| |
| |
| |
Een splinternieuwe gradus ad Parnassum, niet precies
dezelfde die Faust ten-geschenke kreeg van Mephisto. Twee ouwerwetsche
spiegels voor hedendaagsche spelprofessers. Wenken omtrent 'n meer
nieuwerwetsche wyze van taalbeschouwing.
1063.
Wanneer de lezer gewoon is aan effekt-romans, zal 't hem bevreemden
te vernemen dat Wouters bezoek by de familie Holsma grooten invloed uitoefende
op 't ontwikkelingsproces van z'n geest. Het spreekt vanzelf dat dit zich niet
terstond openbaarde, doch er was 'n kiem van verandering in z'n gemoed gelegd,
die niet weder kon verstikt worden. Van zelfstandig denken was nog geen spraak,
maar hy wist nu toch dat er iets àls zelfstandig denken mogelyk was, al
durfde hyzelf zich die weelde niet aanmatigen, waartoe hem dan ook de noodige
rypheid ontbrak. Niet hy, Wouter, zou 'n meening hebben, maar hy begon toch
intezien dat er andere meeningen bestonden dan die van z'n omgeving, en dit was
'n groote stap.
Boven alles echter - heel gelukkig inderdaad! - drukte hem z'n
gebrek aan kennis. Het was hem duidelyk geworden dat de kinderen in wier
gezelschap hy eenige uren doorbracht, zoo veel meer wisten dan hy, en dit
maakte hem zeer bedroefd. Wat baatten hem al z'n koningen Israëls! Wie was
het toch die zoo schrikte van voetstappen? De arme jongen had nooit iets van De
Foe's kluizenaar gehoord. Hy vroeg aan Stoffel, en deze zou wel in-staat
geweest zyn | |
| |
hem intelichten, als Wouter den naam van Robinson
maar onthouden had.
- Voetstappen? Voetstappen? Hoe kan ik je antwoorden, als je niet
zegt wèlke voetstappen? Voetstappen van wien, meen ik. Men moet
altyd namen noemen, als men iets te vragen heeft.
- Juist, zei de moeder, als je wat weten wil, moet je namen noemen.
En maakte mevrouw-zelf de slâ aan? Dat vind ik al heel zonderling! Nu, de
knecht zal zeker uit geweest zyn.
By al de verhalen die Wouter omtrent z'n wedervaren werden
afgeperst, had hy instinktmatig vermeden melding te maken van de byzonderheden
die in z'n omgeving niet te rekenen hadden op 'n gunstig onthaal. Geen woord
van de saturnalie! Niets van 't verzuimd bidden by warm eten! Ook verzweeg hy
de gemakkelykheid waarmee die kinderen zich schenen te bewegen, en de
ongedwongenheid hunner deelneming aan 't gesprek. Toch was de schroom om zaken
aanteroeren die in zyn kring minder gewild waren, misschien overbodig. Men
vergeeft zooveel aan beerevellen! Maar dit ging z'n berekening te-boven.
Juffrouw Pieterse informeerde zich herhaaldelyk of-i wel
‘fatsoenlyk’ geweest was? En Wouter beaamde dit in alle
oprechtheid, zonder eigenlyk te weten wat ze bedoelde, daar hy in z'n gemoedje
noch ondervinding noch besef had van het tegendeel. Ja toch... de geschiedenis
met dien topzwaren vlâlepel! Zou dàt misschien onfatsoenlyk
geweest zyn? Hy wilde de beslissing dezer vraag liefst niet laten afhangen van
z'n moeder, en zweeg er dus over... och, hoe lief van de wilde Sietske, z'n
onhandigheid zoo te bedekken! Maar dit zou hyzelf ook gedaan hebben, al wist-i
dan zooveel minder dan de kinderen van den dokter.
Met schrik vernam hy dat de dag naderde, waarop z'n gedwongen
afwezigheid van Pennewips school een eind nemen zou. Meer dan ooit voelde hy
dat de bronnen van kennis die daar voor hem ontsloten werden, niet voldoende
waren. Of althans hy meende dit. Maar aan tegenstand was niet te denken. Hy was
ontevreden met zichzelf, met alles! ‘Van my zal nooit iets terecht
komen!’ zuchtte hy.
