heeft me, hoe gesmoord ook, en zonder volksuitgave! - duizenden opgebragt. Ik kan niet zeggen hoeveel, maar nog altyd ontvang ik jaarlyks eene afrekening [...] van ± f 100.’ (vw xiv, 105) De afrekening over 1869-1870 ondersteunt Dekkers uitspraak. De samenstelling van het bedrag over 1870-1871 is niet geheel duidelijk: duizend gulden of iets minder is waarschijnlijk afkomstig van de verkoop van het kopijrecht. Dit was op een veiling op 27-28 oktober 1870 verkocht voor f 2000,-; volgens het contract was de helft van de netto opbrengst voor Van Lennep of voor zijn nabestaanden.Ga naar voetnoot27 Het is aannemelijk dat de erven-Van Lennep dit bedrag aan de auteur hebben afgestaan. De rest van het bedrag - f 86,56 of iets meer - zou dan een afrekening zijn over de verkoop van het boek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.3. Ontstaansgeschiedenis van de tweede druk en van de dubbeldrukDe overgeleverde documenten bevatten slechts weinig gegevens, die enig inzicht kunnen verschaffen in de ontstaansgeschiedenis van de tweede druk. Het Nieuwsblad voor den boekhandel van 8 november 1860 meldde dat het eerste deel van de roman verschenen was; het tweede deel werd aangekondigd in het Nieuwsblad voor den boekhandel van 22 november 1860. Lange tijd heeft men aangenomen dat het tot januari 1871 duurde voordat er weer een nieuwe druk van de Havelaar verscheen. Tussen 1860 en 1871 is er echter nog een druk verschenen, een zogenaamde dubbeldruk. Hiermee wordt bedoeld dat een uitgever zonder medeweten van de auteur en zonder het via de gangbare kanalen bekend te maken, een druk vervaardigt, die geheel of gedeeltelijk opnieuw gezet is. Omdat het gaat om een clandestiene, in de regel niet-gehonoreerde uitgave, wordt de originele druk tot in details gevolgd.Ga naar voetnoot28 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze accuratesse in details is kenmerkend voor de door De Ruyter uitgebrachte dubbeldruk van Max Havelaar: het is een exacte kopie, op het eerste gezicht niet van de ‘echte’ tweede druk te onderscheiden.Ga naar voetnoot29 Het bestaan van deze dubbeldruk roept vragen op: welk motief kan De Ruyter gehad hebben om op clandestiene wijze een nieuwe druk te laten verschijnen en wanneer moet die druk gedateerd worden? Vaak speelden financiële motieven een rol: een schrijver hoeft immers niet betaald te worden over de verkoop van exemplaren van een druk, waarvan hij het bestaan niet kent. Dat is hier niet aan de orde. Hieronder zal blijken dat De Ruyter - naar we moeten aannemen - de halve netto winst óók bij de dubbeldruk uitbetaalde. Een verklaring voor De Ruyters handelwijze zou kunnen liggen in Dekkers eerder geconstateerde ontevredenheid over de wijze van uitgeven van de eerste druk. Omdat Van Lennep en De Ruyter geen rekening wensten te houden met de opvattingen van de auteur, trachtte hij voor de rechtbank in het gelijk te worden gesteld. De Ruyter was bij dit proces buiten schot gebleven. Toch was hij degene, die volgens artikel twee van het contract bepaalde op welke wijze de Havelaar zou worden uitgegeven. (vw x, 209) Men kan veronderstellen dat hij - toen een derde druk noodzakelijk bleek en hij die wilde uitgeven in dezelfde uitvoering als de beide vorige - bevreesd was dat Dekkers toorn zich ditmaal tegen hem zou richten. In opspraak raken door voor de rechter gedaagd te worden, wilde de ‘fatsoenlijken boekverkooper’(vw x, 118)Ga naar voetnoot30 niet, een goedkope volksuitgave van Max Havelaar wilde hij kennelijk ook niet, verkopen wilde hij natuurlijk wel. Het lijkt me niet onmogelijk dat dit een overweging is geweest toen De Ruyter besloot om een dubbeldruk te vervaardigen en deze onder de vermelding ‘tweede druk’ het licht te doen zien. Deze dubbeldruk is na november 1860 en voor oktober 1870 (toen De Ruyter het kopijrecht verkocht) verschenen. Er zijn geen gegevens bekend, die deze datering kunnen preciseren. Er is echter het materiaal betreffende de bedragen die Dekker ontving over de verkoop van zijn boek. (Zie paragraaf 2.1.2). Uitgezet in een grafiek leveren deze gegevens het volgende beeld op: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van de betalingen aan Multatuli over de verkoop van Max Havelaar
Behalve over de aan Dekker uitbetaalde bedragen zijn er ook enkele gegevens bekend over de oplagecijfers van de verschillende drukken. De eerste druk verscheen in een oplage van 1300 exemplaren. (vw x, 337 en 409) Over de oplage van de tweede druk is geen exact getal bekend. Volgens Funke, de uitgever van de vierde druk, waren er sedert de eerste uitgaven van Max Havelaar minstens zevenduizend exemplaren verkocht. (vw xvi, 444)Ga naar voetnoot31 We moeten aannemen dat hij doelde op de eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie drukken. De derde druk van 1871 telde 5000 exemplaren.Ga naar voetnoot32 De tweede druk zou dan minstens zevenhonderd, misschien twaalfhonderd exemplaren hebben geteld. Wanneer men bovenstaande gegevens combineert, blijkt dat de verkoop van de ongeveer tweeduizend exemplaren van de eerste en tweede druk een totaalbedrag van zo'n drieduizend gulden zou hebben opgeleverd, zijnde de halve netto winst.Ga naar voetnoot33 Dit komt neer op ± f 1,50 per verkocht boek; de totale winst zou dan ± f 3,- per verkocht boek zijn geweest en dat terwijl de verkoopprijs vier gulden was. Een dergelijke hoge winst lijkt uiterst onwaarschijnlijk. De oplage van de eerste drie drukken van Max Havelaar zal dus groter geweest zijn dan de door Funke genoemde zevenduizend exemplaren. Ook hij was niet op de hoogte van het bestaan van de dubbeldruk en kon de oplage daarvan dus niet meerekenen. Op grond van deze veronderstelling moeten we aannemen dat De Ruyter ook de verkochte exemplaren van de dùbbeldruk met Van Lennep/Douwes Dekker heeft afgerekend. Dat hij uit financiële motieven gehandeld zou hebben, wordt zo onwaarschijnlijk. De grafiek waarin de bedragen over de verkoop van Max Havelaar zijn afgebeeld, vertoont in het begin het te verwachten beeld: kort na de verschijning zijn er zeer veel boeken verkocht, daarna vermindert de belangstelling van het publiek geleidelijk aan. De stijging halverwege de grafiek is opmerkelijk: de betaling over de periode juli 1865-juni 1866 laat bijna een verdubbeling zien ten opzichte van de beide voorgaande jaren. Veelbetekenend is ook Dekkers opmerking in oktober 1866 dat de tweede druk, voorzover hem bekend, niet is uitverkocht: ‘ten minste ik ontvang altijd van de Ruyter de Exemplaren, die ik hem aanvraag.’ (vw xi, 707) Dit zou betekenen dat - terwijl de 1300 exemplaren van de eerste druk binnen een half jaar uitverkocht waren - de zeven- tot twaalfhonderd exemplaren van de tweede druk toereikend zouden zijn geweest voor de periode van ruim tien jaar tussen de tweede en de derde druk. Dat is niet erg aannemelijk. Na de verdubbeling in de periode juli 1865-juni 1866 blijven de uitkeringen, voorzover we kunnen nagaan, constant op een relatief hoog niveau. Het lijkt daarom niet onmogelijk dat de dubbeldruk eind 1865, begin 1866 gedateerd moet worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.4. Ontstaansgeschiedenis van de derde drukIn de bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels (VbbB) bevindt zich een exemplaar van de catalogus met aantekeningen in handschrift van de veiling, waarop het kopijrecht van Max Havelaar werd verhandeld.Ga naar voetnoot34 De veiling vond plaats op 27 en 28 oktober 1870. Op p. 23 van de catalogus staat vermeld: ‘40 Havelaar (Max), of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij, door Multatuli, 2e druk, 2 deelen gr. 8vo. f3,20 30 Ex. los. met omslagen.’ In de linkermarge is het getal ‘40’, waarmee het aantal resterende exemplaren werd aangeduid, doorgehaald en vervangen door ‘22’. De juistheid van deze verandering wordt bevestigd in het bijvoegsel bij de catalogus. Hier staat vermeld (p. 7): ‘Van dit artikel [Max Havelaar, akv] [...] zijn nog slechts 22 ex. voorhanden.’ Het Algemeen handelsblad van 30 oktober 1870 vermeldde dat ‘de laatste 22 exemplaren van Multatuli's Max Havelaar, met het recht tot herdrukken, [waren] verkocht aan den heer K.H. Schadd alhier, voor de som van f 2000.’ (vw xiv, 218) Waarom De Ruyter het kopijrecht te koop aanbood, is onbekend; evenmin valt er iets te zeggen over de beweegredenen van Schadd voor zijn aankoop. Al na anderhalve maand kwam uitgever Schadd met een aanbiedingsbericht en een uitgeverscirculaire inzake Max Havelaar. (vw xiv, 270-271) Hierin was sprake van ‘eene goedkoope uitgaaf in klein formaat (waarnaar reeds zoo lang in alle oorden van ons land verlangd werd) [...].’ De prijs voor particulieren was, blijkens de circulaire, f 2,40; gebonden kostte het boek f 2,90. In januari 1871 kwam de derde druk in de handel.Ga naar voetnoot35 De auteur zelf was in dit alles niet gekend. Al was het boek goedkoper geworden, inhoudelijk was er niets veranderd: de tekst met de ingrepen van Van Lennep was ongewijzigd herdrukt. Bitter schreef Dekker: ‘Uit de courant verneem ik dat m'n Ideen en de Havelaar herdrukt zyn. In elk beschaafd land krygt een auteur daarvan berigt. Men vraagt hem correctie, noten, ophelderingen. In Holland hoeft dat niet. En ze zouden me uitlachen als ik klaagde.’ (vw xiv, 405) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.5. Ontstaansgeschiedenis van de vierde druk2.1.5.1 Verkoop van het kopijrechtHet Nieuwsblad voor den boekhandel van 31 januari 1873 bevatte de mededeling dat K.H. Schadd, de uitgever van de derde druk van Max Havelaar, de resterende exemplaren van die druk en het kopijrecht had verkocht aan de heren Van den Heuvell en Van Santen te Leiden, (vw xv, 592) G.L. Funke, de latere uitgever van de vierde druk, verschafte in zijn brief van 6 maart 1873 aan Dekker enkele details over deze transactie: ‘Dezer dagen kocht (nog wel een mijner vrienden) van Schadd voor f 2500.- het recht van kopij van Uwen Max en wel enkel op de speculatie dat ik hem dadelijk een f 500.- winst zou bieden! - Nu, al was de som niet reeds exorbitant hoog, in dit geval zou ik toch nimmer een hooger bod doen, want op die manier zou men mij gaan verdenken van coute qui coute [sic] Uwe boeken te willen annexeeren en daarnaar gaan cijferen! [...] De tegenw. eigenaar van Max is mijn “vriend” P. van Santen, firma vd Heuvell & van Santen te Leiden; [...]’ (vw xv, 662-663) De firma Van den Heuvell en Van Santen heeft van het verworven recht geen gebruik gemaakt, maar het - een jaar later - doorverkocht en wel aan Funke. Deze schreef de auteur op 26 januari 1874: ‘Ik heb groot nieuws en wel dat het mij heden morgen na eindeloos veel geschrijf en getokkel gelukte het laatst overgebleven ex. van den derden druk van Uw Havelaar met het recht van herdruk te koopen voor de niet onbelangrijke som van f 2100.-!’ (vw xvi, 396)Ga naar voetnoot36 Hij verzocht hem ‘dat boek nog eens door te lezen en intevullenGa naar voetnoot37 en te commentarieeren waar dat noodig is?’ (vw xvi, 396) Zijn plan was om het boek in de zomer van 1874 te laten drukken en het tegen september van dat jaar uit te geven. (vw xvi, 526) Al snel zou echter blijken dat deze planning veel te optimistisch was: de vierde druk van Max Havelaar zou uiteindelijk pas in oktober 1875 verschijnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.5.2. Voorbereidingen vierde drukOp Funkes bericht dat hij het kopijrecht van de Havelaar had gekocht en Multatuli de gelegenheid bood zijn roman voor de eerste maal zelf klaar voor de druk te maken, volgde - voorzover kan worden nagegaan - geen enkele reactie. Na drie maanden informeerde Funke voorzichtig of Multatuli al begonnen was met de herziening. (vw xvi, 526) Toen ook daar geen reactie op volgde, concludeerde de uitgever dat er van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een herdruk in de zomer van 1874 wel niets zou komen. (vw xvi, 569) Zijn bedoeling was nu om in november 1874 met drukken te beginnen, zodat het boek in januari van het jaar daarop zou kunnen verschijnen. (vw xvi, 677) Ook dit plan zou niet worden verwezenlijkt, hoewel Dekker vanaf oktober 1874 hard aan het werk was: voortdurend werden er tussen Wiesbaden, waar Dekker woonde, en Nederland vellen kopij heen en weer gezonden. Zijn activiteit zou aanhouden tot begin februari 1875. Toen liet Funke Dekker weten dat ‘de tekst haast afgezet’ was; het wachten was op de tekst van de noten.Ga naar voetnoot38 (vw xvii, 326) Dekker antwoordde een week later dat hij de noten de volgende dag hoopte af te maken. (vw xvii, 342) In de verwachting dat het werk nu spoedig voltooid zou zijn, liet Funke in maart 1875 een uitgeverscirculaire verschijnen, waarin hij de ‘4n zeer vermeerderden druk’ van Max Havelaar aankondigde; het boek zou - aldus de circulaire - ‘in April of uiterlijk Mei’ uitkomen. (vw xvii, 529) Vanaf dat moment stagneerden de werkzaamheden. Multatuli slaagde er - ondanks herhaalde aansporingen van Funke - niet in zijn werk af te maken; naar zijn zeggen maakten de emoties die de herziening bij hem opriep, hem dat onmogelijk.Ga naar voetnoot39 Funke trachtte de impasse te doorbreken en stelde Dekker voor de proeven en de gecorrigeerde kopij terug te sturen: hijzèlf zou ze dan met de uiterste nauwkeurigheid nazien, zodat het drukken ten minste door zou kunnen gaan. Op de aantekeningen bij de hoofdtekst zou hij dan nog wachten. (vw xvii, 559) Dekker durfde het gevraagde echter niet te sturen uit angst dat er fouten in de kopij zouden blijven staan. (vw xvii, 573) Na een laatste dringend verzoek - half april 1875 (vw xvii, 649-650) - stelde Funke Dekker op 23 juni 1875 een ultimatum: ‘Heb ik vóór 15 Juli a.s. geen afdoend antwoord van U, dan geef ik de hoop op met U in relatie te blijven, en zal ik gedwongen zijn de zorg voor herdrukken Uwer werken zelf op mij te nemen [...].’ (vw xvii, 741) Zou Dekker echter alsnog de tekst van de noten leveren en de laatste vellen corrigeren, dan was Funke bereid hem daarvoor f 500,- te betalen.Ga naar voetnoot40 Het ultimatum had effect: de volgende brieven laten zien dat Dekker de herziening van de Havelaar weer ter hand nam. Begin augustus 1875 kwam er echter een nieuwe inzinking. Funke formuleerde opnieuw een ultimatum: ‘[...] dwing mij om Uzelfs wil toch niet om de afgedrukte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladen uit te geven met de slotverklaring dat ik de beloofde notenGa naar voetnoot41 niet uit Uw pen heb kunnen wringen. Voor mij zou zulk een publicatie geldelijk nadeel berokkenen, doch wat moet men gaan denken van de macht die Ge over Uzelf oefent? Ik zal nu nog wachten tot 15 Aug. Heb ik dan geen levensteeken, dan ga ik in Gods naam alléén onder zeil.’ (vw xvii, 772) Ook dit ultimatum was effectief: eind augustus 1875 kon Dekker zijn uitgever melden dat hij de laatste correctie naar de drukker had gestuurd. (vw xvii, 787) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.5.3. Werkwijze Multatuli voor de vierde drukHet feit dat de herziening van Max Havelaar zo veel tijd kostte, is niet uitsluitend te wijten aan de verlammende invloed van de door de herziening opgeroepen emoties. Reden is ook dat Dekker de correctie van zijn werk zeer serieus nam, en zich tot in details bezighield met de verzorging van de tekst. Was dit in de regel al het geval, ditmaal kwam daar nog wat bij: ‘Ik denk dat dit wel de laatste maal zal zyn dat ikzelf 'n Havelaar korrigeer, en wou graag dat het ding na m'n dood heel korrekt was. dat heet: zoo korrekt als mogelyk, want korrektie is nooit gedaan.’ (vw xvii, 63) Omdat Dekker en Funke hun zaken schriftelijk moesten regelen - Dekker woonde - zoals gezegd - in Wiesbaden, het boek werd in Utrecht gezet en gedrukt, terwijl Funke in Amsterdam woonde -, is er vrij veel bekend over de wijze waarop - wat Dekkers aandeel betreft - de vierde druk tot stand kwam. Verhelderend zijn ook twee algemene uiteenzettingen van Dekker, een aan het adres van Funke, van begin 1872, en een aan het adres van Waltman, uit September 1875. (Respectievelijk vw xv, 81-83 en vw xviii, 33-37). Op basis van dit materiaal kan de volgende vermoedelijke gang van zaken gereconstrueerd worden. Men werkte per ‘vel’, door Funke ook wel ‘blad’ genoemd. Dit is een bij het zetten en drukken gebruikte eenheid, die in dit geval inhoudt dat elke bedrukte kant van het nog ongevouwen papier acht pagina's bevat.Ga naar voetnoot42 Multatuli werkte - naar we moeten aannemen - met een gedrukte legger, waarin hij in handschrift aangaf welke wijzigingen moesten worden aangebracht.Ga naar voetnoot43 Mogelijk bracht hij zijn wijzigingen aan op het laatste overgebleven exemplaar van de derde druk, dat Funke, samen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het kopijrecht, had gekocht. Mogelijk bestond dit exemplaar uit al gevouwen, maar nog ongebonden, vellen. Ook is het mogelijk dat Dekker uitging van een al gebonden boek, waarvan de pagina's werden losgescheurd. In dat geval kan hij in principe èlke druk van Max Havelaar als basis gebruikt hebben, niet alleen de derde, maar ook een van de bij De Ruyter verschenen drukken.Ga naar voetnoot44 Nadat Dekker zijn kopij verstuurd had, werd deze gezet. Hiervan ontving hij proeven in duplo. Eén proef, met correcties, ging terug naar de drukkerij; het tweede exemplaar diende als controlemateriaal voor Dekker zelf, want - aldus Dekker: ‘Men moet een legger hebben, om met vorige correcties accoord te gaan.’ (vw xv, 81) Kennelijk bracht hij ook in dit stadium van het produktieproces nog de nodige veranderingen aan. Er zijn althans klachten van de drukker over ‘de massa extra correctie, die in elk blad voorkomt.’ (vw xvii, 291) Vervolgens ontving Dekker een revisieproef, eveneens in duplo. Ook hiervan ging er een met correcties terug naar de drukker en bleef er een ter controle bij de auteur. In een volgend stadium ontving Dekker de gecorrigeerde revisie ter controle van de drukkerij. Ten slotte wilde hij ‘schoone vellen’ toegezonden krijgen, ‘liefst terstond na 't afdrukken. Ik moet zien hoe alles na de laatste revisie, definitief gezet is.’ (vw xvii, 182) Een voorbeeld kan Dekkers consciëntieuze werkwijze illustreren. In oktober 1874 hield hij zich bezig met het zogenaamde Voorwerk van de roman: titelblad, de opdracht aan Tine met het citaat van De Pène en het motto, bestaande uit het ‘Onuitgegeven Tooneelspel’. Funke had kennelijk een ontwerp voor de titelpagina gestuurd, want Dekker schreef hem op 21 oktober 1874: ‘Voor en na uw herziene op den titel heb ik kommaas gezet. Anders is 't 4e herziene.-’ (vw xvii, 56)Ga naar voetnoot45 Een week later schreef Dekker het voorwerk extra te willen corrigeren: ‘Wat die opdracht aan m'n beste vrouw aangaat, zal 't wel noodig zyn dat ik dat blaadje nog eens zie. t Zou gek zyn als er fouten waren in 't stuk van de Pène.’ (vw xvii, 63) Acht maanden later hield hij zich weer met het voorwerk bezig. Men had, zonder zijn medeweten, een verandering aangebracht en Funke had voorgesteld het motto te laten vervallen.Ga naar voetnoot46 Dekker zond zijn oude legger, zodat alles weer in zijn oorspronkelijke staat teruggebracht kon worden. Dat hield in: ‘De opdracht aan m'n vrouw met franschen tekst op recto, en 't motto van Lothario verso. Dan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal er op 't voor 't Voorwerk gebruikte halfvel een wit blaadje open blyven dat, meen ik, 't best vóór den franschen titel kan plaats vinden.’ (vw xvii, 744) De kwestie werd afgesloten met Funkes verzekering dat het voorwerk weer in zijn oude staat zou worden hersteld, (vw xvii, 746)Ga naar voetnoot47 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.5.4. De ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’Al in de periode dat hij zijn nethandschrift vervaardigde, had Dekker het voornemen om noten aan de Havelaar toe te voegen, (vw x, 95) Hij dacht daarbij aan noten ‘voor maleische uitdrukkingen die het publiek niet verstaat.’ (vw x, 100) Het kwam er niet van: de eerste tot en met de derde druk verschenen zonder verklarende noten.Ga naar voetnoot48 Toen Funke in januari 1874 eigenaar van het kopijrecht was geworden, verzocht hij Dekker zijn boek daar waar dat nodig was van commentaar te voorzien. (vw xvi, 396) Dekker ging op dat verzoek in en kwam toen voor het probleem te staan op welke plaats in het boek die toelichtingen afgedrukt zouden moeten worden. Kennelijk ging zijn voorkeur uit naar plaatsing achterin, dus na de tekst van de roman. Funke schreef hem namelijk op 22 augustus 1874: ‘Ik geef U [...] ernstig in bedenking de noten op Havelaar niet achteraan, maar onderaan de blz. of tusschen den tekst met iets kleiner letter te plaatsen. Achter 't werk dunkt mij al zoo lastig mogelijk. Raadpleeg Uw eigen ondervinding maar eens als Ge een boek te lezen kreegt, waar Ge telkens iets achterin moest zoeken. Bleef dan niet 't meeste ongelezen?’ (vw xvi, 677-678) Een maand later had Dekker nog geen beslissing genomen. (vw xvi, 737) Funke raadde hem vervolgens aan om korte noten onderaan de bladzijden te plaatsen; zou Dekker daarentegen enkele uitvoerige noten leveren, dan ging zijn voorkeur uit naar inlassen in de tekst of naar plaatsing achterin, (vw xvii, 24-25) Uiteindelijk nam Dekker een besluit: ‘De reden dat ik zoo talmde [...] ligt in 't overdenken Uwer opmerking over de plaatsing der Noten. Ik heb 'n lystje van 124 stuks. En misschien komen er onder de Correctie nog by. Dit, en andere redenen doen my na lang overleggen besluiten ze achteraan te plaatsen. Uwe opmerking dat men ze dan niet leest is in 't algemeen waar. Maar ik hoop te zorgen dat men ze wel leest, en er zyn waarlyk oorza- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken die in den Havelaar noten onder de blz. schadelyk maken. Ze bederven den indruk omdat ze vóór den tyd Multatuli, den schryver op den voorgrond stellen. Dit breekt de illusie. Men moet menen Droogstoppel en Stern te hooren.’ (vw xvii, 35-36) Bij de herziening van zijn roman had Multatuli op die plaatsen in de hoofdtekst waarbij hij een toelichting wilde geven of een polemische opmerking wilde maken, een nootcijfer geplaatst. De hoofdtekst werd gezet (vw xvii, 326) en gedrukt (vw xvii, 746) voordat Multatuli zijn noten geschreven had. Hij schreef ze natuurlijk niet, zoals de hoofdtekst, op basis van een gedrukte legger, aangezien de voorafgaande drukken geen noten bevatten. Multatuli moet voor zijn ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ dus handgeschreven kopij hebben geleverd; deze is niet bewaard gebleven. Doordat hij zijn noten pas schreef nadat de hoofdtekst, inclusief nootcijfers, al afgedrukt was, had Multatuli zich vastgelegd en zijn manoeuvreerruimte tot een minimum beperkt. Dat bleek toen hij de met Funke afgesproken ruimte voor de noten - 2 à 3 vel, dat wil zeggen 32 à 48 pagina's - dreigde te overschrijden. Sommige kwesties - bijvoorbeeld de vertaling van een Maleis woord - konden met een halve regel worden afgedaan, andere daarentegen zouden veel meer ruimte vergen. (vw xvii, 747-748) Daarom stelde hij Funke voor hem te laten begaan en de intekenaars op de geplande uitgave die berekend was op 23 vel totaal, van hun bestelling te ontslaan. Zodra Funke kon berekenen wat het boek in zijn nieuwe omvang zou kosten, kon hij de intekening heropenen, (vw xvii, 753-754) Dit bleek niet mogelijk te zijn: Funke had, uitgaande van Dekkers eerdere berekening, allerlei maatregelen getroffen die niet ongedaan konden worden gemaakt. Er lagen bijvoorbeeld al sinds enkele maanden duizend gestempelde banden en drieduizend gelithografeerde omslagen klaar, alle berekend op een inhoud van 23 vel. (vw xvii, 756-757) Dekker moest zich hier wel bij neerleggen. Doordat Funke de noten niet - zoals de bedoeling was geweest (vw xvii, 757) - in de tekstletter liet zetten, maar in een kleiner corps, kreeg Dekker iets meer ruimte tot zijn beschikking, (vw xvii, 771-772) Ten slotte kwam hij uit op ‘vier bladzyden op vel 25.’ (vw xvii, 787) De vierde druk bestond zodoende uit 24¾ vel: een half vel voorwerk, 20¾ vel tekst en 3½ vel ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’. Kort na de verschijning van het boek - op 19 oktober 1875 -, schreef Dekker aan Funke dat de binder zijns inziens ‘niet zoo bar had hoeven te staan op de capaciteit van z'n bandjes. Of vergis ik my in de meening dat ze best ¾ of 1 vel meer hadden kunnen omvatten?’ (vw xviii, 61). Het formaat van het boek vond hij ‘wat klein’, het papier had te weinig marge: ‘'t Is nu zoo plankerig.’ (vw xviii, 63) Ook waren hem twee fouten opgevallen: ‘Jammer van die malle fout op blz. 387, waar 't woordje: Hy zeven regels te laag staat. Ook spyt me de fout op blz. 335. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar staat 1866 voor 1860. Hoe is 't mogelyk dat ik dit niet gezien heb!’ (vw xviii, 63)Ga naar voetnoot49 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.6. Ontstaansgeschiedenis van de vijfde druk2.1.6.1. Verkoop van het kopijrecht; voorbereidingen vijfde drukOp 8 november 1880 deelde Funke Dekker mee dat hij, vooral ter wille van zijn gezin, nog voor het einde van het jaar alle boeken uit zijn fonds wilde verkopen. De zaken namen hem te veel in beslag - Funke gaf ook nog een eigen krant uit, Het nieuws van den dag geheten - en mede daardoor kon hij de boeken uit zijn fonds niet zo exploiteren als zou moeten. Ook het kopijrecht van Max Havelaar zou, met de nog onverkochte exemplaren van de vierde druk, onder de hamer worden gebracht. (vw xx, 538) De veiling vond plaats op 15 december 1880. De veilingcatalogus vermeldde dat er van de 5000 exemplaren van de vierde druk nog 215 over waren, waarvan 148 gebonden. De prijs was f 1,92, in linnen f 2,32.Ga naar voetnoot50 Niet alle 215 aangeboden exemplaren werden ook verkocht: in sommige exemplaren van de fondscatalogus met aantekeningen in handschrift is het getal ‘215’ doorgestreept en vervangen door ‘176’.Ga naar voetnoot51 Dit aantal stemt overeen met het aantal dat genoemd wordt in het Nieuwsblad voor den boekhandel van 21 december 1880. (vw xx, 577) De dag na de veiling lichtte Funke Dekker in over de uitslag: ‘Uwe werken zijn gisteravond in veiling onder genoodigde boekverkoopers met graagte geannexeerd door de Uitgevers-Maatschap Elsevier, directeur J.G. Robbers te Rotterdam. De collectie [...] was zeer rijk aan voorraad, maar bracht dan ook de eerbiedwaardige som op van f 20.000.’ (vw xx, 568) In zijn eigen exemplaar had Funke het exacte bedrag genoteerd: f 20.078,14.Ga naar voetnoot52 Ditzelfde bedrag wordt ook genoemd in de eerder genoemde aflevering van het Nieuwsblad voor den boekhandel, (vw xx, 577) Begin januari 1881 ontmoette Dekker zijn nieuwe uitgever, J.G. Robbers. Deze wilde de Havelaar herdrukken en had plannen voor een geïllustreerde uitgave, (vw xxi, 45) Op 31 januari 1881 vroeg Dekker | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XL]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Robbers hem bijtijds te laten weten wanneer de correctie van Max Havelaar moest beginnen, (vw xxi, 137) Begin april 1881 heeft hij ‘Drukte met korrektie van den M.H.’ (Dekker in een brief aan Mimi van 4 april 1881, vw xxi, 264). Half juni hield Dekker zich - blijkens een brief aan Funke - nog steeds bezig met de herziening van zijn werk, die hem ook ditmaal weer hevig emotioneerde. (vw xxi, 325) Twee weken later was de bewerking van de tekst vrijwel voltooid, (vw xxi, 352) Dat Dekker zich intensief met de gang van zaken bemoeide en zich zelfs bezighield met typografische kwesties, blijkt uit zijn brief aan Robbers van 26 juni 1881, waarin hij klaagde over de cursieve letters in het woord ‘vergiftigd’, (vw xxi, 352-353) De documenten bevatten verder geen aanwijzingen met betrekking tot Dekkers werkwijze en zijn contacten met de uitgever of de drukker over de nieuwe druk. Aangenomen moet worden dat hij weer met een gedrukte legger werkte. Dit moet een exemplaar van de vierde druk geweest zijn, in welke vorm dan ook: een uit elkaar gescheurd boek zodat er weer per vel gewerkt kon worden of één van de nog ongebonden exemplaren die Robbers van Funke had overgenomen. Iets meer is bekend over de wijze waarop de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ tot stand kwamen. Hiermee hield Dekker zich bezig in juli 1881, toen hij klaar was met de herziening van de hoofdtekst. De werkzaamheden liepen kennelijk minder snel dan verwacht, want eind juli en begin augustus 1881 verontschuldigde hij zich bij Robbers voor de opgetreden vertraging, (vw xxi, 391 en 393) Er is een exemplaar van de vierde druk bewaard gebleven, waarin - in het handschrift van Mimi - veranderingen voor de vijfde druk zijn aangebracht.Ga naar voetnoot53 Het zijn voornamelijk wijzigingen in de nummering van de noten, noodzakelijk geworden doordat Dekker het aantal ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ uitbreidde van 179 tot 194. Bij dit werk-exemplaar horen strookjes papier met daarop - eveneens in het handschrift van Mimi - de tekst van de nieuwe noten.Ga naar voetnoot54 Aangenomen moet worden dat Mimi werkte in opdracht van haar man: of hij haar de tekst van de nieuwe noten dicteerde of dat zij een kladversie van zijn hand in het net overschreef, is onbekend. Aangezien we niet weten hoe dit exemplaar met aantekeningen functioneerde, valt ook de status ervan niet te bepalen. Het exemplaar wekt de indruk dat Multatuli werkte met meer dan één legger, bijvoorbeeld voor elke categorie veranderingen één. Al die partiële herzieningen kunnen vervolgens in één compleet exemplaar zijn samengebracht. Dat complete exemplaar zou dan de kopij voor de zetter vormen, het onderhavige exemplaar een voorstadium van die kopij. Opmerkelijk is dat de handgeschreven tekst uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het werkexemplaar en de tekst zoals die in de vijfde druk is afgedrukt, weinig, en dan nog op slechts ondergeschikte punten, van elkaar verschillen. (Zie het variantenapparaat). Daarom kan men ook denken aan een andere mogelijkheid, namelijk dat Multatuli verschillende leggers naar de zetter zond, elk met een afzonderlijk onderdeel van de herziening. Het exemplaar waarvan hier sprake is, zou dan hebben gediend als ‘deel-kopij’ voor de vijfde druk. Een dergelijke werkwijze zou de zetter echter veel extra werk hebben opgeleverd en is daarom minder aannemelijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.6.2. IllustratiesKort nadat hij het kopijrecht van Max Havelaar had verworven, zond Robbers Dekker twee tekeningen, die hij in de vijfde druk op wilde nemen, met het verzoek daar zijn oordeel over te geven.Ga naar voetnoot55 (vw xxi, 46). Het betrof de scène, waarin Droogstoppel juffrouw Sjaalman opzoekt (Hoofdstuk iv, r. 490-589) en de passage, waarin wordt beschreven dat Verbrugge en de regent in de pendoppo wachten op de nieuwe assistent-resident. (Hoofdstuk vi, r. 1-106; vw xxi, 46). Dekkers reactie was aarzelend: Droogstoppel vond hij uitstekend weergegeven, maar de overige personages - de regent van Lebak, Verbrugge, Tine en kleine Max - leken onvoldoende op de mensen die model voor hen hadden gestaan, (vw xxi, 46-47) In dezelfde brief ging hij in op enkele details: ‘Wel mag ik zeggen dat kostuum en bywerk (sarong, kabaai, pendoppo, kleeding regent &c) juist zyn, behoudens 'n paar twyfelende aanmerkingen. De teekenaar geeft blyk in Indie geweest te zyn. Ik meen dat 'n Adhipatti geen sirih-doos op zyn hoog welgeboren schoot neemt. Ook ben ik niet zeker of 't handvat van de kris niet aan de linkerzyde van den rug zit? Maar misschien vergis ik my. Wel had ik den jongen die den slamat maakt, wat mikroskopischer gewenscht, een kleine ‘mas’ (iets als page).’ (vw xxi, 47) In de collectie van het Multatuli-Museum bevinden zich twee tekeningen, waarop de hierboven genoemde elementen voorkomen.Ga naar voetnoot56 Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn geen tekeningen in de gebruikelijke zin, op papier of iets dergelijks, maar de afbeeldingen zijn aangebracht op houtblokken. Het eerste blok (Droogstoppel bij juffrouw Sjaalman) is nog volkomen glad, in het tweede is de voorstelling (Verbrugge en de regent in de pendoppo) al in het hout gegraveerd. De gegraveerde afbeelding wijkt op een belangrijk punt af van de tekening die Dekker onder ogen gehad moet hebben: de sirihdoos bevindt zich niet meer op de schoot van de regent, maar staat op de grond, tussen de adhipatti en zijn bediende in. De tekenaar heeft in een latere versie van zijn ontwerp dus rekening gehouden met Dekkers commentaar. Lange tijd heeft men aangenomen dat de illustrator - de ‘heer R.’ zoals Dekker hem noemde (vw xxi, 136) - Anton (of: Anthon) Geerard Alexander ridder van Rappard was.Ga naar voetnoot57 Deze Van Rappard was een sociaal bewogen kunstenaar, die - net als Van Gogh, met wie hij bevriend was - vaak het leven van arbeiders als onderwerp koos. Om twee redenen is deze veronderstelling niet waarschijnlijk. Ten eerste lijken de ontwerpen voor de Havelaar-editie volstrekt niet op de tekeningen, waarvan vaststaat dat ze door A.G.A. van Rappard zijn gemaakt. Ten tweede is deze nooit in Indië geweest, terwijl uit allerlei details op de Havelaar-prenten blijkt dat - zoals Dekker opmerkte - de illustrator Indië kende, (vw xxi, 47) Het is dan ook een andere Rappard die de bewuste tekeningen heeft gemaakt: Jonkheer Josias Cornells Rappard (1824-1898), kolonel van de infanterie in het Indische leger.Ga naar voetnoot58 J.C. Rappard had een zekere naam als illustrator van boeken over Indië. In 1880 was het eerste deel verschenen van een vierdelige uitgave van W.A. van Rees, met de titel Neerlandsch Indie. Voor deze uitgave had J.C. Rappard een groot aantal kleurenlitho's gemaakt, met voorstellingen uit het dagelijks leven in de kolonie. Zo is er een afbeelding van een pendoppo, die opmerkelijke overeenkomsten vertoont met de pendoppo waarin Verbrugge en de regent de nieuwe assistent-resident afwachten.Ga naar voetnoot59 De afbeelding van Verbrugge en de regent in de pendoppo is, blijkens de ondertekening, in het hout gegraveerd door Johannes Walter (1839-1895), een bekende houtgraveur uit Duitsland, die zich in 1873 in Nederland had gevestigd.Ga naar voetnoot60 Wanneer en waarom uiteindelijk besloten werd de nieuwe druk zonder illustraties te laten verschijnen, is onduidelijk; de documenten bevatten geen gegevens die enig licht op deze kwestie werpen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7. Beschrijving van de bronnen; hun plaats in de tekstgeschiedenis2.1.7.1. Het manuscriptIn de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam bevindt zich het manuscript van Max Havelaar; het is een bruikleen van het Multatuli-Genootschap.Ga naar voetnoot61 Volgens de Catalogus van de Multatulitentoonstelling van 1910Ga naar voetnoot62 was het manuscript in 1910 eigendom van Mr. C.H.E. Reelfs, stiefzoon van Dekkers eerste uitgever, J. de Ruyter. Mogelijk heeft deze het manuscript bij die gelegenheid aan het Multatuli-Genootschap geschonken. Het manuscript bestaat uit een negentiende-eeuwse band, waarin zich losse bladen papier bevinden. Deze bladen - oorspronkelijk dubbelgevouwen, dus met vier zijden - werden met het oog op de verzending van het manuscript samengebonden (vw x, 100), maar in een later stadium weer losgesneden, waarbij de bladen op enkele uitzonderingen na (bijvoorbeeld p. 149, 150, 151 en 152) werden doorgesneden op de vouw. De bladen meten 19,5 bij 31 cm en zijn gelinieerd. Ze zijn tweezijdig beschreven in zwarte inkt; bovendien zijn er veranderingen aangebracht in rode inkt en bevat het manuscript enkele aantekeningen in potlood. De bladen zijn tweemaal genummerd, eenmaal in potlood en eenmaal in zwarte inkt.Ga naar voetnoot63 Beide nummeringen - lopend van 1 tot en met 239 - lopen parallel. Door wie ze zijn aangebracht is onbekend. Behalve de genummerde bladen bevat de band nog: - een losliggend stuk karton, waarop een stuk bruin pakpapier is vastgemaakt. Op het papier een lakzegel; op het karton staat geschreven: ‘Zegel geplaatst op den omslag van het handschrift van Max Havelaar.’Ga naar voetnoot64 Op het karton is ook nog geschreven, in potlood: ‘33/1’;Ga naar voetnoot65 - een crèmekleurig ongelinieerd blanco blad; - een ongenummerd dubbelgevouwen blad van vier zijden. Op de eerste zijde hiervan staat geschreven: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Max Havelaar, De volgende drie zijden zijn onbeschreven, met uitzondering van een aantekening in potlood op de vierde zijde: ‘13¼’;Ga naar voetnoot66 - na de 239 genummerde pagina's (de achterzijde van p. 239 is blanco en ongenummerd): een gelinieerd blad, waarvan de voor- en achterzijde blanco en ongenummerd zijn; - twee crèmekleurige, ongelinieerde, blanco bladen.
Dit manuscript heeft gediend als kopij voor de eerste druk. Dat valt op te maken uit de documenten,Ga naar voetnoot67 maar ook uit het uiterlijk van het manuscript: beduimeld, met zwarte vegen en vingerafdrukken, die op de zetterij moeten zijn ontstaan. Het lossnijden van de aanvankelijk samengebonden bladen wijst in dezelfde richting; op deze wijze kon de kopij namelijk in porties worden verdeeld, die vervolgens over meerdere zetters verdeeld konden worden. Ten slotte zijn er door het hele manuscript heen kleine, vertikale streepjes aangebracht, die vrijwel altijd samenvallen met een overgang naar een nieuw katern van de eerste druk.Ga naar voetnoot68 Het manuscript is een complexe bron, dat wil zeggen dat het uit meerdere lagen bestaat. Deze kunnen worden onderscheiden door het gebruikte schrijfmateriaal: zwarte inkt voor de tekst van Multatuli, rode inkt voor de ingrepen van Van Lennep.Ga naar voetnoot69 Binnen die twee lagen bestaat een verdere onderverdeling; het kwam namelijk geregeld voor dat zowel de auteur als Van Lennep binnen hun eenmaal geschreven tekst nog veranderingen aanbrachten. De te onderscheiden lagen worden in deze editie aangeduid met de volgende siglen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het manuscript bevat ook potloodaantekeningen; gezien de inhoud zijn ze afkomstig van Multatuli. Het gaat om de volgende gevallen: - M, p. 65; leestekst hoofdstuk vi, r. 536; bij de passage ‘en als gij die niet kent’ (laatste lezing in M). Hieronder staat, in vrijwel uitgewist potloodschrift: ‘als gij ze niet kent. Dat ze is eene taalfout maar ik houd het voor eene fout in de taal dat het eene taalfout is. Ons hen en haar is bitter leelijk.’ - M, p. 111; leestekst hoofdstuk xi, r. 135-136; bij de passage ‘Het is heden den 18den Februarij’ (laatste lezing in M). Dekker had alleen de maand genoemd en daarvoor een ruimte opengelaten; in potlood schreef hij erbij: ‘(invullen)’. Van Lennep vulde de open ruimte op met ‘18den’.Ga naar voetnoot70 - M, p. 111; leestekst hoofdstuk xi, r. 158; bij de passage ‘coûte que coûte (lezing in M). Hierbij staat in potlood: ‘(toch niet coûte qui c. zooals men altijd schrijft & zegt)’. - M, p. 134; leestekst hoofdstuk xiii, r. 171; bij de passage ‘Ainsi va le monde!’ (lezing in M). Hierbij, in nauwelijks leesbaar potloodschrift: ‘tot hiertoe is [?] het ruwe [?] gekorrigeerd.’ - M, p. 160; leestekst hoofdstuk xiv, r. 800-801; bij de passage ‘die hem hechtte aan [?] de zijnen’ (lezing M). Hieronder liet Dekker een aantal regels onbeschreven. In deze ruimte noteerde hij in potlood de volgende zin: ‘Ik zal dit later inschrijven[?] als mijne oogen wat beter[?] zijn[?].’ In een later stadium werd op deze plaats een dubbel velletje papier met lak bevestigd; tegenwoordig is het weer los.Ga naar voetnoot71 Het bevat, in zwarte inkt en in Duitse schrijfletters, de tekst van het gedicht ‘Mein Kind, da schlägt die neunte Stunde, hör!’Ga naar voetnoot72 In de tekst van het gedicht zijn veranderingen aangebracht, zowel in zwarte inkt als in zwart potlood. Volgens Stuiveling heeft Dekker zelf de tekst ‘in gotische letters’ geschreven; de correcties in potlood zijn naar zijn zeggen afkomstig van Dekkers Duitse vriendin Ottilie Coss.Ga naar voetnoot73 De veranderingen van Ottilie Coss zijn in het variantenapparaat aangegeven met het sigle Mc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekst van Multatuli zelf (Ma) moet uiteraard als geautoriseerd worden beschouwd.Ga naar voetnoot74 Voor Mb ligt de kwestie gecompliceerder. Dekker ging akkoord met het feit dat Van Lennep de tekst in het manuscript gereed maakte voor de druk. Ook was hij ervan op de hoogte dat Van Lennep zocht naar een oplossing voor het probleem van de namen en data. We kunnen zelfs constateren dat hij actief meewerkte aan een oplossing door Van Lennep enkele suggesties te doen.Ga naar voetnoot75 Hij was dus bereid een compromis te sluiten, opdat zijn roman zou kunnen verschijnen; de concrete invulling van dit compromis had hij in handen gelegd van Van Lennep. Ook Mb moet daarom als geautoriseerd worden beschouwd. Dat Multatuli niet tot in details op de hoogte was, doet hier niets aan af. Pas toen Dekker de eerste druk onder ogen kreeg, kon hij de resultaten van Van Lenneps bemoeienis met zijn manuscript van geval tot geval beoordelen. Veel veranderingen zullen hem niet zijn opgevallen, omdat hij op dat moment niet over zijn manuscript beschikte. De wijzigingen die hem wel opvielen, gaven hem geen reden tot ontevredenheid (zie paragraaf 2.1.2), al beantwoordden sommige veranderingen niet aan zijn oorspronkelijke intenties. (Vergelijk Dekkers opmerking over de passage over de opvolger van Van Twist, vw x, 233). Hij vond hierin echter geen aanleiding om zich te distantiëren van deze versie van zijn tekst. Enkele maanden later - toen er een tweede druk moest komen en deze niet, zoals Multatuli wilde, als een goedkope volksuitgave zou verschijnen - nam Dekker afstand van Van Lenneps ingrepen (zie paragraaf 2.1.2). Multatuli trok zijn autorisatie van Mb dus achteraf in. Vanuit editeursstandpunt bezien maakt dat geen verschil: M als geheel is op een bepaald moment in de tekstgeschiedenis door Multatuli geautoriseerd en blijft dat, ook al is de auteur - door welke oorzaken dan ook - in een later stadium een andere mening toegedaan. Ook om praktische redenen behoort het manuscript als geheel in de tekstgeschiedenis thuis: de geautoriseerde eerste, vierde en vijfde druk gaan namelijk terug op het nethandschrift, inclusief de ingrepen van Van Lennep. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7.2. De gedrukte bronnen: algemeenDe editeur van een historisch-kritische uitgave moet erop bedacht zijn dat er verschillen kunnen bestaan tussen verschillende exemplaren van eenzelfde druk en ook: dat exemplaren die volgens het titelblad tot eenzelfde druk behoren, in werkelijkheid van verschillend zetsel kunnen zijn gemaakt en dus twee verschillende drukken representeren. Om dergelijke verschijnselen op het spoor te komen, kan hij gebruik maken van verschillende methodes, waarvan totale interne collatie van een relevant aantal exemplaren per druk de meest zekere, maar vanzelfsprekend ook de meest tijdrovende is.Ga naar voetnoot76 De gedrukte bronnen van Max Havelaar zijn alle met de hand gezet, maar machinaal gedrukt. De kans dat er tijdens het drukproces veranderingen in het zetsel zijn aangebracht, waardoor er hier en daar tekstverschillen binnen één druk optreden - de zogenaamde perscorrecties - moet daarom gering worden geacht: een machinepers zet men nu eenmaal minder snel stil dan een handpers. Daar komt bij dat Multatuli wegens verblijf in het buitenland nooit persoonlijk aanwezig was bij het drukproces van de geautoriseerde drukken van Max Havelaar (dat wil zeggen: de eerste, de vierde en de vijfde druk). De verhouding tussen inspanning en te verwachten resultaat is in dit geval zodanig dat het niet verantwoord is om tot exemplaarcollatie van een relevant aantal exemplaren per druk over te gaan. Het bleek bovendien niet eenvoudig te zijn om dat aantal bijeen te brengen. De hoeveelheid exemplaren van de verschillende drukken van Max Havelaar in openbaar bezit (te traceren via de Centrale Catalogus van de Koninklijke Bibliotheek, aangevuld met de exemplaren uit de collectie van het Multatuli-Museum) bleek in elk geval te gering om er verantwoorde conclusies aan te verbinden.Ga naar voetnoot77 Bij de voorbereidingen van de Havelaar-editie is de volgende tussenoplossing gekozen. Het aantal te onderzoeken exemplaren is uitgebreid door aan de boeken uit openbaar bezit een aantal privé-exemplaren toe te voegen.Ga naar voetnoot78 De aldus verkregen exemplaren zijn vervolgens met behulp van transparantkopieën met elkaar vergeleken. Dit gebeurde steekproefsgewijs, dat wil zeggen dat een beperkt aantal pagina's werd vergeleken, waarbij erop werd gelet dat er uit elk katern pagina's wer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den onderzocht en dat bovendien zowel de pagina's van de binnenvorm als van de buitenvorm aan bod kwamen.Ga naar voetnoot79 Bovendien zijn controles altijd met andere exemplaren van dezelfde druk uitgevoerd. Dank zij deze werkwijze zijn er nieuwe gegevens aan het licht gekomen voor wat betreft de tweede en de vijfde druk.Ga naar voetnoot80 In principe is het natuurlijk mogelijk dat nader onderzoek nieuwe feiten oplevert. Met het oog hierop is bij de beschrijving van de bronnen steeds vermeld met welk exemplaar is gewerkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7.3. De eerste drukD1: Multatuli, Max Havelaar, of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Amsterdam, 1860. 2 dln. Gebruikt exemplaar: uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; signatuur: 249 b 55. Uitgever: J. de Ruyter, Amsterdam. Drukker: V Munster & Zoon; plaats onbekend (snelpersdruk). Prijs: f4,- (voor twee delen). Oplage: 1300 exemplaren (vw x, 337 en 409). Verschijningsdatum: 17 mei 1860.Ga naar voetnoot81
Het manuscript heeft als kopij gediend voor deze druk (zie paragraaf 2.1.7.1). Van Lennep heeft, omdat Dekker in het buitenland verbleef, de proeven gecorrigeerd, (vw x, 561) Of ook anderen dan Van Lennep - te denken valt aan zetters en correctoren - nog invloed hebben uitgeoefend op de tekst is onbekend. Uit het variantenonderzoek blijkt in elk geval dat er niet alleen in de kopij, maar ook nog in de proeven veranderingen moeten zijn aangebracht: kopij en druk sluiten niet volledig op elkaar aan. Volgens de eerder genoemde criteria - zie noot 74 - is D1 een geautoriseerde bron: Dekker had de kopij geleverd in de vorm van zijn nethandschrift, ging ermee akkoord dat Van Lennep die kopij persklaar maakte en voor de afhandeling van de proeven zorgde. Die autorisatie gold de eerste druk als geheel; van details kon Dekker - gezien de omstandigheden waaronder D1 tot stand kwam - niet op de hoogte zijn. Dat Dekker zich na verloop van tijd distantieerde van bepaalde onderdelen uit D1 (de door Van Lennep veroorzaakte ‘verminking van den tekst’, vw x, 372), maakt voor de editeur geen verschil: de eenmaal verleende autorisatie kan niet ongedaan worden gemaakt.Ga naar voetnoot82 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnen de tekstgeschiedenis van Max Havelaar neemt D1 een bijzondere plaats in: het is de tekst die in 1860 uitgebreide (maatschappelijke en politieke) discussies heeft veroorzaakt, tot in de Tweede Kamer toe, waar werd opgemerkt dat het boek ‘eene zekere rilling door het land’ had laten gaan. (vw x, 316) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7.4. De tweede druk en de dubbeldrukD2: Multatuli, Max Havelaar, of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Amsterdam, 1860. 2 dln. Tweede druk. Gebruikt exemplaar, uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; signatuur: 1145 c 50. Uitgever: J. de Ruyter, Amsterdam. Drukker: V. Munster & Zoon; plaats onbekend (snelpersdruk). Prijs: f4,- (voor twee delen). Oplage: onbekend; mogelijk 700-1200 exemplaren (zie paragraaf 2.1.3). Verschijningsdatum: 8 november 1860 (deel 1), 22 november 1860 (deel 2).
