hem wel degelyk aanleiding tot misgrypen, en zelfs byna
noodzakelykheid. Sedert eenigen tyd voelde hy zich ontwassen aan het al te
kinderlyke zyner eerste ideaaltjes, en al zocht hy nu niet uitdrukkelyk naar
aanvulling van de hierdoor teweeggebrachte leegte, toch onderging hy onbewust
de gevolgen van die ylheid. Ware dat eerste hoofdstuk van z'n zieleleven
opgevolgd door ingespannen arbeid - ook zelfs door schynbaar vernederenden
arbeid, mits: vermoeiend! - dan had de overgang van kind tot mensch
geleidelyk plaats gevonden, en er zou weinig of geen kracht zyn verloren
gegaan, iets wat in psychologie, als in werktuigkunde, de eisch is. Hierop
waren dan ook de vermaningen van Holsma voornamelyk gegrond. Wouter moest
genezen worden van z'n voorliefde voor 't kontemplatieve, de klip waarop
zoovelen - en de slechtsten niet! - te-gronde gaan, en die hen doet aanlanden
in de buurt waar ze 't minst te-huis behooren: by de luiaards. De hier bedoelde
methode laat zich, zonder de minste aanspraak op wetenschappelyken klank - maar
de uitdrukking is er niet minder schilderachtig om - samenvatten in 't
huisbakken voorschrift: ‘zit niet te droomen, steek je handen uit!’
Denken is voorwaar des menschen edelste bezigheid, maar juist het wèl
denken schryft handeling voor. De maat der splitsing tusschen 'n
geoorloofd toegeven in bespiegeling, en dat: ‘handen-uitsteken’ is
evenwel geenszins voor allen gelyk. Dit laatste is niet by-uitsluiting laag by
den grond. Het eerste niet, op en door zichzelf, verheven. De verhevenheid ligt
in de korrekte toepassing van beiden. Een onpraktische droomer staat
waarlyk niet hooger dan de domste ‘man van zaken.’ We kunnen
evenmin in de wolken wonen als in den modder, en er bestaat geen enkele reden
om aan 't vervliegen van geest de voorkeur te geven boven 't smoren van geest.
Het maat-houden tusschen deze beide uitersten is onze taak, en niet alleen
ontwaren wy telkens groot verschil in neiging tot overslaan, wanneer we
onderscheiden individuen met elkander vergelyken, maar zelfs in den
enkelen mensch bestaat groote onregelmatigheid. In sommige perioden van het
leven hebben wy ons in-acht te nemen tegen de gevaren van onberaden vlucht. 'n
Andermaal moeten wy onszelf opwekken en inspannen om de mollegangen te verlaten
waarin we bezig-waren ons te versteken. Uit de wet der traagheid alweder is het
te verklaren dat wy, na terugkeer van den verkeerden weg, ons vergissen in de
maat van afwyking aan de andere zyde. Dit oscilleeren is geestelyk en zedelyk
leven. Hoe kleiner de boog die de tong der balans beschryft, hoe beter, maar
volslagen