Hy verscheurde z'n Lady Macbeth die hem leelyker voorkwam dan
ooit. En... Ophelia?
O hemel, den ganschen dag had hy niet aan Femke gedacht! Dit kwam
hem zeer slecht voor. Was 't omdat ze | |
| |
maar 'n bleekmeisje was, en
omdat de kinderen van den dokter zooveel voornamer waren?
Dit denkbeeld verschrikte Wouter erger, dan de gedachte aan diefstal
of moord. Hy kon niet leven met zoo'n zelfverwyt, en nam de eerste gelegenheid
waar, om de schuld af te doen. Want 'n schuld wàs het, naar-i
voelde.
En dit gevoel gaf hem moed. Met z'n gekleurde prent in de hand,
stapte hy ditmaal moedig 't welbekende hekje binnen, en klopte aan de deur van
Femke's huisje. Er werd ‘binnen’ geroepen. Z'n hart bonsde
benauwend, maar nu moest-i z'n heldenstuk wel dóórzetten. Hy
stond op-eenmaal voor 't meisje, dat met haar moeder bezig was aan vrouwelyken
arbeid. De hartevrouw van m'n held stopte kouzen, ruwe dikke onoogelyke wollen
kouzen! 't Is hard voor 'n schryver, zoo-iets te moeten boekstaven. Om evenwel
aan Wouters onbedorvenheid de eer te geven die haar nog altyd toekomt...
Want afkeer van praktischen eenvoud is bederf!
...om hem te schetsen zooals hy wàs, zy hier erkend dat die
kouzen hem 't minst niet hinderden. De periode van verdraaide poëzie en
valsche romantiek was nog niet voor hem aangebroken.
Wanneer hyzelf had moeten beschryven hoe hy 't aanleî om z'n
bezoek te rechtvaardigen, en iets te zeggen dat tot inleiding van 'n gesprek
zou kunnen dienen, zouden deze byzonderheden waarschynlyk voor 't nageslacht
zyn verloren gegaan. En ook ik weet maar ten-deele hoe de overgang geschiedde,
tusschen z'n bedremmeld binnentreden en 't plaatsnemen op 'n matten stoeltje
dat Femke hem vriendelyk toeschoof. Hyzelf herinnerde zich daarvan niets dan
den bezielenden blik waarmee ze hem aanzag, en haar uitroep:
- Ah!
En ze had hem de hand toegereikt.
- 't Is de jongeheer van onlangs, zeide zy tot de moeder, als
begrypende dat deze zich Wouter niet herinnerde. 't Is de kleine jongen die zoo
ziek geweest is. En hoe gaat het nu? Je ziet bleek.
- Ga zitten, jongeheer. Ja, je ziet er bleekjes uit. Zeker van de
wurmen?
- Wel neen, moeder! 't Kind heeft zenuwkoortsen gehad.
- Ja juist, koorts! Ik wil maar zeggen dat het ook wel | |
| |
eens van de wurmen komen kan. Geef 'n kommetje, Fem, en schenk hem in. Je moogt
immers wel koffi drinken? Anders, als je met wurmen geplaagd bent...
Ik moet erkennen dat die wurmen van Vrouw Claus onzen Wouter meer
hinderden dan haar kouzen. 't Mensch scheen zich voorgenomen te hebben hem
daarmee te plagen, en kwam er gedurig op terug.
- En waar bleekt je moeder? vroeg ze. Niet dat ik 'n ander wil
onderkruipen, godbewaarme, maar... àls ze soms niet tevreden was met 'r
waschvrouw... 't kon gebeuren, zie je. Nu, dan is ieder zichzelf de naaste, en
ik rekommandeer me. Als er inktvlekken in 't goed zyn, maakt Fem ze 'r uit, met
‘zuringzout’ weetje? En nooit raakt er 'n stuk weg... ja, eens is
't gebeurd, 'n paar mansetten, maar die hebben we vergoed met 'n zesthalf...
vraag maar aan Femke.
Helaas! Dàt zou hy nu van Femke moeten vernemen, hy die haar
zooveel anders te vragen had! Vrouw Claus maakte 't hoe langer hoe erger. Ze
tastte hier niet de valsche poëzie aan waarmee hy nog niet besmet was, ze
stoorde, belemmerde en bedierf de werkelyke vlucht van z'n gemoed, die
beter pleging verdiende.
