Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij1211.Ook Dieper hield er 'n wezen op na, dat tienmaal in de week 'n fleemerig: ‘een man alsU, m'nheer Dieper!’ by hem plaatsen kon, en... op-straffe van ongenade, plaatsen moest. De majesteit waarmee de oude boekhouder in zyn huis om z'n sloffen riep, of 'n ketel saliemelk bestelde - zoo byzonder goed tegen de ‘zinkings’ - was nauw verwant aan 'tzelfde hondenkarakter dat hem zou hebben genoopt de pantoffels van ‘m'nheer’ te kussen, wanneer dit blyk van rechtgeaarde boekhouwery mocht gevorderd worden.
Uitdrukkelyk herhaal ik de betuiging dat we hier, in-weerwil van dat alles, geenszins te doen hebben met ‘slechte menschen’ in gewonen zin. De lezer die diefstal, moord of doodslag verwacht, zal zich bedrogen vinden. Byna zou ik durven zeggen dat de figuren die ik in deze afdeeling der Wouter-geschiedenis ten-tooneele voer, te laag stonden voor eigenlyke misdaad. Doch ook dit zou alweder niet korrekt | |
[pagina 22]
| |
uitgedrukt zyn. (13) Eigenlyk misdadig waren ze wèl. Ze waren het slechts niet in den oneigenlyk-uitsluitend officieelen zin dien men aan dit woord hecht. Laat me dan m'n bedoeling eenigszins duidelyk maken door de betuiging dat al die personen zyn ten-grave gegaan zonder ooit in kompromitteerende aanraking met Policie of Justitie geweest te zyn. Iets fraaiers mag ik er niet van zeggen.
- Een man als U, m'nheer, moest al lang buiten wezen, niet waar, jongeheer? - Ja, papa. 't Saizoen gaat voorby, papa! - Dat is waar, Pompile. Maar... als mama niet reizen kan... wat zullen we 'r aan doen? Ik hoor van Gerrit dat mama weer heel erg is, byzonder erg, Pompile!
Dit had hy van ‘Gerrit’ vernomen. De onnoozele lezer die nooit te logeeren werd gevraagd aan 't hof van Spanje, en dus niet ingewyd kan zyn in de verheven etikette van zoo'n Kopperlithsche huishouding, is misschien verwonderd dat 'n man bericht van den gezondheidstoestand zyner vrouw ontvangt door bemiddeling van den knecht. Men bedenke dat - op 'n kleine uitzondering na, die straks zal gemeld worden - slechts zeer weinige stervelingen toegang hadden tot de suite, waar ‘mevrouw’ huisde, sliep, ziek was, at en dronk, enz. Daar was 'n ‘juffrouw’ die haar gezelschap hield, en 'n kamenier voor 't aan of uitkleeden, en 't optooien. Want... opgetooid wèrd ze. Doch zie, deze beide mynslavinnen waren niet sterk genoeg om 't logge schepsel uit haar bed op den rolstoel te helpen, waarmee ze naar 't voorvenster van de ‘zykamer’ moest gekruid worden. Jaren geleden reeds was er over deze zwarigheid 'n kantoor- en familieraad belegd, met den kanonieken uitslag dat de ook toen reeds niet jeugdige Gerrit zou worden beschouwd als geslachteloos, 'n vereerende onderscheiding die hem 't recht van toegang tot den harem verschafte. Men bedenke dat het er donker was, en de sultane sedert lang grootmoeder. Deze regeling omtrent Gerrit voldeed te-meer aan den eisch, omdat zy samenviel met de voortdurende noodzakelykheid om hem met boodschappen te belasten. Gedurende Wouter's wittebroodsweken pynigde hem telkens z'n wanbegrip, wanneer een der meiden of de kamenier Gerrit kwamen zoeken met de onheldere toelichting: ‘'t is, weetje, om mevrouw te kruien... ze wil er uit’ of ‘ze wil er in.’ Ook begreep-i niet volkomen wat er bedoeld werd met den roep: ‘Gerrit, mevrouw's boeken ruilen!’ Maar dit alles helderde zich weldra op. Dat eeuwige boeken- | |
[pagina 23]
| |
ruilen stond inverbandmet haar verveling. Ze was geabonneerd in drie leesbibliotheken te-gelyk, en verslond al wat daarin fransch was. Dat er noch door haar, noch door wien ook van de andere familieleden ooit 'n penning besteed werd om 'n boek te koopen, spreekt vanzelf. Van 'n bibliotheek was geen spoor in den huize Kopperlith! De ‘heeren’ meenden dat zoo-iets behoorde by geleerdheid, 'n eigenschap waarvoor zy allerfatsoenlykst den neus optrokken.
Wat overigens die geheimzinnige suite-kamer aangaat, het is te veronderstellen dat ze weleens bezocht werd door Pompile en Eugène ook, wanneer deze jongeheeren hun: ‘broodje gingen eten by mama’ maar overigens waagde zich daarin vóór het uur van 't middagmaal, geen schepsel. Dan namelyk, maar ook dan eerst, kon de oudeheer z'n huwelyksgeluk 'n uurtje te zien krygen. Z'n vurige drift om voor dat oogenblik iets te vernemen van de wyze waarop zy den nacht had doorgebracht, kon alleen door Gerrit bevredigd worden, en deze ontleende alweer aan deze byzonderheid zeker gewicht, dat hy zeer handig wist op de schaal te leggen in z'n eeuwigen gezagstryd met: ‘die Wullekes!’ De manier waarop hy 't aanlei om z'n welkome voorwendsels tot dienstweigering toetepassen, is niet moeielyk te raden. Zoodra de wyze kantoorheer iets gelastte dat den kantoor- en huislooper niet aanstond, moest deze juist ‘boekenruilen voor mevrouw’ 'n ultima ratio die Wilkens niet dan schoorvoetend aandurfde. En, als: ‘mevrouw straks misschien zou moeten gekrooie worden’ verzonk de autoriteit van den gehaatten onder-chef in 't peilloos Niet, juist waar Gerrit ze gaarne zag om ze op z'n gemak uit het oog te verliezen. |
|