heid hun de middelen
aan-de-hand doen om van Wouter's ongedisciplineerde hartstochtelykheid geen
jota te begrypen. Hyzelf echter meende dat-i maar al te duidelyk had lucht
gegeven aan z'n gevoel, en in verbeelding zag hy reeds z'n onbescheiden talent
misbruikt om al de jonkvrouwen van zyn hart tentoontestellen in de courant.
Prinsessen zouden er 't meest onder lyden, want aan hoven is de eer 'n teedere
zaak. En ook Julie liep gevaar. In dat ééne gedicht namelyk -
koupletten van acht regels met slechts twee rymklanken, denk eens! - had-i zich
niet kunnen onthouden, 'n zwevenden engel uittedosschen in 'n zwierig rykleed
van bruine taf, en van zoo'n stof was juist het japonnetje dat zy aanhad op den
dag toen hy zoo ridderlyk vier stuivers had afgedongen op haar liggenden
jachthond! Duidelyker zinspeling op z'n verrukking over haar neerbuigen tot
hem, kon wel niet gevat worden in koupletten van acht regels met slechts twee
rymen! Ja toch, hy had melding kunnen maken van 't wollen fichuutje dat ze by
die gelegenheid om den hals droeg - want ze was op dien merkwaardigen stond 'n
beetje verkouden - maar de eischen van rym en maat bewaarden hem genadiglyk
voor indiskreete vereeuwiging van deze byzonderheid. Die zwabberende
bruin-zyden amazone was waarlyk al verraderlyk genoeg! Zou de oude Dieper by 't
ontdekken en beoordeelen zyner rymschatten, de goedheid hebben Pompile
aftebrengen van de gevaarlyke gissing dat er verwantschap bestond tusschen die
zwevende engel en z'n wederhelft? Och, op zoo'n boekhouder valt niet te
rekenen. Gaf-i niet altyd iedereen gelyk? Wouter zag hem z'n pen neerleggen,
z'n snuifdoos opnemen, den bekenden stap achterwaarts doen, en dit alles om met
vereischten nadruk te verzekeren:
- Juist, jongeheer! Ik heb de intieme fictie dat de jongen
met dat schimpdicht bedoeld heeft...
- Schimpdicht, Dieper? 't Is geen schimpdicht? Wàs 't dat
maar. De kwajongen is verliefd, en wel op...
- Precies, jongeheer! Ik wil maar zeggen, net als u, dat-i zeker
niet dien golvenden luchtgeest mevrouw Kopperlith-Huddewitz bedoeld heeft. 'n
Mensch moet toch iets bedoelen, niet waar? Zeker, zeker, die engel in 't bruin
is de jonge mevrouw! Vindt u 't niet erg... brutaal, jongeheer?
Wouter's verbeelding tooverde hem 't kantoor voor, en dwalend door
den Hout was-i getuige van de woede, van de minachting, van de
vernederingen die 't burgerzielig konklave over hem uitstortte. Wilkens blaette
afkeuring, Eugène brom-