En zie, het meisje begreep 't ongepaste van dien wanklank! Zou dit
aan fyner bewerktuiging te danken geweest zyn? Was 't 'n gevolg van de
betrekkelyke maagdelykheid harer indrukken? Speelde hier de liefelyke jeugd 'n
rol?
Van alles wat, misschien. Doch zeker is 't, dat de herinnering aan
de manier waarop Wouter haar had ingeleid in de geheimenissen van Aztalpa,
grooten invloed op haar beoordeeling uitoefende. Ze had Wouters ziel in groot
ornaat gezien. En al was dan ook de opschik waarmee hy by die gelegenheid z'n
welsprekendheid getooid had, te bont en te kleurig voor geoefenden smaak...
Femke's smaak was niet geoefend. Voor haar vertegenwoordigde Wouters
opgetogenheid hetschoone, het verhevene, en daarom stond ze hoog
genoeg om zich gestuit te voelen door de platheid van den toon dien haar moeder
aansloeg. Ze zon op middelen om daaraan 'n eind te maken. Maar ook hier alweer,
even als in Wouters eigen omgeving voor hemzelf, was de rechte weg afgesloten.
Femke kon immers niet zeggen: moeder, spreek toch wat... peruaanscher!
't Eenige wat ze voorloopig doen kon, was hem te vragen wat het
rolletje beteekende, dat-i nog altyd in de hand hield? | |
| |
Zeer bedremmeld bracht Wouter uit, dat dit 'n geschenk voor
háár was. Het meisje voelde zich getroffen door de hartelykheid
die hierin doorstraalde, en verzekerde met 'n eenvoud die meer ernst bevatte
dan iemand gissen kon, dat ze die prent altyd bewaren zou.
Ja, zei de moeder, en dan moet je de kreukels er uit stryken.
Want... stryken doen wy ook, jongeheer. We brengen de wasch kant en klaar
thuis, en nooit heeft iemand de minste reden tot klacht. Zeg dit gerust aan je
moeder. Daar heb je nu by-voorbeeld je kraagje... ik zeg dat het niet goed
gestreken is. De ruimte zit in 'n plooi over 't stiksel heen. Ook is 't slordig
geblauwd... vraag maar aan Femke. Zeg, Fem, is 't niet streeperig?
Ei... zyn hemdskraag slordig geblauwd? Streeperig? Niet goed
gestreken? En dat alles was nogal door de wyze Petrò gedaan! Ook
dáárin alzoo bestond verschil van opvatting of methode? En ook
dáárin alzoo was de traditie van den huize Pieterse niet
alleen-zaligmakend? Het scheen er dezer dagen op toegelegd, onzen Wouter te
schokken.
Maar Femke zat op heete kolen. Na eenig vruchteloos onderzoeken wie
Ophelia was, en na even vruchtelooze pogingen om 'n gesprek aantevangen dat in
Wouters smaak vallen kon, bedacht zy 'n uitgang. Er moest volstrekt iets
hier-of-daar bezorgd worden, meende zy, en: ‘de jongeheer kon wel 'n
eindje meegaan.’
- My wel, zei de moeder.
Het jonge paar vertrok.
Femkes boodschap scheen weinig haast te hebben. Ze sloeg met Wouter
een der paden in, die in den omtrek van Amsterdam de paden genoemd
worden, en dan ook niets zyn dan dat. Wie daar wandelt, moet leeftocht van
indrukken meenemen om zich niet te vervelen.
Nu, dáárvan had onze Wouter voorraad! Hy had Femke
zóóveel te zeggen, dat-i byna niet spreken kon. En ook zy had
zich meer met hem bezig gehouden, dan zyzelf zich bekennen wilde, meer vooral
dan hy gissen kon. Ze begon net de mededeeling dat ze aan haar moeder geen
bericht had gedaan van de onvriendelyke ontvangst die haar ten-zynent was
te-beurt gevallen, en wel omdat ze wilde voorkomen dat haar moeder, indien
Wouter eens mocht terugkeeren...
O, Femke, je dacht er dus aan, dat ik je zou komen | |
| |
opzoeken?
- Ja, zei 't meisje, aarselend maar toch met 'n flinkheid die Wouter
verrukte. Ja, ik dacht wel dat ik je weer zou zien. En ik heb 'n mis laten
lezen voor je beterschap.