D2d: Multatuli, Max Havelaar, of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Amsterdam, 1860. 2 dln. Tweede druk. Gebruikt exemplaar: van D2d zijn geen exemplaren in openbaar bezit aangetroffen; bij het onderzoek is gebruik gemaakt van een privé-exemplaar. Uitgever: J. de Ruyter, Amsterdam. Drukker: V. Munster & Zoon; plaats onbekend (snelpersdruk). Prijs: onbekend; waarschijnlijk gelijk aan die van D1 en D2. Oplage: onbekend. Verschijningsdatum: onbekend; mogelijk eind 1865, begin 1866 (zie paragraaf 2.1.3).
Omdat de eerste en tweede druk uiterlijk grote overeenkomsten vertonen - bijvoorbeeld qua lettertype en pagina-indeling -, heeft men lange tijd aangenomen dat de tweede druk van hetzelfde zetsel gemaakt was als de eerste.Ga naar voetnoot83 Dit is echter niet het geval: de tweede druk is opnieuw gezet en kan dus met recht een nieuwe druk worden genoemd.Ga naar voetnoot84 Als legger heeft - gezien het feit dat niet alleen de pagina-indeling identiek is, maar zelfs het aantal woorden per regel - ongetwijfeld de eerste druk gediend: de tweede druk is een regel-voor-regelherdruk van de eerste.Ga naar voetnoot85 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina L]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede druk is ongeautoriseerd: hij verscheen tegen de uitdrukkelijke wil van de auteur in.Ga naar voetnoot86 Vergelijking van verschillende exemplaren van de tweede druk bracht aan het licht dat er tussen de tweede druk van november 1860 en de derde van januari 1871 nog een druk van Max Havelaar moet zijn verschenen. Het betreft een nieuwe druk, vervaardigd van nieuw zetsel, maar met op de titelpagina de vermelding ‘Tweede druk’. De nieuwe druk is een exacte kopie van de tweede druk en de verschijning ervan is niet via de gebruikelijke kanalen bekend gemaakt. Om geen verwarring te stichten heb ik in deze uitgave de traditionele nummering van de drukken gehandhaafd; de druk in kwestie heeft - vanwege het clandestiene karakter - in deze editie het predikaat ‘dubbeldruk’ gekregen. De eerste vraag die zich voordoet, is: welk exemplaar representeert de tweede druk (D2) en welk exemplaar de dubbeldruk (D2d)? Opnieuw zetten brengt altijd al dan niet met opzet veroorzaakte verschillen met zich mee. Tussen D2 en D2d zijn een kleine honderd verschillen aangetroffen; deze plaatsen zijn vergeleken met de lezing in de eerste en in de derde druk.Ga naar voetnoot87 Op pagina 1, regel 6 van beide exemplaren staat een geval dat representatief is voor het merendeel van de overige. Exemplaar-A heeft daar ‘lezer’, exemplaar-B ‘lezers’.Ga naar voetnoot88 In de eerste druk vindt men ‘lezer’, ‘lezers’ is te vinden in de uitgave-1871. Een ander voorbeeld betreft een evidente zetfout: op p. 17 van deel 2 van de eerste druk staat in regel 9-10 ‘onmoge-lijk’. Exemplaar-A nam dit precies zo over, ook in afgebroken vorm. De zetter van exemplaar-B maakte hier een fout: deze bron bevat de lezing ‘onmo-lijk’. Deze foute versie komt exact zo voor in de derde druk. Dit patroon valt in de meeste gevallen aan te wijzen: de eerste druk en exemplaar-A hebben versie-A; exemplaar-B en de derde druk hebben versie-B. Dit betekent dat de eerste druk gediend heeft als voorbeeld voor de uitgave met ‘lezer’ (exemplaar-A; dit is dus de originele tweede druk) en dat de uitgave met ‘lezers’ (exemplaar-B; dit is dus de dubbeldruk) als legger heeft gediend voor de uitgave-1871. Deze conclusie wordt ook via een andere wijze van redeneren aannemelijk: het ligt voor de hand dat Schadd één van de overgebleven exemplaren van Max Havelaar, die hij met het kopijrecht gekocht had,Ga naar voetnoot89 als legger voor de herdruk bestemde. Dit zou dan een van de exemplaren van de - later verschenen - dubbeldruk zijn. D2d is een ongeautoriseerde bron: Multatuli was niet op de hoogte van het bestaan van de dubbeldruk. Toch is D2d - net als de eveneens ongeautoriseerde tweede druk - wel opgenomen in de tekstgeschiede- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nis. Beide drukken vormen namelijk een onmisbare schakel in die geschiedenis, omdat D4 en D5 - die beide geautoriseerd zijn - via D2d en D2 teruggaan op D1 en uiteindelijk op M. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7.5. De derde drukVan de derde druk bestaan twee uitvoeringen, een ‘gewone’ in klein-oc-tavo-formaat (vw xiv, 639) of postformaat (vw xiv, 389) en een luxe-uitgave in superroyaal formaat (24 × 17 cm).Ga naar voetnoot90 Het zetsel is in beide gevallen identiek. Voor deze editie is gebruik gemaakt van één van de luxe-exemplaren. In de hieronder volgende beschrijving worden eerst de gegevens met betrekking tot de gebruikte luxe-uitgave vermeld; daarna volgen zo nodig de gegevens over de ‘gewone’ uitgave.
D3: Multatuli, Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. Amsterdam, 1871. Derde druk. Gebruikt exemplaar: uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; signatuur: 3183 a 18. Uitgever: K.H. Schadd, Amsterdam. Drukker: J. van Boekhoven, Utrecht (stoomdruk). Prijs: f7,50 (vw xiv, 639); de ‘gewone’ uitgave kostte ingenaaid f2,40, gebonden f2,90 (vw xiv, 389). Oplage: honderd exemplaren gedrukt (vw xvii, 560), vijftig in de handel gebracht. (vw xiv, 639) De oplage van de klein-octavo-uitgave was 5000 exemplaren.Ga naar voetnoot91 Verschijningsdatum: december 1871 (vw xiv, 639). De klein-octavo-uitgave verscheen 20 januari 1871.
Tussen de verschijning van de ‘gewone’ en de luxe-uitgave lag ongeveer een jaar. Toch zijn ze - met uitzondering van de titelpagina's - van hetzelfde zetsel vervaardigd. Schadd zal ze vermoedelijk kort na elkaar hebben afgedrukt - in welke volgorde is onduidelijk - en de vellen in superroyaal formaat enige tijd hebben bewaard. De derde druk is gezet naar de ongeautoriseerde dubbeldruk (zie paragraaf 2.1.7.4). D3 zelf is ook ongeautoriseerd, aangezien Multatuli op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan de totstandkoming ervan. Hij hoorde pas achteraf - via de kranten - dat er een nieuwe druk van zijn roman was verschenen, (vw xiv, 405) Ook D3 is echter een onmisbare schakel in de tekstgeschiedenis (zie paragraaf 2.1.7.6) en dient daarom in die geschiedenis te worden opgenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7.6. De vierde drukD4: Multatuli, Max Havelaar of de koffie-veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. Amsterdam, 1875. Vierde druk. Eerste door den auteur herziene uitgaaf. Bij deze druk was een los velletje paars papier gevoegd, waarop de aandacht werd gevestigd op de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’, die Multatuli speciaal voor deze uitgave had geschreven.Ga naar voetnoot92 Gebruikt exemplaar: uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; signatuur: 197 e 20. Uitgever: G.L. Funke, Amsterdam. Drukker: J. van Boekhoven, Utrecht (stoomdruk). Prijs: ingenaaid f2,40, gebonden f2,90 (vw xviii, 50). Oplage: 5000 exemplaren (veilingcatalogus Funke).Ga naar voetnoot93 Dezelfde catalogus vermeldt ook verkoopcijfers per jaar: 1877-560 exemplaren; 1878-357 exemplaren; 1879-543 exemplaren. Bij voorintekening waren er in juli 1875 ‘eenige honderden’ exemplaren van de vierde druk door boekhandelaars gekocht, (vw xvii, 757) In de loop van 1876 zijn er ruim 500 exemplaren verkocht, (vw xviii, 514) In september 1880 waren er in totaal 4341 exemplaren verkocht (vw xx, 504); volgens de veilingcatalogus waren er in december 1880 nog 176 (was eerst: 215) exemplaren over.Ga naar voetnoot94 Het is de vraag of al deze gegevens even betrouwbaar zijn. Combinatie ervan leidt namelijk tot de conclusie dat er of in 1875 of in 1880 een verhoudingsgewijs uitzonderlijk hoog aantal exemplaren moet zijn verhandeld. Verschijningsdatum: 19 oktober 1875.
Uit de intensieve bemoeienis van Dekker met de totstandkoming van (de tekst van) deze nieuwe druk, kan zonder reserve geconcludeerd worden dat D4 een geautoriseerde bron is. De vraag is alleen van welke legger de auteur is uitgegaan. Vast staat dat hij op dat moment niet de beschikking had over zijn nethandschrift. Dus moet hij een van de voorafgegane gedrukte bronnen als uitgangspunt hebben genomen: D1, D2, D2d of D3. De documenten geven geen uitsluitsel over deze kwestie. Er is een opmerking van Funke bewaard gebleven waaruit men zou kunnen opmaken dat Dekker zich baseerde op de eerste druk uit 1860. In zijn ultimatieve brief van 23 juni 1875 schreef Funke namelijk: ‘Gij dwingt mij dus, wil ik niet ruim f4000.- verliezen door geheel aftezien van de uitgave, de bladen van Havelaar die afgedrukt zijn, uit te geven en de rest zelf naar den 1n druk te corrigeren [...].’ (vw xxvii, 740- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
741; cursivering door mij, akv). Waarom zou Funke een andere bron als legger kiezen dan zijn auteur, kan men zich afvragen. Toch mag men niet te snel concluderen dat D4 dus teruggaat op D1. Intern (varianten)onderzoek wijst namelijk in een andere richting. Vooraf moet gezegd worden dat het interne variantenonderzoek in het geval van Max Havelaar specifieke problemen oplevert. Ten eerste bevatten de vier mogelijke leggers - D1 tot en met D3 - onderling slechts minimale verschillen, omdat het onveranderde herdrukken betreft. De verschillen tussen die mogelijke leggers enerzijds en D4 anderzijds daarentegen zijn niet alleen zeer talrijk, maar vaak ook ingrijpend. Met andere woorden: D4 staat in de meeste gevallen tegenover ‘de groep D1 tot en met D3’; binnen die groep worden dan geen relevante verschillen aangetroffen. Toch bevat het variantenmateriaal een gering aantal aanwijzingen dat de vierde druk teruggaat op de uitgave-1871 (D3). Hieronder volgen enkele voorbeelden:
Hoewel het maar een uiterst gering aantal wijzigingen betreft, lijkt het zeer waarschijnlijk dat D4 teruggaat op D3. De evidente zetfouten wijzen nog het sterkst in die richting: het kan niet anders of de zetter van D4 die ten onrechte ‘distrikshoofd’ voor ‘distriktshoofd’ zette, moet D3, dat dezelfde fout bevatte, onder ogen hebben gehad.Ga naar voetnoot95 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op deze veronderstelling is het variantenapparaat ingericht. Dit betekent dat ook de lezingen uit de ongeautoriseerde drukken D3, D2d en D2 in de tekstgeschiedenis zijn opgenomen, omdat - naar moet worden aangenomen - D4 via deze drukken teruggaat op D1 en ten slotte op M. Alleen als onomstotelijk was bewezen dat D4 direct teruggaat op M of D1 hadden de tussenliggende, ongeautoriseerde, bronnen buiten beschouwing kunnen blijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7.7. De vierde druk met aantekeningen in handschriftIn het Multatuli-Museum wordt een bijzonder exemplaar van de vierde druk bewaard. Het bevat aantekeningen in het handschrift van Mimi. Het exemplaar - dat geen signatuur heeft - wordt in deze editie aangeduid met het sigle D4a.Ga naar voetnoot96 Mimi's aantekeningen hebben voornamelijk betrekking op de nootcijfers in de hoofdtekst, waarmee wordt verwezen naar de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ achterin het boek. Die nummering moest worden veranderd, omdat Multatuli in D5 het aantal toelichtingen uitbreidde. Het exemplaar bevat bovendien zes langwerpige strookjes papier van verschillend formaat, met daarop - eveneens in het handschrift van Mimi - de tekst van de nieuwe noten.Ga naar voetnoot97 De noten zijn als volgt over de verschillende strookjes verdeeld: strook 1: noot 3, 15, 16, 17, 46 en 68; strook 2: noot 68 (vervolg), 74, 83, 95, 99; strook 3: noot 99 (vervolg), 103; strook 4: noot 108, 118, 119; strook 5. noot 149, 152, 153, 171, 173, 187, 188; strook 6: noot 191.Ga naar voetnoot98 Behalve bovenstaande veranderingen bevat D4a enkele verbeteringen van zetfouten in D4 en een paar syntactische wijzigingen. Aangenomen moet worden dat Mimi in opdracht van Dekker heeft gewerkt; de aantekeningen in D4a zijn dus geautoriseerd. Het is onzeker of D5 direct of indirect teruggaat op de lezing in D4a.Ga naar voetnoot99 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.7.8. De vijfde drukD5: Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Rotterdam, 1881. Vijfde druk. Tweede door den auteur herziene uitgaaf. Gebruikt exemplaar: uit de collectie van de bibliotheek van de Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht; signatuur: Lit n c iv 127. Uitgever: Uitgevers-maatschappij Elsevier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drukker: Woest & Co., Haarlem. Prijs: ingenaaid f1,90, gebonden f2,40 (vw xxi, 516). Oplage: onbekend. Verschijningsdatum: 1 november 1881.
