z'n schilderyen? Zeg, Pompile, je moet 'm toch Mozes by 't
Doornbosch eens laten zien...
- Ja, papa!
- Zieje, mannetje, dat heeft-i zelf geschilderd, en hy krygt er
niets voor. En 't hangt op de zaal - vlak, vlak hierboven, weetje? - en je mag
't zien... als de hoes er af is, want... nu is er 'n hoes over, omdat mevrouw
naar buiten gaat, naar myn Buiten... Groenenhuize heet het. En daar mag
je-n-ook wel eens komen, want... daar hangen ook schilderyen van den jongeheer
Flodoard... dàt zal jezelf zien! Dacht jy dat-i er iets voor kreeg?
- N... e... e... n, m'nheer, o neen!
- Zoo? Ik dacht dat je dat dacht. Maar zieje, 't is juist andersom.
De jongeheer Flodoard verteert veel geld te Rome, heel veel geld! Zeg eens,
hoeveel geld denk jy wel dat de jongeheer Flodoard te Rome verteert? Komaan,
raad eens!
Och, daarvan stond weer niets in Strabbe! Onze Wouter voelde
zich in pynlyke verlegenheid. De oude dwaas scheen op antwoord te wachten:
- Ja, ja, raad eens! Je mag gerust eens raden!
- Hon... derd... gulden, m'nheer?
- Hi, hi, hi... hoorje dat, Pompile? Hoor je 't, Eugène? Heb
je 't gehoord, Dieper? Honderd gulden! Help me onthouden, Eugène, dat ik
die aan mama vertel! Honderd gulden? Honderd gulden? Wil ik
je-n-eens wat zeggen, mannetje? Honderd gulden... ja! In de maand,
weetje? Honderd gulden in demaand... wat zeg je
dáárvan?
- Hè, m'nheer!
- In... de... maand!
- Hè!
- In... de... maand! Hon... dèrd ... gul... dèn ...
in... de ... máánd!
Wouter zweette.
- Ja, al dat geld verteert hy te Rome. En dat haalt-i... zeg eens,
by wien denk je dat-i al dat geld haalt?
- By... den...
- Nu, zeg maar op. Spreek gerust uit. Waar denk jy nu wel dat de
jongeheer Flodoard al dat geld haalt?
- By den... Paus, m'nheer?
Was 't niet jammer dat er niet mocht gelachen worden op 't kantoor
van m'nheer Kopperlith? Wat Wouter aangaat,