- Heusch? vroeg Wouter die ter-nauwernood wist wat dit beduidde. Heb
je dat heusch voor me gedaan?
- Ja, en zelf gebeden ook! Want ik had het jammer gevonden, als je
gestorven waart. Ik geloof dat je-n-'n goed jongetje bent.
- Ach, ik had eer moeten komen! En dit wilde ik ook, maar... Femken,
ik durfde niet.
Hy verhaalde hoe hy op dien zondag in haar nabyheid geweest was. Het
meisje schreef z'n beschroomdheid aan vrees voor haar moeder toe.
- M'n moeder is 'n heele brave vrouw, zieje. Ze zal niemand te-kort
doen, maar... och, je begrypt me wel. Ze heeft de gewoonte niet, met menschen
omtegaan. Ik ben beter thuis in de wereld, omdat ik kindermeisje geweest ben,
wel drie weken lang. Als noodhulp, weetje, want voor 'n wezenlyke kindermeid
was ik nog te jong. 't Was by 'n nicht van ons, waar de meid ziek was, want we
zyn eigenlyk van beste familie, weetje. Maar dit doet er niet toe. Zeg me
liever, of je nu heelemaal beter bent?
Wouter gaf verslag van z'n ziekte, en geraakte onwillekeurig op 't
onderwerp dat hem voornamelyk bezig-hield, op z'n onkunde.
Alle kinderen verstaan fransch, klaagde hy, en dit wordt niet
onderwezen op m'n school. En wie geen fransch verstaat, kan nooit 'n groot man
worden.
- Och, dat geloof ik niet. De kruienier in de Molstraat heeft drie
eigen huizen, en ik weet zeker dat-i geen woord fransch spreekt.
Wouter had eenige moeite haar aan 't verstand te brengen dat hy iets
anders bedoelde dan 't bezit van drie huizen, ofschoon ook dit hem niet
verwerpelyk voorkwam.
- Ik wilde zoo graag... zieje... zoo graag... iets als... ja, hoe
zal ik je dit uitleggen? Ik wou...
De afrikaansche heerschappy zweefde hem op de lippen. Maar hy had
den moed niet, z'n eigen droomen in woorden overtezetten.
| |
| |
- Je weet, Femke, dat we hier in Europa wonen. Nu, daar ginds, ver
in 't zuiden, heel ver... ik zal 't voor je uitteekenen. We kunnen hier wel 'n
oogenblik zitten, niet waar, dan zal ik je precies uitleggen wat ik bedoel.
Hy geleidde 't meisje naar 'n stapel gezaagde planken, en nam daarop
naast haar plaats, nadat-i hier-of-daar 'n takje had weten machtig te worden,
dat hem dienen zou tot graveerstift om 'n wereld in 't zand te teekenen.
- Dit is Europa. De aarde is rond... dat wil zeggen, ze bestaat uit
twee helften... als pannekoeken... kyk, 't lykt wel 'n bril. Nu, met die eene
helft hebben we niet te maken, dat is Amerika... zet 'r gerust je voet op.
Hier wonen wy... daar ligt Engeland... heel omlaag is Afrika. De
menschen zyn daar... onbeschaafd. Ze kunnen niet lezen zelfs, en dragen maar
heel weinig kleeren. Maar als er 'n reiziger komt, behandelen zy hem zeer
vriendelyk. 't Staat in 'n boekje. Daar wou ik heengaan, en aan al die menschen
lezen leeren, en kleeren geven, en zorgen dat er in 't heele land geen onrecht
geschiedde, en dan zouden wy...
- Ik ook? vroeg Femke verbaasd.
- Ja zeker! Ik wou je vragen met my daarheen te gaan? We zouden man
en vrouw zyn. Je begrypt wel, als ik koning werd in dat land... dat jy dan...
- Ik? Koningin?
Het meisje berstte in lachen uit. Ze vertrad, onwillekeurig
opstaande, al de koninkryken die Wouter zoo-even aan haar voeten had
neergelegd.
- Maar... wil je dan niet m'n vrouw worden?
Wel neen, malle jongen! Ik begryp niet waar je de gekheid vandaan
haalt. Weet je dan niet dat je nog maar 'n kind bent?