Gebleken is dat er van de vijfde druk vier verschillende soorten exemplaren bestaan.Ga naar voetnoot100 De verschillen komen voor tussen pagina 98 en pagina 112, dat wil zeggen in het zevende katern. Doelbewust zijn er in het zetsel van dit katern bepaalde veranderingen aangebracht - soms een woord, soms een leesteken; voor het overige is het zetsel van dit katern in alle vier de soorten exemplaren identiek. Het gaat dus om plaatselijke ingrepen, aangebracht nadat men al met drukken was begonnen. De aard van de wijzigingen is zodanig dat we moeten aannemen dat ze van Multatuli komen; bewijzen hiervoor - bijvoorbeeld uit correspondentie met uitgever of drukker - ontbreken echter. Evenmin is er iets bekend over de feitelijke gang van zaken. Vermoedelijk liet Multatuli via een briefje of een laatste revisieproef weten dat de bewuste veranderingen moesten worden aangebracht.Ga naar voetnoot101 Dat briefje of die proef arriveerde toen men al bezig was met het afdrukken van het zevende katern. De pers werd stopgezet, de variant in het zetsel aangebracht; daarna ging men verder met afdrukken. De al afgedrukte vellen, met de ‘verworpen’ tekst, werden niet vernietigd, maar bleven bewaard en werden later meegebonden. Volgens deze veronderstelling zijn de veranderingen dus aangebracht tijdens het drukproces, iets wat bij machinaal gedrukte boeken weinig voorkomt. Er is in zo'n geval sprake van perscorrecties; de verschillende soorten exemplaren vertegenwoordigen vier verschillende staten van D5.Ga naar voetnoot102 Hieronder volgt een overzicht van de aangetroffen verschillen. ‘A’, ‘B’, ‘C’ en ‘D’ duiden de groepen exemplaren aan. De cijfers in de marge geven voor de komma het paginanummer in D5, waarop de aanhaling voorkomt, achter de komma het regelnummer. De perscorrecties zijn, vooruitlopend op de conclusie, cursief gezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hierboven vermelde woorden en leestekens uit exemplaar-A zijn - op één uitzondering na - gelijk aan de vierde druk. Nadat men een aantal van deze exemplaren had afgedrukt, zijn er zowel in de binnenvorm als in de buitenvormGa naar voetnoot103 veranderingen aangebracht. Combinatie van een ‘nieuwe’ binnenvorm en een ‘oude’ buitenvorm leverde exemplaar-B op. De omgekeerde combinatie treffen we aan in exemplaar-C. Ten slotte is er exemplaar-D, dat zowel de ‘nieuwe’ binnen-, als de ‘nieuwe’ buitenvorm bevat.Ga naar voetnoot104 Aangezien Dekker nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming van de vijfde druk - hij heeft zowel de kopij geleverd als de correctie van de proeven verzorgd -, is dit een geautoriseerde bron. Gezien de aard van de perscorrecties, moet worden aangenomen dat ze in opdracht van de auteur zijn aangebracht. De conclusie moet dus zijn dat exemplaar-D het meest overeenstemt met Multatuli's opvattingen. Daarom is voor deze editie gebruik gemaakt van een dergelijk exemplaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Tekst2.2.1. Keuze van de basistekstDe verhouding van de, tijdens het leven van Multatuli verschenen, primaire, documentaire bronnen van Max Havelaar, kan als volgt worden weergegeven: Niet alle genoemde bronnen zijn geschikt als basistekst voor een wetenschappelijke uitgave van de roman. Hiervoor komen uitsluitend de geautoriseerde bronnen in aanmerking, dat wil zeggen: M, D1, D4 en D5. Voor de editeur zijn deze versies in principe gelijkwaardig. Een objectief geldige keuze voor één ervan kan niet worden gemaakt, omdat ze alle bepaalde voor-, maar ook nadelen hebben, die door hun ongelijksoortigheid niet tegen elkaar weggestreept kunnen worden. Men kan kiezen voor het manuscript als basistekst op grond van de redenering dat dit de bron is die Dekkers visie op de zaak-Lebak en zijn talent als beginnend auteur het meest direct representeert. Hiervan bestaat echter al een uitgave, de door Stuiveling bezorgde ‘nulde druk’ (1949).Ga naar voetnoot105 Ook de eerste druk staat dicht bij de gebeurtenissen uit 1856 en de schrijver van 1859. D1 is bovendien (receptie-)historisch van groot belang: deze druk heeft grote invloed uitgeoefend op Multatuli's contemporaine lezers en aanleiding gegeven tot talrijke recensies en discussies. De vierde en vijfde druk verschillen sterk van de voorafgaande versies. Vooral in D4, maar ook nog in D5, heeft Multatuli talloze, vaak stilistische, veranderingen aangebracht. Bovendien was hij de kwestie-Lebak en de nasleep daarvan met andere ogen gaan bekijken. De verwachte rehabilitatie was niet gekomen en ook in het lot van de Javaan was geen verbetering gebracht. Dekkers verbittering kwam tot uiting | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in wijzigingen in de hoofdtekst, maar vooral in de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’, die hij toevoegde aan de vierde druk en die hij in de uitgave-1881 uitbreidde. Het proces dat in gang was gezet met de herziening van D4 werd voortgezet en geperfectioneerd in D5. De keuze van de basistekst spitst zich dus toe op de twee uitersten in de tekstgeschiedenis: enerzijds M en D1, anderzijds D4 en D5. In deze editie is gekozen voor D5, de ‘Ausgabe letzter Hand’, op grond van een praktisch argument. De basistekst ligt niet alleen ten grondslag aan de leestekst, maar vormt ook het uitgangspunt voor het variantenapparaat. De overzichtelijkheid van dat apparaat is ermee gediend als de bron met de meest uitgebreide tekst de basis vormt, waartegen de variante lezingen uit de overige bronnen kunnen worden afgezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2. Constitutie van de leestekst2.2.2.1. AlgemeenDe basistekst is nauwkeurig gevolgd; ingrepen zijn met grote terughoudendheid verricht en ze zijn altijd verantwoord (zie Bijlage 1). De leestekst is ‘schoon’ afgedrukt, dat wil zeggen dat er geen verwijstekens naar annotatiesGa naar voetnoot106 of variante lezingen uit andere bronnen in zijn opgenomen. Wel is in de linkermarge een regelnummering aangebracht; met behulp hiervan wordt verwezen naar de commentaar en het variantenapparaat. De telling van de leestekst begint een aantal malen opnieuw om te voorkomen dat ze te hoog oploopt en zo haar bruikbaarheid verliest. Hierbij is aangesloten bij de grenzen die de tekst aangeeft, te weten:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.2. SpellingDe spelling is conform de basistekst weergegeven. Dit houdt in dat Multatuli's spellingseigenaardigheden, waarmee hij afweek van de toenmalige regels, zijn gerespecteerd. Hetzelfde geldt ook voor de spelling van woorden uit de moderne vreemde talen. Zo nodig zijn contemporaine woordenboeken geraadpleegd om vast te stellen of bepaalde afwijkende schrijfwijzen in de negentiende eeuw voorkwamen. Bijvoorbeeld: het Deutsches Wörterbuch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de gebroeders Grimm noemt behalve het gebruikelijke ‘anspruchslose’ ook het door Multatuli gebruikte ‘anspruchlose’ (hoofdstuk ix, r. 9); de laatste vorm is daarom ongewijzigd in de leestekst overgenomen. Voor Maleise woorden bestond destijds geen voorgeschreven en algemeen toegepaste spelling. Hulpmiddelen voor de systematische bestudering van die taal ontbraken nagenoeg. Multatuli nam de uitspraak der woorden als richtlijn: ‘Ook elders achtte ik my ontslagen van de poging om by 't spellen van inlandsche namen, het geschreven javaansch of maleisch in onze karakters natebootsen. Ik schryf alzoo voor: aoerang, orang. Voor: prahoe, prauw. Voor: kahin, kain, enz. We hebben immers hier niet te doen met puristische spelling? De eisch is 't weergeven - by benadering altyd - van den klank zooals die onder Europeanen in Indie gebruikelyk is.’ (‘Aanteekeningen en Ophelderingen’, r. 698-705) Ook voor Maleise woorden is in principe de spelling van de basistekst gevolgd. In enkele gevallen staat in de annotatie naast Multatuli's spelling de meer gebruikelijke vorm: bijvoorbeeld ‘waringin’ naast ‘waringi’ (hoofdstuk v, r. 461n20) en ‘mesdji(e)ts’ naast ‘medjiets’ (hoofdstuk vii, r. 63). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.3. InterpunctieDe interpunctie uit de basistekst is ongewijzigd overgenomen in de leestekst. Er is één uitzondering gemaakt: op veel plaatsen waar in de basistekst een nootcijfer staat, stond in de bronnen zonder nootcijfers (M-D3) een komma. Die komma ontbreekt in D4 en D5, hoogstwaarschijnlijk uit typografische overwegingen: de combinatie van nootcijfer en leesteken veroorzaakt een grote afstand tussen twee opeenvolgende woorden. Als D5 op een dergelijke plaats grammatisch-logisch gezien een komma zou moeten hebben en de eerdere bronnen hebben daar een komma, dan is zij in de leestekst toegevoegd. Bijvoorbeeld: ‘Ik vond, om van de verzen niet te spreken - er waren er in velerlei talen - een aantal bundeltjes waaraan het opschrift ontbrak, romancen in het maleisch,6 krygszangen in het javaansch, en wat niet al!’ (hoofdstuk iv, r. 262-265) De basistekst heeft na ‘maleisch’ geen komma; in M-D3 stond er - zoals ook gebruikelijk in een opsomming - wel een. In de leestekst is in dit en soortgelijke gevallen een komma geplaatst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.4. InconsequentiesZoals velen van zijn tijdgenoten was Multatuli niet geheel consequent in zijn spelling. Hoewel de basistekst duidelijk een streven naar uniformiteit laat zien, worden er ook verschillende schrijfwijzen als ‘Indie’ en ‘Indië’ door elkaar gebruikt. Dergelijke inconsequenties zijn niet geüniformeerd, maar ongewijzigd overgenomen. Een uitzondering is gemaakt in die gevallen waarin het vaststaat dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Multatuli uniformiteit nastreefde. Zonder enige twijfel wilde hij het gebruik van het letterteken ‘y’ voor ‘ij’ consequent doorvoeren.Ga naar voetnoot107 Het is begrijpelijk dat een enkel geval aan zijn aandacht is ontsnapt. Zo bevat de basistekst de lezing ‘werkelijk’ (hoofdstuk i, r. 74); de leestekst bevat de correcte lezing: ‘werkelyk’. Tot dezelfde categorie behoort het gebruik van het koppelteken in vaste verbindingen als ‘adsistent-resident’. In voorkomende gevallen (bijvoorbeeld hoofdstuk xvii, r. 355-356) is in de leestekst een koppelteken aangebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.5. CorrectiesBij de vraag welke lezingen in de basistekst als perscorruptie of zetfout moeten worden beschouwd, spelen twee criteria een rol: een formeel en een inhoudelijk.Ga naar voetnoot108 Volgens het eerste criterium worden als perscorruptie of zetfout gerekend: letters en leestekens van een verkeerd type of corps, omgedraaide en kapotte letters en leestekens, spaties binnen een woord en het ontbreken van spatie tussen woorden. Dergelijke fouten zijn van typografische aard en hebben geen inhoudelijke betekenis; ze zijn daarom stilzwijgend verbeterd.Ga naar voetnoot109 Volgens het inhoudelijke criterium worden tot de zetfouten gerekend: ‘alle lezingen in de basistekst die in de gegeven context geen enkele zin opleveren, geen betekenistoekenning mogelijk maken.’Ga naar voetnoot110 De correctie van deze lezingen wordt van geval tot geval verantwoord. Soms ziet men direct dat de basistekst een zetfout in de bovenbedoelde betekenis bevat. Een lezing als ‘in gelid 't’ is gemakkelijk als corrupt te herkennen en eenvoudig te herstellen. (Hoofdstuk i, r. 72) Het kritisch doorlezen van de basistekst volstaat echter niet om alle corrupte plaatsen op te sporen. Sommige zetfouten ondekt men alleen met behulp van een compleet variantenapparaat, dat alle afwijkende lezingen uit andere bronnen dan de basistekst bevat. Een compleet variantenapparaat is ook onmisbaar bij het vaststellen van de emendaties. De basistekst bevat bijvoorbeeld de volgende passage: ‘Ook vond ik brieven, waarvan velen in talen die ik niet verstond. Sommigen waren aan hem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschreven, of liever het waren slechts afschriften, doch hy scheen daarmee zeker plan te hebben, want alles was door andere personen geteekend voor: gelykluidend met het oorspronkelyke.’ Deze zin is ietwat duister, maar grammaticaal niet onjuist. Alleen uit variantenonderzoek blijkt dat die duisterheid wordt veroorzaakt doordat er enkele woorden zijn weggevallen; het laat ook zien welke woorden dat zijn, zodat de editeur tot emendatie kan overgaan. In plaats van ‘Sommigen waren aan hem geschreven’ had er moeten staan: ‘Sommigen waren aan hem gericht, anderen dóór hem geschreven,’ (hoofdstuk iv, r. 266-267). Gezien het belang van variante lezingen bij het herkennen en verbeteren van zetfouten, zijn ze opgenomen in de lijst met correcties in Bijlage i. Feitelijke onjuistheden zijn niet gecorrigeerd. Zo ‘verschlimmbesserte’ Van Lennep de naam ‘Scarron’ uit Ma tot ‘Geoffrin’. Hoewel Dekker wist dat Van Lennep hier een fout had gemaakt,Ga naar voetnoot111 maakte hij de ingreep niet ongedaan. In de leestekst is de versie uit de basistekst ongewijzigd overgenomen. In de volgende twee grensgevallen is wel tot correctie besloten: a. In het gesprek van Havelaar en Verbrugge over de landrente in het district Parang-Koedjang (hoofdstuk vii, r. 77-85) werden in het manuscript twee jaartallen genoemd: 1845 en 1843. Van Lennep had dit veranderd in: 18.5 en 18.3. Dekker vulde dit later weer aan tot: 1855 en 1853.Ga naar voetnoot112 Met deze jaartallen klopt de redenering in de genoemde passage echter niet meer. Ze leveren met andere woorden in de gegeven context geen enkele zin op en zijn daarom in de leestekst gecorrigeerd. b. Het tweede geval betreft de passages waarin de familieleden van de regent van Lebak worden genoemd. (Hoofdstuk viii, r. 446 en hoofdstuk xviii, r. 159) Volgens het manuscript ging het onder andere over de regent van Bogor (Buitenzorg). Door toedoen van Van Lennep werd het de regent van ‘B...’, door Multatuli later abusievelijk weer aangevuld tot ‘Bandoeng’. Binnen de directe context levert dit geen problemen op; die ontstaan echter wel als men de documenten bij de context betrekt. Deze bevestigen namelijk de lezing van het manuscript. Dit was de reden om in dit geval tot emendatie over te gaan. Een speciaal soort probleem ontstaat doordat de leestekst een andere opmaak en dus een andere paginering heeft dan de basistekst. Hierdoor klopten de verwijzingen in de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ naar bepaalde pagina's in de hoofdtekst niet meer. In voorkomende gevallen (bijvoorbeeld in r. 64 van de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’) is het paginanummer waarnaar wordt verwezen, aangepast. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.6. KoppeltekensHet komt voor dat de basistekst aan het eind van een regel een koppelteken heeft, dat dan niet valt te onderscheiden van een afbrekingsteken. Vaak betreft het samenstellingen of combinaties die ook elders in de basistekst voorkomen, bijvoorbeeld plaatsnamen (‘Rangkas-Betoeng’), vaste samenstellingen (‘adsistent-resident’) of vaste combinaties (‘tenzynen-behoeve’). Naar analogie hiervan zijn in deze en soortgelijke gevallen de afbrekingstekens aan het einde van de regel in de basistekst opgevat als koppelteken. Bij minder frequent of één enkele keer voorkomende gevallen is de lezing in de voorafgaande versies gevolgd. De koppeltekens die in deze editie samenvallen met het einde van de regel, staan vermeld in Bijlage i. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.7. WitregelsIn de basistekst is de alinea-indeling aangegeven door inspringing aan het begin van de regel en door een witregel tussen de alinea's. Deze witregels zijn voor het eerst gebruikt in D4. Dit gebeurde op verzoek van Multatuli, hoewel de uitgever op financiële gronden bezwaren maakte. (vw xviii, 65) Aangenomen mag worden dat de alinea-ondersteunende witregels in D5 eveneens op verzoek van de auteur zijn aangebracht. Deze wijze van zetten is daarom ongewijzigd overgenomen in de leestekst. Een aantal malen valt in de basistekst een (mogelijke) witregel samen met het einde van de pagina. Als de eerste regel op de volgende pagina inspringt, is er kennelijk sprake van een nieuwe alinea en is er in de leestekst dus een witregel aangebracht. Soms biedt dit geen uitsluitsel: binnen langere dialogen komen wel interlinies voor, maar wordt niet ingesprongen. In die gevallen is D4 gevolgd. Ook in deze editie komt het voor dat een interlinie samenvalt met het einde van de pagina; zie hiervoor de lijst met witregels in Bijlage i. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.8. Typografische aanpassingenDe typografische vormgeving van D5 is in de leestekst zoveel mogelijk nagevolgd. De hoofdstuk- en de alinea-indeling zijn ongewijzigd overgenomen; hetzelfde geldt voor het gebruik van cursief, klein-kapitaal en spatiëring. Ook de inspringingen in gedichten en de opmaak van brieven zijn conform de basistekst. Aanpassingen komen voor op de volgende punten: a. Dubbele aanhalingstekens zijn vervangen door enkele; binnen een aanhaling worden dubbele aanhalingstekens gebruikt. b. Indien nodig is de volgorde van afhalingsteken en leesteken op inhoudelijke gronden gecorrigeerd; bijvoorbeeld: ‘[...] hoe kan hy dan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooruit weten, dat zy zeggen wil: ‘welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontblooten?’ In de leestekst staat het vraagteken achter het afhalingsteken. (hoofdstuk i, r. 133) c. De vraag of een leesteken cursief of romein moet zijn, wordt eveneens op inhoudelijke gronden beantwoord. In de basistekst is in het bovenstaande voorbeeld het vraagteken cursief gezet, in de leestekst is dit veranderd in romein. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Commentaar2.3.1. Uitgangspunten van de commentaarDe commentaar in deze editie heeft betrekking op de leestekst. Deze is gebaseerd op de vijfde druk uit 1881, dat wil zeggen op een tekst waar de twintigste-eeuwse lezer ver van af is komen te staan. Bepaalde passages in Max Havelaar zijn onduidelijk geworden door de afstand in tijd. Onbegrip kan veroorzaakt worden door kwesties van taalkundige aard, bijvoorbeeld woorden waarvan de betekenis intussen is verschoven of die in onbruik zijn geraakt. Begripsproblemen ontstaan vooral bij die passages, waarin gerefereerd wordt aan feiten uit de al dan niet fictionele context van de roman, bijvoorbeeld namen van reële toestanden, zaken en personen of van fictionele personages, litteraire allusies of toespelingen op historische gebeurtenissen. Dergelijke referenties aan de socio-culturele context van Max Havelaar zijn naar vermogen toegelicht.Ga naar voetnoot113 Tot die context behoort ook de toenmalige actualiteit. Deze neemt in Max Havelaar een prominente plaats in, meer dan gebruikelijk is in negentiende-eeuwse romans. Het temporele uitgangspunt van de Havelaar ligt in de winter van 1859-1860.Ga naar voetnoot114 Tegen deze achtergrond zijn de onderwerpen die voor Dekkers tijdgenoten deel uitmaakten van de dagelijkse werkelijkheid, becommentarieerd - voorzover dit voor een juist begrip van de tekst noodzakelijk werd geacht. De consequentie hiervan is dat in de commentaar Multatuli's terminologie inzake de koloniale verhouding tussen Nederland en het toenmalige Nederlands-Indië is overgenomen. In de annotaties komen dus uitdrukkingen voor als ‘Nederlands-Indië’ en ‘inlanders’; deze en soortgelijke termen zijn hier derhalve in historisch-neutrale zin gebruikt. Zoals bekend beschreef Multatuli in de Havelaar een belangrijke periode uit zijn leven; ook vroegere ervaringen en gebeurtenissen die licht konden werpen op de centrale toedracht van zaken in Lebak komen in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de roman uitvoerig aan de orde. Om recht te doen aan het autobiografisch karakter van Max Havelaar zijn ook de talrijke toespelingen van deze aard van commentaar voorzien. Het historisch perspectief moest hiervoor gedeeltelijk worden losgelaten: Dekkers contemporaine lezers konden natuurlijk niet van alle relevante feiten uit zijn ambtelijke loopbaan en zijn privé-leven op de hoogte zijn. Ook nu zijn er uiteraard nog lacunes in onze kennis van zaken, maar documenten die inmiddels beschikbaar zijn gekomen, maken het nu mogelijk tot op grote hoogte feit en fictie met elkaar te confronteren. Het blijkt dat Multatuli vaak met een opmerkelijke precisie heeft gewerkt. Daarnaast bevat zijn werk ook slordigheden, die verklaarbaar zijn als men de omstandigheden in aanmerking neemt waaronder hij de Havelaar schreef. Ten slotte blijkt er een aantal malen een - waarschijnlijk met opzet aangebrachte - discrepantie te bestaan tussen de feiten zoals die uit de documenten naar voren komen en Multatuli's weergave daarvan in zijn roman. Gezien het documentair-wetenschappelijke karakter van deze editie zijn de resultaten van de toetsing van de roman aan de documenten - ongeacht de uitkomst - zo objectief en neutraal mogelijk gepresenteerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2. Uitvoerigheid van de commentaarDe commentaar in een historisch-kritische editie kan variëren van een relatief beperkt woord- en zaak-commentaar tot omvangrijke studies over onderwerpen als intertextualiteit en receptie. Een te ambitieuze opzet kan er echter toe leiden dat de editie niet binnen redelijke tijd en mogelijk zelfs in het geheel niet verschijnt. Bovendien is de commentaar des te sneller aan revisie toe naarmate hij uitgebreider is, omdat er telkens recent onderzoek in verwerkt moet worden.Ga naar voetnoot115 De commentaar in deze editie beperkt zich tot het toelichten van duistere en biografisch relevante plaatsen in de tekst, volgens de hiervoor genoemde criteria. De toelichtingen staan in dienst van de tekst en vormen dus geen op zichzelf staand betoog. De lezer kan zich zodoende gaandeweg een beeld vormen van bepaalde kwesties voorzover de tekst daar aanleiding toe geeft. Bij de Atjeh-oorlog bijvoorbeeld stipte Multatuli slechts enkele, soms ondergeschikte, aspecten aan. Die aspecten zijn toegelicht, niet de Atjeh-oorlog als zodanig. Het opvullen van lacunes in het onderzoek naar Max Havelaar viel buiten het bestek van deze editie, evenals het samenvatten van de omvangrijke secundaire litteratuur en van discussies rond kwesties als ‘het kastekort’. Ook binnen deze relatief beperkte opvatting van de commentaar is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volledigheid een onbereikbaar ideaal. Duistere passages kunnen niet als zodanig zijn onderkend of inadequaat zijn toegelicht; bepaalde archiefstukken kunnen later opduiken. De commentaar van Max Havelaar is met deze editie niet voltooid en kan dat ook niet zijn.Ga naar voetnoot116 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3. Materiaal en verantwoording van de secundaire litteratuurVoor de biografische achtergronden is in principe volstaan met de in de Volledige werken opgenomen documenten. Er is dus niet gezocht naar onbekende collecties; dit zou zeer tijdrovend zijn geweest en naar verwachting zeker niet altijd enig rendement hebben opgeleverd.Ga naar voetnoot117 Als de tekst daartoe aanleiding gaf en de Volledige werken te kort schoten, is uiteraard gericht gezocht naar nog onbekende of nog niet gepubliceerde documenten. Dit leverde bijvoorbeeld de tekst op van de kritische bespreking van de Engelse Havelaar-vertaling uit 1868 (zie de annotatie bij hoofdstuk xvii, titeln141) en de circulaire van de gouverneur-generaal, waarnaar verwezen wordt in hoofdstuk xx, r. 472-474. De annotaties zijn zoveel mogelijk gebaseerd op contemporaine bronnen en uitgaven. Een uitzondering is gemaakt voor Multatuli's verwijzingen naar ander werk van zijn hand. Deze zijn thuisgebracht naar de versie in de Volledige werken, die voor de gebruikers van deze editie in het algemeen gemakkelijker bereikbaar is dan de oorspronkelijke uitgaven. In de meeste gevallen zijn de annotaties opgebouwd uit gegevens uit verscheidene bronnen. Om te voorkomen dat de verantwoording van die bronnen door middel van titelbeschrijvingen en archiefsignaturen de feitelijke informatie in de annotatie zou overschaduwen, wordt het algemeen bekende materiaal waarvan gebruik is gemaakt, niet van geval tot geval verantwoord. Het betreft hier woordenboeken, encyclopedieen, algemene naslagwerken en overzichtsstudies. Ook informatie uit de Almanak van Nederlandsch-Indie en uit de Stamboeken van ambtenaren en militairen is niet van geval tot geval verantwoord. De genoemde bronnen staan uiteraard wel vermeld in de Bibliografie achterin de editie. Bij de archiefsignaturen van de Stamboeken staat vermeld welke persoon het betreft, zodat de mogelijkheid tot controle van de gegevens gewaarborgd is. De herkomst van specifieke details uit minder algemeen bekende bronnen is met een verkorte titelbeschrijving in de annotaties aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegeven; de volledige titelbeschrijving is opgenomen in de Bibliografie. Een bronvermelding houdt niet in dat uitsluitend de genoemde bron is geraadpleegd. De herkomst van citaten is altijd verantwoord. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.4. De inrichting van de commentaarDe commentaar bevat in de linkermarge een regelaanduiding; deze wordt gevolgd door de cursief gezette aanhaling uit de leestekst. Aan de voet van de pagina staat vermeld op welk deel van de leestekst de nummering betrekking heeft: het Voorwerk, de hoofdstukken i-xx of de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’, algemeen gedeelte. In de leestekst staan nootcijfers van Multatuli, waarmee wordt verwezen naar de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ achterin de roman. Aangezien deze noten gelezen moeten worden in samenhang met de hoofdtekst, zijn de toelichtingen bij die noten gegeven als ze in de hoofdtekst aan de orde zijn. In dat geval wordt ook het nootcijfer in de marge vermeld. Hoofdstuk ii, r. 63n3 wil dus zeggen: annotatie bij Multatuli's noot 3, waarnaar verwezen wordt in r. 63 van hoofdstuk ii. Multatuli's noten zijn in de leestekst voorzien van een nummering; noot 3 bijvoorbeeld beslaat r. 11-22 van de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’. Van deze telling is bij de annotaties geen gebruik gemaakt, omdat het door elkaar gebruiken van de nummering van de hoofdtekst en die van de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ verwarrend zou werken. Om te voorkomen dat het verband tussen de vaak omvangrijke noten van Multatuli en de annotaties daarbij verloren zou gaan, is binnen de annotaties bij Multatuli's noten veelvuldig gebruik gemaakt van cursief gezette aanhalingen. Behalve de tekstgebonden annotaties bevat de commentaar ook lijsten, waarin gelijksoortige informatie bijeen is gebracht. Het betreft Bijlage iv (Chronologisch overzicht), Bijlage v (Woordenlijst), Bijlage vi (Annotaties vertaling Nahuijs) en Bijlage vii (De Japansche steenhouwer).Ga naar voetnoot118 Achterin de editie zijn twee overzichtskaarten opgenomen: een van Java en een van de Nederlandse bezittingen in de Indische archipel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Variantenapparaat2.4.1. Selectief variantenapparaatTen behoeve van deze editie is een volledig variantenonderzoek verricht, dat wil zeggen dat de lagen binnen het manuscript en vervolgens alle, tijdens het leven van de auteur verschenen, primaire documentaire bronnen telkens twee aan twee zijn vergeleken. In concreto: de lagen binnen M, de laatste laag van M-D1, D1-D2, D2-D2d, D2d-D3, D3-D4, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D4-D4a en D4a-D5. De aangetroffen verschillen zijn ondergebracht in een lemma-apparaat met D5 als uitgangspunt. Afwijkende lezingen uit de andere bronnen zijn achter de aanhaling uit D5 vermeld. Op basis van dit complete variantenapparaat is de leestekst geconstitueerd. Dit apparaat is zeer omvangrijk en bestaat voor het grootste deel uit verschillen van ondergeschikt belang, zoals spelling- en interpunctievarianten. De woordvarianten met betekenisverschil - die slechts een klein deel van het totaal uitmaken - zijn hierdoor niet gemakkelijk terug te vinden.Ga naar voetnoot119 Daarom is ervan afgezien de volledige documentatie van de tekstgeschiedenis te publiceren. De editie bevat dus een selectief variantenapparaat, waarin de belangrijkste momenten uit die geschiedenis zijn vastgelegd.Ga naar voetnoot120 Het volledige variantenapparaat, dat de status van werkmateriaal heeft - namelijk ten behoeve van de tekstconstitutie en de inrichting van het selectief variantenapparaat -, kan worden geraadpleegd op de afdeling Neerlandica van het Constantijn Huygens Instituut in Den Haag. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.2. SelectiecriteriaHet selectieve variantenapparaat bevat in principe alleen woordvarianten met betekenisverschil. Dit betekent dat de volgende verschillen niet zijn opgenomen:
Indien een variant binnen de selectie valt, wordt de volledige tekstontwikkeling gegeven, ook als bepaalde fasen in die ontwikkeling alleen verschillen als de hierboven genoemde ten opzichte van de lezing in D5 bevatten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijvoorbeeld:
Aangezien interpunctievarianten buiten de selectie vallen, zijn ze ook zoveel mogelijk apart gehouden van de wel geselecteerde varianten. In het variantenapparaat treft men dus niet aan:
Maar wel:
De leestekens worden echter wel vermeld als ze deel uitmaken van de variant. Bijvoorbeeld:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.3. Inrichting van het selectieve variantenapparaat2.4.3.1. Lijst van siglen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.3.2. Lijst van diakritische tekens
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.3.3. Presentatie van de varianten2.4.3.3.1. AlgemeenHet variantenapparaat in deze editie is gelemmatiseerd. Het is deels regressief, deels progressief ingericht. Regressief, omdat de ‘Ausgabe letzter Hand’ het uitgangspunt is, waartegen de lezingen in de daaraan voorafgaande bronnen zijn afgezet. Progressief, omdat de varianten ten opzichte van D5 in de volgorde van ontstaan worden aangeboden. In de linkermarge staat de regelnummering, die verwijst naar de leestekst. Aan de voet van de pagina is aangegeven op welk deel van de leestekst de nummering betrekking heeft: het Voorwerk, de hoofdstukken i-xx of de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ (gesplitst in een algemeen gedeelte en een deel met de noten van Multatuli). Na de regelaanduiding volgt de aanhaling uit de leestekst. Alleen dat gedeelte van de leestekst is aangehaald dat verschilt van de lezing in vroegere versies. Hierna volgt een naar links gerichte haak (<), hetgeen betekent: ‘luidde eerst’. Achter deze haak staat de variante lezing, gevolgd door het sigle van de bron waaruit die lezing afkomstig is:
Deze wijze van weergeven impliceert dat de lezing in de niet genoemde bronnen gelijk is aan die uit de leestekst. M tot en met D3 hebben op die plaats, net als D5, ‘adhipatti’. Bij meer dan één variante lezing ten opzichte van het lemma staan de varianten onder elkaar, in de volgorde van ontstaan:
Als eenzelfde variant in meer dan één bron voorkomt, zijn de siglen van de desbetreffende bronnen zo mogelijk gecombineerd weergegeven:
Dit houdt in: de lezing ‘regent’ komt voor in M en in D4, èn in alle tussenliggende bronnen. Van gecombineerde weergave is afgezien als één van de tussenliggende bronnen een zetfout bevat. De siglen worden dan afzonderlijk genoemd; het sigle van de bron met de zetfout wordt voorzien van een asterisk:
Ook de volgende, deels afzonderlijke, deels gecombineerde, sigle-aan-duiding komt voor:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit betekent: de lezing ‘regent’ komt voor in M en in D2 tot en met D4; D1 heeft de lezing uit de leestekst. Het is mogelijk dat aanhaling en variant op meer dan één punt van elkaar verschillen. Bijvoorbeeld:
Hier is - afgezien van de spellingvariant y-ij - sprake van twee varianten: a. een woordvariant (‘hierop’ luidde eerst ‘daarop’) en b. een omzetting in de woordvolgorde. Achter de haak staat steeds de volledige tekstontwikkeling voorafgaande aan de aanhaling, inclusief de verschillen die op zichzelf beschouwd buiten de selectie vallen. Op deze regel bestaat één uitzondering:
Strikt genomen staat er in D4 niet ‘nabijheid’, maar ‘nabyheid’ en niet ‘zijn’, maar ‘zyn’; voor het overige is de lezing in D4 gelijk aan die in M-D3. Om het variantenapparaat niet nodeloos te belasten is er als het uitsluitend gaat om het verschil tussen ‘ij’ en ‘y’ van afgezien de lezing in D4 als een aparte fase in de tekstontwikkeling te presenteren. De varianten in de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ worden op dezelfde wijze gepresenteerd als die in het Voorwerk en de hoofdtekst. Alleen berust dit onderdeel van het variantenapparaat op minder bronnen: D5, D4 en D4a. D4 en D4a verschillen uitsluitend van elkaar door de aantekeningen in handschrift in D4a; de gedrukte tekst is in beide bronnen gelijk. Daarom is bij varianten in de gedrukte tekst het sigle D4a niet apart vermeld:
Bij varianten in de handgeschreven laag van D4a wordt het sigle van deze bron uiteraard wel geëxpliciteerd:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.3.3.2. Presentatie van de varianten uit de complexe bronnenDe presentatie van de varianten uit de complexe bronnenGa naar voetnoot122 wijkt in zoverre af van de gebruikelijke presentatie dat alle lagen binnen de bron vermeld worden, ook als een van die lagen identiek is aan de aanhaling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen zo kan namelijk een correct beeld van de tekstontwikkeling worden gegeven. Bijvoorbeeld:
Zonder de expliciete vermelding van de lezing in D4a wordt de suggestie gewekt dat het nootcijfer niet in D4a, maar in bijvoorbeeld de verloren gegane kopij van D5 is aangebracht. Op deze expliciete notatiewijze is één uitzondering gemaakt. Het betreft drie van de ‘nieuwe’ noten, die Multatuli voor de vijfde druk schreef. Alle nieuwe noten staan genoteerd op de strookjes papier, behorend bij D4a (zie paragraaf 2.1.7.7). D5 bevat dus in vergelijking met D4 geen nieuwe noten, die niet in D4a zijn bijgeschreven. Drie van die toevoegingen in D4a zijn identiek aan de lezing in D5. Het gaat om de noten 46, 68 en 149 (leestekst: ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’, r. 578-582, r. 687-696 en r. 1444-1445; variantenapparaat: p. 454, 455 en 461). Om het variantenapparaat niet onnodig te belasten is de lezing van deze noten in D4a niet afzonderlijk afgedrukt. De onderstreepte woorden in M en in D4a zijn cursief gezet. Woorden die in M tweemaal zijn onderstreept, zijn cursief gezet en onderstreept. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.3.3.3. SteunwoordenIn bepaalde gevallen kan niet worden volstaan met het aanhalen van alleen dat gedeelte uit de leestekst dat verschilt van eerdere lezingen; lemma en varianten zijn dan voorzien van een steunwoord. Dit doet zich voor in de volgende gevallen: a. als het aangehaalde woord meer dan eenmaal voorkomt in de aangegeven regel:
b. bij de nootcijfers van Multatuli in D4, D4a en D5:
c. bij nulvarianten, dat wil zeggen als de leestekst op een bepaalde plaats geen tekst heeft en de andere bronnen wel:
En, omgekeerd:
d. als de variant zonder steunwoord niet inpasbaar is in de leestekst:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En, omgekeerd:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.3.3.4. EditeursopmerkingenIn het variantenapparaat komen de volgende opmerkingen van de editeur voor: a. [streep]. Geeft de indeling van de tekst in M aan:
b. [interlinie]. Geeft de indeling van de tekst in M aan:
c. [ontbreekt]. D5 heeft op een bepaalde plaats een lezing die in een andere bron ontbreekt; het gebruik van een steunwoord is niet mogelijk; bijvoorbeeld:
d. [einde regel]. Onduidelijk of in de genoemde variant een koppel- of een afbrekingsteken voorkomt, aangezien het divisieteken samenvalt met het einde van de regel; bijvoorbeeld:
e. [open plaats]. Ma heeft een open ruimte; deze is opgevuld in Mb:
f. Op twee plaatsen in het variantenapparaat is afgeweken van de gebruikelijke wijze van presenteren, omdat de tekstontwikkeling daar aanleiding toe gaf. Het betreft de passages: xvi, 402-403 (de ‘vragen van Frits’) en ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’, 1577-1617 (noot 177 in D5, opgebouwd uit de noten 157-165 uit D4). De presentatie van de varianten in deze passages wordt ingeleid met een korte uiteenzetting van de editeur tussen teksthaken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. Bijlagen2.5.1. Bijlage IDeze bijlage bevat drie lijsten: één van correcties, één van koppeltekens en één van witregels. De in deze lijsten vermelde gegevens maken het mogelijk de basistekst te reconstrueren en correct uit de leestekst te citeren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.1.1. CorrectiesDe lijst van correcties bevat alle correcties die in de basistekst zijn aangebracht. Het overzicht is als volgt ingericht: na het regelnummer volgt eerst de verbeterde lezing; na de ‘Duitse komma’ (/) wordt de foutieve lezing uit de basistekst gegeven. Hierna volgen, tussen ronde haakjes, de lezingen uit de overige bronnen, voorzien van siglen. Bijvoorbeeld:
De vermelding van de oorspronkelijke, foutieve, lezing stelt de gebruiker van de editie in staat de basistekst te reconstrueren. De vermelding van de lezingen in de overige bronnen maakt het mogelijk de editeursingrepen te evalueren. In veel gevallen spreken die voor zichzelf: de correctie van een evidente zetfout als ‘gespoken’ in plaats van ‘gesproken’ behoeft geen commentaar (hoofdstuk iv, r. 425). Andere editorische ingrepen liggen minder voor de hand. Het zou echter te ver voeren deze van geval tot geval te motiveren. De algemene principes die bij de constitutie van de leestekst zijn gehanteerd, staan zo volledig mogelijk beschreven in paragraaf 2.2.2.5. Editeurscommentaar in de lijst van correcties staat romein, tussen teksthaken: [romein]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.1.2. KoppeltekensDe lijst van koppeltekens biedt een overzicht van de afbrekingstekens in de leestekst die als koppelteken gelezen moeten worden. Na de hoofdstuk- en regelaanduiding wordt het afgebroken woord vermeld, waarbij het divisieteken aan het eind als koppelteken moet worden opgevat:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.1.3. WitregelsDe alinea-indeling in de leestekst wordt overeenkomstig de basistekst aangegeven door inspringing aan het begin van een nieuwe alinea en door witregels tussen de alinea's.Ga naar voetnoot123 De lijst van witregels vermeldt de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nummers van de pagina's waar de witregel samenvalt met het einde van de pagina. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.2. Bijlage IIDeze bijlage bevat het volledige variantenapparaat van hoofdstuk i. Het doel van deze bijlage is om inzicht te verschaften in de omvang en de aard van de varianten die niet in de selectie zijn opgenomen. In dit apparaat zijn alle verschillen tussen de basistekst en de overige bronnen opgenomen. Het bevat dus ook die varianten die niet voldoen aan de omschrijving ‘woordvarianten met betekenisverschil’.Ga naar voetnoot124 Een uitzondering is gemaakt voor de volgende spellingvarianten: - de tweeklank ‘ij’ (M-D3) wordt ‘y’ (D4-D5) - ‘g’ (‘vlugt’, M-D3) wordt ‘ch’ (‘vlucht’, D4-D5) als deze gevolgd wordt door een ‘t’ die tot dezelfde lettergreep behoort. - ‘i j’ (‘moei-jelijk’, M-D3) wordt ‘i’ (‘moeielyk, D4-D5) als de ‘i’ en de ‘j’ op de grens van twee lettergrepen liggen.
Als deze spellingvarianten deel uitmaken van een andere variant, zijn ze wel verantwoord. Het volledige apparaat is op dezelfde wijze ingericht als het selectieve variantenapparaat.Ga naar voetnoot125 In het volledig variantenoverzicht is soms meer editeurscommentaar noodzakelijk; het betreft de volgende gevallen: [interlinie]/[alinea]. Hiermee wordt het verschil in indeling tussen de bronnen aangegeven. Bijvoorbeeld:
[?]. Geeft een onduidelijke lezing in M aan; bijvoorbeeld:
[afbrekingsteken]/[koppelteken]. Geeft nadere informatie over het divisieteken in een bepaalde bron. Bijvoorbeeld:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.3. Bijlage III2.5.3.1. Variantenapparaat kladhandschriftDit apparaat bevat fragmenten uit het niet overgeleverde kladhandschrift van Max Havelaar, zoals die door Dekker zijn overgenomen in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brieven aan Tine. Omdat het mogelijk is dat de redactie van de citaten afwijkt van de oorspronkelijke redactie in het kladhandschrift, zijn deze fragmenten niet in het variantenapparaat opgenomen, maar in een afzonderlijke bijlage. De presentatie van de door Multatuli geciteerde fragmenten is als volgt: na de vermelding van hoofdstuk- en regelnummering van de leestekst volgt de aanhaling uit de leestekst, gevolgd door een naar links gerichte haak. Achter deze haak staat het geciteerde fragment. In plaats van het gebruikelijke sigle wordt het deel- en paginanummer van de Volledige werken gegeven, waar het desbetreffende fragment staat afgedrukt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.3.2. Variantenapparaat Bloemlezing2.5.3.2.1. Ontstaansgeschiedenis BloemlezingNiet lang na het verschijnen van de vierde druk van Max Havelaar (oktober 1875) moet Funke Mimi hebben voorgesteld een bloemlezing uit het werk van Multatuli te maken.Ga naar voetnoot126 De brief met het voorstel is niet bewaard gebleven, Mimi's positieve reactie van 23 januari 1876 echter wel. (vw xviii, 207) Bij dezelfde brief voegde zij een (niet bewaard gebleven) lijstje met titels van boeken die Funke haar moest sturen, zodat zij direct kon beginnen, (vw xviii, 207) De legger voor de Havelaar-fragmenten is ongetwijfeld een exemplaar van de kort daarvoor verschenen, geheel herziene vierde druk geweest. Uit een latere brief blijkt dat Mimi de leggers verknipte, (vw xviii, 299) De kopij voor de Bloemlezing is voorzover bekend niet bewaard gebleven, maar moet dus bestaan hebben uit fragmenten die uit een eerdere druk geknipt waren, met handgeschreven veranderingen en aanvullingen. Of Multatuli zelf die wijzigingen uitschreef of dat Mimi dat in zijn opdracht deed, is niet bekend. Op 10 maart 1876 had Mimi de selectie van de op te nemen fragmenten voltooid. Hierbij had zij Dekkers hulp ingeroepen: hij had alles nagezien en vele opschriften van geselecteerde fragmenten veranderd. (vw xviii, 290) Funke had Mimi ‘speling’ gegeven tot 25 vel, dat wil zeggen tot 400 pagina's en zij was daarmee akkoord gegaan, (vw xviii, 246) Toen zij echter klaar was met de selectie, besloeg de kopij volgens haar berekening 30 vel. Er waren haars inziens twee mogelijke oplossingen: een bloemlezing van twee delen, elk van 15 vel, of vijf vel schrappen, (vw xviii, 290) Kennelijk antwoordde Funke dat hij voor het laatste koos, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want op 17 maart 1876 zond Mimi hem een (niet bewaard gebleven) lijstje, waarop stond wat van haar eerste selectie alsnog moest worden geschrapt, (vw xviii, 313) Ook het verhaal van Saïdjah en Adinda stond op de nominatie te verdwijnen: ‘Dat de Saïdjah op dat lystje staat is op zeer uitdrukkelyk verlangen van dek. ik had het zeker niet van me kunnen verkrygen juist dàt stuk te schrappen - maar hy zeide: “dàt het allereerst, omdat 't in zooveel andere bloemlezingen staat, en afgezaagd is.” en dus moest ik zwichten.-’ (vw xviii, 313) Funke antwoordde op 19 maart 1876 dat hij ‘de Saïdjah-historie maar zéér noode zou missen. Is 't ook niet tegen te spreken dat zij in àlle bloemlezingen prijkt, toch prijkt zij er en alzoo màg Heloïze [pseudoniem van Mimi, akv] niet nalaten een zóó gewaardeerde bloem in haar “ruiker” op te nemen. De heele wereld zou over dat gemis wraak roepen! Heeft onze dichter dus geen krachtiger argumenten dan dat ééne, dan zal hij zich door U wel laten verleiden om bekeerd te worden.’ (vw xviii, 318) Dekker en Mimi hebben zich kennelijk door Funke laten overtuigen: het gehele verhaal van Saïdjah en Adinda (hoofdstuk xvi, r. 238-265 en hoofdstuk xvii, r. 1-701) staat in de Bloemlezing afgedrukt. In dezelfde brief handelde Funke nog enkele praktische zaken af: ‘Waarschijnlijk zal 't boek in 10 aflev. elk van 48 blz druks worden uitgegeven, tegen 25 cts per afl. of 20 cents als 't maar even kan. 't Heele boek van een kleine 500 blz. zal dus hoogstens f 2.50 kosten. Goedkoop, niet waar? Nu, 't moet dan ook vóór alles dienen tot prospectus om nieuwe vaste lezers te winnen, maar omdat 't zoo gering van prijs is, kan ik U voor al Uw moeite van uitzoeken en correctie der proeven niet meer dan f 300.- bieden, [...].’ (vw xviii, 318) Mimi antwoordde het geboden honorarium ‘werkelyk heel royaal’ te vinden, (vw xviii, 320) In april 1876 kwamen de eerste proeven, (vw xviii, 335) Mimi betreurde het ‘dat dek dat proeven corrigeeren niet aan my durft overlaten, maar dat schynt hy niet te kunnen. altyd wil hy 't zelf nazien, en altyd vind [sic] hy nog wat te veranderen. Ik zeg dit, om dat 't me zoo spyt hem van zyn tyd te rooven. 't Zou beter passen als ik zỳn proeven nazag. Maar hy is zóó, zóó accuraat!’ (vw xviii, 341) In zijn brief aan Funke van 3 mei 1876 liet Multatuli verschillende titels de revue passeren: ‘En nu de titel van de “Bloemlezing.” Als die “Bloemen” wordt, zou 't woordje “door” niet kloppen en zou, (heel smakeloos en gemaniereerd dan) moeten worden aangevuld door: “gegaard” ‘by-eengebonden’ ‘verzameld’ ‘tot 'n tuiltje aaneengeschreven’ &c&c&c door Heloïse Dit nu komt ons leelyk voor. Na 't gewone woord: ‘Bloemlezing’ kan ‘door Heloïse’ zonder verdere soep volgen, (nam: de lezing, uitle- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zing, is door H geschied) en daarom stellen wy u voor, de titel heel gewoon ‘Bloemlezing’ te laten blyven. Het distinctief er van wordt toch voldoende aangeduid door de woorden “Multatuli” & “Heloïse”.’ (vw xviii, 350) Even verderop in dezelfde brief ging Multatuli op de titelkwestie door. ‘Wat overigens den titel aangaat, ik weet heel goed dat “Multatuli's werken” een modieuse uitdrukking is, maar ze is behebt met 'n duitsche winkelklank (als billyk, en Dame in den vokatief). Deftiger en hollandscher is: ‘Werken van Multatuli.’ - Toen de eerste bloemlezing by d'Ablaing verscheen, wilde hy 't in 'n bui van poëtiekery (valsche) noemen: ‘Tuiltje 't Lykt er niets naar dat ik nu Uw voorstel dáármee vergelyk. Ik haal 't maar aan om U te doen vatten wat ik tegen: ‘Bloemen’ (nam. op den titel) en: ‘M's Werken’ heb.- Ons voorstel is nu dat ge den bundel noemt, of:
Deze inhoudelijke overwegingen gingen vergezeld van typografische suggesties, waarbij Multatuli om zijn bedoelingen te verduidelijken gebruik maakte van uitgeknipte letters, (v xviii, 351) Half september 1876 verscheen de aanbiedingscirculaire voor de boekhandel, (vw xviii, 451-452) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.3.2.2. Tweede druk BloemlezingDe bibliografie van De Mare vermeldt onder nummer 22 een uitgave van de Bloemlezing van Heloïze uit 1880. In nummer 23 is er sprake van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de derde druk uit 1888, waarmee wordt gesuggereerd dat de uitgave van 1880 de tweede druk zou zijn.Ga naar voetnoot128 Hoewel mag worden aangenomen dat De Mare een exemplaar van de Bloemlezing met de vermelding ‘1880’ op het titelblad onder ogen heeft gehad, kan zijn mededeling niet worden bevestigd. Noch de bibliotheken die zijn aangesloten bij de Centrale Catalogus van de Koninklijke Bibliotheek, noch het Multatuli-Museum zijn in het bezit van een dergelijk exemplaar. Ook een oproep in het tijdschrift Over Multatuli en het aanschrijven van verscheidene antiquaren leverden het gezochte exemplaar niet op. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat er in 1880 een nieuwe druk van de Bloemlezing uitkwam, en wel om de volgende reden. Toen Funke in december 1880 de boeken uit zijn fonds te koop aanbood, waren er van de Bloemlezing nog 942 exemplaren over.Ga naar voetnoot129 Het bericht over de veiling in het Nieuwsblad voor den boekhandel (21 december 1880) maakte melding van 930 verkochte exemplaren, (vw xx, 577)Ga naar voetnoot130 Het is in dit licht bezien ondenkbaar dat de nieuwe eigenaar van de Bloemlezing, J.G. Robbers, een nieuwe druk zou hebben uitgegeven. Wel is het mogelijk dat de resterende exemplaren van de eerste druk na de veiling opnieuw in de handel zijn gebracht met een nieuwe titelpagina, waarop het jaar van uitgave was aangepast. Een dergelijk exemplaar is echter evenmin aangetroffen; ook het Nieuwsblad voor den boekhandel maakt geen melding van de verschijning van Heloïzes Bloemlezing in 1880, in welke vorm dan ook. Daarom moet vooralsnog worden aangenomen dat er tijdens Multatuli's leven slechts één druk van de Bloemlezing van Heloïze verschenen is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.3.2.3. Beschrijving BloemlezingB: Multatuli. Bloemlezing door Heloïze. Amsterdam, 1876. Gebruikt exemplaar: uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; signatuur: 195 g 6. Uitgever: G.L. Funke, Amsterdam. Drukker: onbekend. Prijs: ingenaaid f 2,50, gebonden f 3,25 (vw xviii, 531). De Bloemlezing werd ook in afleveringen verkocht (zie hierna); prijs per aflevering: f 0,25 (vw xviii, 472). Oplage: de eerste afleveringen verschenen in een oplage van 5 000 exem- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaren (vw xviii, 514); welke afleveringen dat geweest zijn, is onbekend. De veilingcatalogus van Funke vermeldt een oplaag van 3000 exemplaren.Ga naar voetnoot131 Daarvan waren sindsdien verkocht: in 1877-288 exemplaren; in 1878-153 exemplaren en in 1879-214 exemplaren. In 1876 waren er bij voorintekening 700 exemplaren aan de boekhandel verkocht, (vw xviii, 513-514) Bij de fondsveiling in december 1880 waren er nog 930 (was eerst: 942) exemplaren over. Wanneer men de verhandelde exemplaren bij elkaar optelt en het totaal daarvan aftrekt van de door Funke genoemde 3000 exemplaren, blijven er ongeveer 1600 over. Wat hiermee gebeurd is, is onbekend. Mogelijk zijn ze verkocht direct na verschijning, hoewel de klachten van Funke (vw xviii, 514) en Multatuli (vw xviii, 537) over de tegenvallende verkoop dat lijken tegen te spreken. De bedoelde opmerkingen geven wel een verklaring voor het feit dat de oorspronkelijke oplage van 5000 exemplaren werd teruggebracht tot 3000. Verschijningsdata:
Op 25 november 1876 verscheen in de Nieuwe Rotterdamsche courant een advertentie voor de bloemlezing als geheel (vw xviii, 531). In het Nieuwsblad voor den boekhandel werden alleen de afleveringen aangekondigd, niet de totale bundel. Havelaar-fragmenten: in de Bloemlezing zijn de volgende fragmenten uit Max Havelaar opgenomen: Een huispreek van Batavus Droogstoppel (p. 11-12; D5: hoofdstuk ix, r. 127-181) Si Oepi Keteh (p. 29-32; D5: hoofdstuk xi, r. 494-575) Aanspraak aan de Hoofden van Lebak (p. 39-48; D5: hoofdstuk viii, r. 48-371) Mein Kind, da schlägt die neunte Stunde! (p. 223-226; D5: hoofdstuk xiv, r. 802-907) Philister-aesthetiek (p. 334-339; D5: hoofdstuk x, r. 1-157) Saïdjah (p. 446-468; D5: hoofdstuk xvi, r. 238-265 en hoofdstuk xvii, r. 1-701).