- Wil je dan wachten tot dat ik groot ben? Wil je my niet aannemen
voor je vrindje?
- Wel zeker! Maar dan moet je niet zulke zotte praatjes bedenken.
Niet dat je later niet naar Afrika zoudt kunnen gaan. Waarom niet? Er gaan
zooveel menschen op-reis! By ons op 't ‘pad’ woonde vroeger 'n
timmerman, die met z'n heele familie naar Haarlem verhuisd is. Maar...
trouwen!
Weer lachte zy schaterend. En Wouter leed er pyn van. De arme jongen
trof 't ongelukkig met z'n eerste liefdesverklaring. Op-eenmaal werd het
meisjes ernstig:
| |
| |
- Ik geloof dat je 'n goed kind bent, zeide zy, en ik houd veel van
je...
- En ik! riep Wouter. O, Femken, ik heb altyd aan je gedacht in m'n
ziekte... als ik denken kon. Want... in de koorts... ik kan niet weten waaraan
ik gedacht heb in de koorts, maar 't zal wel aan jou geweest zyn! En met de
prent die ik voor je kleurde, heb ik gesproken alsof jy het was. En die prent
antwoordde, en begon zóó op je te lyken, dat ik heusch meende
jezelf te zien. En dan heette ik Kusco of Telasco, en jy was Aztalpa, de
dochter van de zon. Zeg, Femke, mag ik je vrindje wezen?
Het meisje bedacht zich eenige oogenblikken, en voelde in haar
onverschoold rein-menschelyk hart, aandrang tot het verrichten van 'n goede
daad. Hoe werkte die aandrift? Waaruit ontstond ze? Was zich 't zeventienjarig
meisje bewust van den invloed dien Wouters... kinderachtigheid op haar
uitoefende? Waarschynlyk niet. En ook ik kan niet zonder inspanning doorgronden
waarom ze zich moeite gaf ditmaal naar 'n antwoord te zoeken dat iets minder
krenkend was dan 'n lach.
Toch wil ik dit straks beproeven.
Ze lachte dus niet. Het zou wreed geweest zyn tegenover de
teederheid die onmiskenbaar in z'n toon lag.
- Zeker, zéker mag je m'n vrindje zyn! Maar... maar...
Ze zocht 'n voorwaarde, 'n beletsel, iets dat hem niet kwetste, en
toch terugvoerde naar 't standpunt dat z'n leeftyd hem naar hare meening
aanwees. Hy was gegroeid sedert z'n ziekte, dit is waar, maar toch... Femke had
kans gezien hem op den arm te nemen, en de heele stad doortedragen, hem die 'r
zoo prettig van droomde háár te redden uit 'n brand.
- M'n vrindje, ja... maar... dan moet je-n-ook alles voor me doen
wat ik verlang.
Alles slechts? Och, 't kwam Wouter zoo weinig voor!
- Alles, alles, alles! Wàt? O, gauw, zeg me wat ik voor je
doen kan!
't Werd benauwend voor 't meisje. Want ze wist niet wat ze eischen
zou. En ze was nu wel genoodzaakt iets te noemen. Welnu dan, ze had altyd
gehoord dat vlytig leeren nuttig voor kinderen was. Als ze hem eens
dáártoe aan- | |
| |
spoorde?
- Luister, Wouter, ik heb uit jok aan m'n moeder verteld dat je-n-'t
knapste jongetje van je school was...
- Ik? riep Wouter met komieke verbazing.
Het schynt zonderling - doch we nemen dezelfde anomalie in de
groote-menschenwereld waar - dat hy nooit had achtgeslagen op de
onevenredigheid tusschen z'n hoogdravende aanspraken en verregaande
onbekwaamheid. Hy wilde alles, en kon niets. Deze rekenfout was te opmerkelyker
in hem, omdat hy zich die onbekwaamheid zoo goed bewust was, en dus niet als
vele anderen ter verontschuldiging zich beroepen kon op eigenwaan. De
allereerste in 'n heel werelddeel... dit kon wel. 't Wenschje was billyk en
matig, maar:
- Maak dat je binnen drie maanden de eerste bent op je school, zei
Femke die niet weten kon dat er sarkasme lag in haar eisch. Zieje, anders mocht
misschien m'n moeder te weten komen dat ik over je gejokt heb, en dit wou ik
niet graag. Als je zorgt dat het geschiedt...
- O, Femke, ik zal het doen!
- Ga dan nu naar-huis, zei ze, en begin er terstond aan.
Zoo zond ze hem weg. By 't afscheid nemen vond ze op-eenmaal dat-i
te groot geworden was om hem 'n zoen te geven. En toen pater Jansen, die 'n
paar uur later haar moeder bezocht, vroeg van wien ze die prent had...
De man zei dat Ophelia in 't Hollandsch zooveel beduidde als Flora
die in vroeger tyd beschermheilige van rozen en vergeetmenietjes geweest
was.
...toen, toen werd Wouter in haar oogen weer op-eenmaal 'n heel
klein kind. Dat-i nog in de wieg lag durfde ze wel niet zoo rechtuit zeggen,
maar toch:
- Och, heeroom, die prent is van 'n jongetje, van 'n klein jongetje.
't Kind zal zoo omstreeks de tien jaar oud zyn, of...negen. Ja, ouder dan negen
is-i zeker niet!
- Ben je mal, meid, riep de moeder. De jongen is vyftien!
- Ja juist, vyftien, of... zoo-iets. Ik wil maar zeggen dat-i nog 'n
kind is.
Ze bloosde, en was verstoord op haar moeder, en borg Ophelia in 'n
verscholen hoekje. Vrouw Claus en pater Jan- | |
| |
sen hebben de nieuwe
uitgaaf van de bloemengodin nooit weergezien.
‘O, Femken, ik zal het doen!’ had Wouter gezegd.
Er begon waarlyk kans te bestaan dat-i wat vlugger leerde, nu
Pennewips schoolkennis voortaan de livrei dragen zou van Femkes invloed. Wouter
begreep zeer goed dat ze met het vergen van den voorgewenden dienst, geen
andere bedoeling had dan z'n eigen belang. Maar die bedoeling zelf was
liefelyk, en 't zou hem immers leelyk hebben gestaan wanneer-i, na
zóó hoog te hebben opgegeven van wat hy wel voor haar zou willen
doen, op dien onverwachten eisch geantwoord had: o, alles, alles, maar... juist
dit ééne niet!
Dat-i liever z'n dame gediend had in 'n gevaarlyke expeditie,
spreekt vanzelf. Maar men heeft z'n heldendaden niet voor 't kiezen. Herkules
en St. Joris zelf zouden zich heden-ten-dage wel moeten vergenoegen met het
bevechten van miniatuur-draken. Hoe dit zy, Wouter nam z'n taak ernstig op. Hy
begon z'n ‘Ippel’ z'n ‘Strabbe’ z'n
‘Oefening in 't kunstmatig lezen’ z'n
‘Vaderlandsche- en andere Geschiedenisboekjes’ lief
te krygen als gewaardeerde vyanden, die hy onder de oogen zyner uitverkorene
verslaan zou in eerlyken stryd. Zelfs over
‘Pieterson'sGeslachtlyst van nederduitsche
naamwoorden’ begon z'n gemoedsstemming zeker waas van
poëzie te verspreiden, dat alle andere Herkulessen zou beschaamd gemaakt
hebben over de nietigheid van hun werk.
Tournooi-verslagen had-i nog niet gelezen. Geen toovergodin bezorgde
hem 'n gewyd harnas. Geen Minerva leverde hem 'n Meduza-kop tot schild... och,
niets van dat alles, maar toch... Slachterskeesje mocht oppassen!
Tot Wouters eer moet ik zeggen dat-i den jongen ridderlyk
waarschuwde. En werkelyk, drie maanden daarna was hy de eerste van de school.
Pennewip zelf was wel genoodzaakt te erkennen:
- Het is bevreemdend! Men zou ook kunnen zeggen, het is...
verwonderingwekkend, jazelfs in zekeren zin voorbeeldeloos, of... zonder
voorbeeld!
De allernaaste aanleiding tot dezen uitroep was dat Wouter in zeker
opstel heel kordaat van 'n wyf had gesproken: ‘dat zyn muts betastede en
op deszelfs hoofd zettede.’
Was 't niet jammer, de lieve geestdrift van 't kind te verknoeien
aan zulken onzin?
|
|