De Bloemlezing moet als geautoriseerd worden beschouwd: Multatuli had zijn toestemming gegeven, was - zoals hiervoor bleek - nauw betrokken bij het leveren van de kopij en nam de correctie van de proeven voor zijn rekening. Aangezien deze bron buiten de directe tekstoverle- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vering valt - D5 gaat terug op D4/D4a en niet op B -, zijn de varianten uit de Bloemlezing in een afzonderlijk variantenapparaat opgenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.3.2.4. Inrichting variantenapparaat BloemlezingHet variantenapparaat Bloemlezing is op vergelijkbare wijze ingericht als het selectieve variantenapparaat. Per fragment is aangegeven waar in D5 en B de desbetreffende passage is afgedrukt. Achter de pagina-aanduiding in B staat de titel van het fragment in de Bloemlezing vermeld. De regelnummering in de marge verwijst naar de leestekst van deze editie; hierop volgt de aanhaling uit de leestekst. Achter de naar links gerichte haak is de variante lezing uit B opgenomen, met daarachter het sigle. Bij de selectie zijn dezelfde criteria gehanteerd als bij het selectieve variantenapparaat. De presentatie van de noten in B is afwijkend. Men kan ze niet op één lijn stellen met Multatuli's ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’, aangezien een bloemlezing van een principieel andere aard is dan een complete roman. Dit blijkt onder meer hieruit dat B een noot kan hebben op een plaats waar D5 die niet heeft, aangezien het toe te lichten woord in D5 al eerder is verklaard op een plaats die niet tot de geselecteerde fragmenten behoort. Vergelijking tussen de tekst van D5 en B was in die gevallen niet mogelijk. De noten uit B worden daarom achter elk fragment integraal vermeld, na respectievelijk het regelnummer uit de leestekst, de aanhaling uit de leestekst en het sigle B. In de Bloemlezing ontbreken twee passages die in de leestekst wel voorkomen; het betreft hoofdstuk xi, r. 565-568 en hoofdstuk viii, r. 245-247. In deze passages wordt verwezen naar kwesties die buiten de geselecteerde fragmenten vallen, en waarnaar in de Bloemlezing dus niet verwezen kan worden. Het betreft het gesprek over het ‘imponderabel’ zijn van Si Oepi Keteh en de noot van Batavus Droogstoppel naar aanleiding van het rijmpaar ‘ontwijd - Majesteit’. Aangezien het hier niet gaat om varianten in de gebruikelijke zin van het woord, zijn deze gevallen niet in het variantenapparaat opgenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.4. Bijlage IVDeze bijlage bevat een chronologisch overzicht van feiten uit het leven van Douwes Dekker en van gebeurtenissen waarbij hij betrokken is geweest. De lijst vormt geen doel op zichzelf, maar staat - evenals de annotaties - uitsluitend in dienst van de leestekst. Zij is bedoeld als ondersteuning bij het lezen van de tekst en van de annotaties. De consequentie hiervan is dat het overzicht biografisch bezien lacunes bevat. Ook zijn sommige periodes summier behandeld, terwijl andere daarentegen gedetailleerd worden beschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.5. Bijlage VDeze bijlage bevat een alfabetische lijst van in Max Havelaar voorkomende Maleise woorden en uitdrukkingen. Ook bevat de lijst woorden uit andere Indonesische talen, zoals het Javaans, het Soendanees en het Minangkabaus. Waar een misverstand kon ontstaan over de betekenis van een woord, is achter het desbetreffende woord de vermelding ‘(Min.)’ voor Minangkabaus, opgenomen. De spelling van de woorden in de lijst is conform aan de spelling van Multatuli.Ga naar voetnoot132 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.6. Bijlage VI2.5.6.1. Ontstaansgeschiedenis vertaling NahuijsDeze bijlage bevat de annotaties, die zijn opgenomen in de Engelse vertaling van Max Havelaar door Alphonse Nahuijs. De vertaling verscheen in februari 1868 (vw xii, 663); zij wordt de eerste maal genoemd in Dekkers correspondentie in een brief aan Busken Huet van 19 november 1867. Dekker schreef hem dat ‘De M.H. wordt, of is, vertaald.’ (vw xii, 497) Zijn brief aan Tine van 30 november 1867 verschaft meer gegevens: ‘Vóór 14 dagen raakte ik in correspondentie met zekeren heer Nahuys in Holland, die zeer zeer enthousiast voor myn zaak is. De arme jongen had my reeds voor jaren geschreven, maar ik antwoordde niet (Ik kreeg in dien tyd zooveel brieven!) Toch hield hy vol, en weinig of geen engelsch verstaande, heeft hy in Engeland weten te komen, was daar by de telegrafie geplaatst en heeft, nu in Holland terug, den Havelaar vertaald. Doch niet alleen dit, maar ook heeft i werk gemaakt van een uitgever. Juist heden kryg ik een brief van hem dat hy geslaagd is, na veel moeite.’ (vw xii, 527) Nahuijs en de Engelse uitgever hadden Dekker om een voorbericht bij de vertaling gevraagd, maar deze had dat - in verband met de hernieuwde onderhandelingen met minister Rochussen die net gaande waren - afgewezen. In de vertaling zelf evenwel zag hij geen bezwaar: ‘Let wel dat ik de vertaling liet begaan, maar om my niet te brouilleren, geen preface wou geven. De vertaling kon buiten my om geschied zyn, zoo als dan ook eigenlyk waar is.-’ (vw xii, 527) Hoewel de vertaling al vrijwel voltooid was op het moment dat het contact tussen vertaler en auteur tot stand kwam, heeft Dekker op twee belangrijke punten aan die vertaling meegewerkt. Naar aanleiding van een mogelijke Duitse vertaling door een zekere Grieben vroeg Dekker zich in zijn brief aan Huet van 7 december 1867 af ‘of Grieben my om noten vraagt, en om de herstelling van de door v.L. eigenmagtig veroorzaakte [sic] ik meen die vervloekte puntjes voor namen.’ (vw xii, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
537) Multatuli's formulering suggereert dat hij beide vertalers vergelijkt; de implicatie van zijn opmerking is dat moet worden afgewacht of Grieben zal doen wat Nahuijs deed, namelijk vragen om noten en om het ongedaan maken van Van Lenneps ingrepen. Dat Multatuli de tekst voor de noten leverde, wordt trouwens even verder in dezelfde brief expliciet bevestigd, (vw xii, 537) Ook een aantekening in de vertaling zelf duidt erop dat Multatuli de noten schreef. Een van de toelichtingen namelijk (bij hoofdstuk xi, r. 54) is ondertekend met ‘Translater’, hetgeen impliceert dat de overige annotaties niet van diens hand zijn. Een opmerking in een artikel van Nahuijs, verschenen kort na de publikatie van de vertaling, dwingt echter tot het maken van een voorbehoud. Naar aanleiding van de noot bij hoofdstuk xvii, r. 348 merkte hij op: ‘De vertaler wenscht de eerste te zijn om een “blunder” te doen uitkomen, die hij, in hoofdstuk xvii, gemaakt heeft in een zijner nooten. - Saïdjah had den grooten heer gezien, die te Buitenzorg leeft, en die de grootvader is van den soesoehoenan van Solo - daarbij deze noot: “A superstition of the Javanese”!!! Daar hij in officieële brieven altijd aldus betiteld wordt, is het dus vrij onhandig zulks te noemen: A superstition of the Javanese.’Ga naar voetnoot133 Misschien nam Nahuijs hier de verantwoordelijkheid op zich voor een vergissing van Multatuli, misschien ook had hij zelf deze vergissing begaan. Het laatste zou betekenen dat niet alle noten van Multatuli afkomstig zijn. Aangezien de documenten hierover geen uitsluitsel geven, maar wel duidelijke aanwijzingen bevatten dat Multatuli een belangrijk deel van de annotaties voor zijn rekening heeft genomen, is besloten om alle toelichtingen uit de vertaling van Nahuijs in Bijlage vi af te drukken. Ook in een ander opzicht moet Multatuli zich met Nahuijs' vertaling bemoeid hebben. Het betreft het ongedaan maken van met name die ingrepen van Van Lennep, die erop gericht waren de actualiteit aan Max Havelaar te ontnemen: de vertaling van Nahuijs bevatte voor de eerste maal sinds de publikatie van de roman de plaatsnamen, namen van personen en jaartallen voluit. Behalve de hiervoor geciteerde opmerking over een mogelijke Duitse vertaling van Grieben, bevatten de documenten geen bewijs voor Dekkers directe betrokkenheid hierbij. Het is echter weinig aannemelijk dat Nahuijs zonder hulp van Multatuli Van Lenneps censurerende ingrepen ongedaan had kunnen maken. In één geval staat Dekkers medewerking vast. Het betreft de passage over de opvolger van Duymaer van Twist (hoofdstuk xx, r. 202-203), door Nahuijs vertaald als: ‘I do not know his successor, nor what I may expect | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of him.’ (p. 397) De aantekening hierbij luidt: ‘In the original ms. the author wrote: “I know his successor, I know what I may expect of him.”Ga naar voetnoot134 This was changed against the will and without the knowledge of the author. We give this note with the authorization of the author.’ (p. 397-398) Volgens het titelblad was Nahuijs' vertaling gebaseerd op het ‘originele manuscript’ van Max Havelaar.Ga naar voetnoot135 Kort na de verschijning van zijn boek zette Nahuijs uiteen wat dit inhield: ‘Translated from the original manuscript...dat wil zeggen, dat het eene vertaling is naar het landschrift [sic] van den schrijver en geenzins naar de hollandsche uitgaaf, welke met dat handschrift niet in allen deele overeenstemt. Zonder voorkennis toch en tegen den wil van den schrijver zijn in de hollandsche uitgaaf verscheiden veranderingen gebragt, en het geheel is eene verminking van het manuscript des schrijvers.’Ga naar voetnoot136 Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat Nahuijs het manuscript van Max Havelaar als legger voor zijn vertaling heeft gebruikt. Ten eerste was de vertaling al grotendeels klaar toen Dekker bij de zaak betrokken raakte en hoe zou Nahuijs de beschikking over het manuscript hebben gekregen? Ten tweede blijkt uit de vertaling zelf dat Nahuijs in ieder geval ook één van de bij De Ruyter verschenen drukken heeft gebruikt. Daaruit heeft hij de indeling in hoofdstukken overgenomen, evenals de geregeld terugkerende vermelding ‘Vervolg van het opstel van Stern’ (‘Continuation of Stern's composition’). Ook wordt Van Lenneps ‘Madam Geoffrin’ genoemd, in plaats van de oorspronkelijke ‘Madame Scarron’ uit het manuscript (hoofdstuk xii, r. 2) en ontbreken de door Van Lennep geschrapte vragen van Frits uit hoofdstuk xvi. De gang van zaken is vermoedelijk als volgt geweest: Nahuijs vertaalde Max Havelaar naar één van De Ruyters drukken. Pas toen hij daar vrijwel mee klaar was, schakelde hij de auteur in. Deze leverde de gevraagde toelichtingen bij de tekst en maakte de meest in het oog lopende ingrepen van Van Lennep ongedaan. De mededeling dat de vertaling was gebaseerd op het originele manuscript van de roman moet een bewuste misleiding zijn. Stuiveling is zeer stellig over de bedoeling hiervan: ‘Deze immers is duidelijk: te laten zien dat Van Lenneps “rechten” niet in het geding waren.’ (vw xii, 663) De correctie van de proeven moet de nodige organisatorische problemen hebben gegeven: het boek werd gedrukt in Edinburgh, Nahuijs | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woonde in Nederland en Dekker in Duitsland. Toch was de laatste wel betrokken bij de correctie. ‘Ik heb 't vandaag en gister heel druk’, schreef hij op 22 januari 1868 aan Tine. ‘Correctie van 6 vellen Engelschen Havelaar, en de uitgevers maken spoed. De omschryvingen, noten &c zyn lastig en omslagtig in 't engels.’ (vw xii, 648) Begin februari 1868 kwam het boek in Engeland uit. (vw xii, 663) Op 3 maart 1868 zond Dekker een exemplaar aan Tine, waarbij hij enige kritiek uitte op de kwaliteit van de vertaling: ‘Myn vriend Nahuijs heeft hier en daar erg geknoeid. Hy is goed en trouw, maar nu en dan droomerig, en dan maakt hy komieke fouten.’ (vw xii, 691) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.6.2. Beschrijving vertaling NahuijsMultatuli, Max Havelaar or the Coffee auctions of the Dutch Trading Company. Translated from the original manuscript by A. Nahuijs. Edinburgh, 1868. Gebruikt exemplaar: uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; signatuur: 195 c 6. Uitgever: Edmonston & Douglas, Edinburgh. Drukker: Thomas Constable, Edinburgh. Prijs: 12 sh. Oplage: onbekend. Verschijningsdatum: begin februari 1868 (vw xii, 663). In Nederland: 12 maart 1868.
Voorin Nahuijs' vertaling, tegenover de titelpagina, is een uitvouwbare kaart van Java opgenomen; de ondertekening luidt: ‘Engraved by J. Bartholomew, Edin.r’. Vermoedelijk is de kaart speciaal voor de vertaling gemaakt, evenals de kaart achterin het boek, waarop de ‘Dutch possessions in Indian Archipelago’ staan afgebeeld. Deze kaart is ondertekend met: ‘J. Bartholomew, Litho. Edin.r’. Beide kaarten zijn overgenomen in deze editie. De achterzijde van de titelpagina is blanco; daarna volgt het ‘Preface’ (p. v-x), ondertekend met: ‘Alphonse Johan Bernard Horstmar Nahuijs. The Hague, January 17, 1868.’ Na de opdracht (‘To Everdine Huberte, Baroness Wijnbergen’), het Franse citaat van De Pène en het ‘Unpublished Play’ begint de eigenlijke roman. De autorisatie van deze bron is problematisch. Multatuli werd pas bij de onderneming betrokken toen die al nagenoeg voltooid was. Als legger kan een geautoriseerde - D1 -, maar ook een ongeautoriseerde druk hebben gediend: D2 en mogelijk ook D2d. De tekst van de noten werd geheel of voor een belangrijk deel door de auteur geleverd; de voluit gedrukte plaats- en persoonsnamen en jaartallen komen overeen met Multatuli's oorspronkelijke intenties. Dekker was betrokken bij de correctie (vw xii, 648), maar het is niet duidelijk hoever dat strekte. In ieder geval had hij achteraf kritiek op de kwaliteit van de vertaling. (vw xii, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
691) Op grond van het bovenstaande is besloten alleen de tekst van de noten in deze editie op te nemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.6.3. Inrichting overzicht annotaties vertaling NahuijsDe noten worden per hoofdstuk gegeven. Na het regelnummer en de aanhaling, beide afkomstig uit de leestekst, volgt na een liggend streepje (-) de tekst van de annotatie uit de vertaling van Nahuijs. In die gevallen waarin verwezen wordt naar een eerdere passage, hetzij uit de romantekst, hetzij uit een noot, is de verwijzing tussen teksthaken verduidelijkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5.7. Bijlage VIIDeze bijlage bevat de thematische bron waarop Multatuli's parabel van de steenhouwer (hoofdstuk xi, r. 502-564) teruggaat. Het betreft het verhaal ‘De Japansche steenhouwer’ van Jeronimus (= W.R. van Hoëvell), uit het Tijdschrift voor Neêrlands Indie 4.1 (1842), p. 400-408. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6. BibliografieDe bibliografie bevat: a. een overzicht van de geraadpleegde archiefstukken, b. een overzicht van de voor de annotaties geraadpleegde litteratuur. De secundaire litteratuur waarnaar wordt verwezen in de Verantwoording is vermeld in noten onderaan de desbetreffende pagina. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.7. Register van namenHet register van namen bevat alle namen die voorkomen in de tekst van Max Havelaar en in de toelichtingen daarbij. De namen die genoemd zijn in het Woord vooraf, de Inleiding en de Verantwoording vallen hier dus niet onder. Het register bevat de namen van reële personen en van fictionele personages; in voorkomende gevallen zijn kruisverwijzingen aangebracht (bijvoorbeeld: Collard, P.A.A. zie ook: Duclari / Duclari zie ook: Collard, P.A.A.). Hetzelfde is het geval bij pseudoniemen. In het register zijn de verschillende aanduidingen voor eenzelfde persoon of personage zoveel mogelijk samengevoegd. Bijvoorbeeld: onder de vermelding ‘Duymaer van Twist, A.J.’ zijn ook opgenomen de plaatsen, waarin verwezen wordt met ‘Van Twist’, ‘D.v.T.’ of ‘v.T.’. Niet opgenomen zijn namen uit titels van boeken. Academische titels zijn niet opgenomen, adellijke titels wel. Na de naam volgt eerst het deelnummer (deel 1: Tekst; deel 2: Commentaar), daarna komen de paginanummers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Manuscript Max Havelaar, p. 111
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Manuscript Max Havelaar, p. 38
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Manuscript Max Havelaar, p. 134
4. Vierde druk Max Havelaar, p. 387
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XC]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Fondscatalogus G.L. Funke, met aantekeningen in handschrift van Funke, p. 25
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Strookje papier, behorend bij D4a, met - in de hand van Mimi - de tekst van een nieuwe noot, bestemd voor de vijfde druk
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Illustratie va J.C. Rappard voor de vijfde druk: Droogstoppel bij juffrouw Sjaalman
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Illustratie van J.C Rappard voor de vijfde druk: Verbrugge en de regent in de pendoppo, wachtend op de nieuwe assistent-resident
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Manuscript Max Havelaar, p. 160
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Blaadje papier, behorend bij p. 160 van het manuscript, met - in Duitse schrijfletters - de tekst van het gedicht ‘Mein Kind, da schlägt die neunte Stunde, hör!’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Tweede druk Max Havelaar, p. 1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Dubbeldruk Max Havelaar, p. 1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Vijfde druk Max Havelaar, exemplaar-A, p. 101
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XCIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Vijfde druk Max Havelaar, exemplaar-A, p. 107
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina C]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Vijfde druk Max Havelaar, exemplaar-B, p. 107
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Vijfde druk Max Havelaar, exemplaar-C, p. 101
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Vijfde druk Max Havelaar, exemplaar-D, p. 101
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Vijfde druk Max Havelaar, exemplaar-D, p. 107
|
|