Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
De belangstellende lezer komt eindelyk te weten waarom Lodewyk Napoleon Koning van Holland is geworden.1057.Ik heb bewezen dat het ellendig geschapen staat met Bilderdyks taal en versifikatie. Hy was hierin geen meester niet alleen, maar staat zelfs ver beneden 't gewone peil van verzenmakers. Met de aantooning dáárvan moest ik beginnen. En... ik had geen keus in de methode van bewysvoering. Wie in de analyse waaraan ik z'n Floris de Vyfde onderwierp, een eigenlyk gezegde recensie meent te zien, 'n leerzame Boek- of Kunstbeschouwing in goeden zin, zou zich vergissen. Het prul is beneden Kritiek. In-plaats - en tevens ten-bewyze - daarvan, moest ik 'n lyst van fouten leveren, die tot Kritiek staat als 't policiedossier van 'n vagebond tot 'n plutarchische levensbeschryving of 'n karakterkundigEssay. En daarom ook is de lyst zoo lang. Ik had niet te bewyzen dat ook zelfs de groote Bilderdyk wel eens 'n foutje maakt. Ik moest aantoonen dat de schryver Bilderdyk 'n knoeier is van de ergste soort. Met meer of min ‘verwondering’ - dit is me onverschillig geworden - zal nu de lezer wel genoodzaakt zyn deze stelling aantenemen, en de buitenwerken der vesting: ‘qui ne veut pas être étonnée’ zyn in m'n macht. Ik kan nu verder gaan zonder me langer om die verwondering te bekommeren. | |
[pagina 178]
| |
Niet grondig en uitputtend, maar voldoende toch naar ik meen, heb ik tevens opgewekt tot het beoordeelen van de manier waarop Bilderdyk omspringt met menschkunde en historische voorstelling. Juist door de opmerkingen daaromtrent als 't ware te vermengen met de staaltjes van z'n taal, mocht ik me onthouden van dieper onderzoek of verdere ontwikkeling. Misschien zou ik me hier mogen beroepen op 269. Het ligt immers in de rede, dat de man die blyk geeft niet in-staat te zyn de allereenvoudigste gedachte behoorlyk intekleeden, tevens alle bevoegdheid mist tot het schilderen van toestanden, waarvan de beoordeeling iets meer vordert dan àllerlaagste schoolkennis. Waar deze zoo ten-eenen-male ontbreekt, mogen we noch litterarische bekwaamheid verwachten, noch historischen blik, noch zielkundige scherpzinnigheid, noch aesthetische ontwikkeling. En... er is nog iets - het voornaamste! - dat men by den zoodanige altyd te-vergeefs zoeken zal: de integriteit. Ziehier alzoo weder de stelling die ik meermalen behandelde, omdat ze my voorkomt van hoog belang te zyn: ‘de wyze van uitdrukking een kenmerk der moraliteit. Geenszins om deze stelling, wat Bilderdyk aangaat, te staven - hyzelf levert de bewyzen, en ik zal die aantoonen - doch om de analogie te doen in 't oog vallen, beroep ik my op 734 en eenige volgenden nummers in den IIIn Bundel. Ook m'n opmerkingen over Thorbecke's ‘Historische Schetsen’ (452) en van der Palms hofredenary (516) kunnen, naar ik meen, met vrucht worden geraadpleegd. In dat laatste nummer vooral wordt op 'n ziekteverschynsel gewezen, dat zeer nauwkeurig overeenstemt met de onzedelykheid die ik aan Bilderdyk en aan zeer veel andere schryvers ten-laste leg. Doch eerst nog 'n enkel woord over de gebrekkige uitoefening van 't schryvers-ambacht als zoodanig. Wie werkt, maakt fouten. Om géén fouten te maken, zou men niet moeten werken. Wie veel werkt, loopt gevaar veel fouten te maken. Dwalen is menschelyk. Enz. enz. Niemand is van al deze waarheden meer doordrongen dan ik, die ze by verdrietige ondervinding ken. Doch er is verschil tusschen het maken van fouten, en doorgaande slordigheid. Het bekende quandoque dormitat mag niet worden ingeroepen door iemand die slechts by uitzondering wakker is. Om 't nauw verband tusschen moraliteit en de wyze van uitdrukking te doen in 't oog vallen, beroep ik my op voor- | |
[pagina 179]
| |
beelden uit het dagelyksch leven. Zou men een wisselbrief voor echt houden, die van taalfouten krioelt? Zou men vertrouwen stellen in de financieele soliditeit van iemand die zich in kleeding, gebaren en taal doet kennen als 'n straatlooper? Zou men te-biecht gaan by iemand die zich aanstelt als 'n dronken matroos? De behandeling van 'n rechtszaak opdragen aan gemachtigden die niet schryven kunnen? ‘Die niet schryven kunnen.’ We zyn er. Op-zichzelf zou dit, even als die andere min loffelyke eigenschappen, slechts grond geven tot 'n beschuldiging van negatieven aard. Doch wanneer zulke personen zich als advokaat, als geestelyke, als mannen van zaken, als rechtmatige trekkers of houders van 'n wisselbrief voordoen... wanneer zy pogen zich meester te maken van de uit die hoedanigheden voortvloeiende winsten en onderscheiding, dan levert hun onkunde of linksheid wel degelyk grond tot de verdenking dat zepozitieve bedriegers zyn. Om van deze verdenking tot zekerheid te geraken, is slechts één stap noodig. Wie 't Bilderdyk vergeeft dat-i niet behoorlyk schryven kan, mag daarom nog geen genoegen nemen met de oneerlykheid waarmee hy zich als schryver opdringt. En dit deed hy. In al z'n werken heerscht de eigenaardige toon van iemand die meent iets belangryks te zeggen, van 'n wegwyzer, van 'n leeraar, van 'n Ziener. In 'n stuk dat straks volgt, noemt hy z'n gerymel: ‘goede verzen.’ Wist hy niet beter? In dit geval ware hy alleen schuldig aan onjuiste schatting zyner gaven, en z'n vergissing zou slechts getuigenis geven van scheef oordeel, niet van bedrog. Maar hy levert te-gelyker-tyd zulke doorslaande blyken van opzettelyke valsheid, dat wy 't recht hebben hem te veroordeelen als oneerlyk. We betrappen hem op 't uitgeven van valsche munt. Dit kòn op-zichzelf beschouwd in onwetendheid geschied zyn. Er blykt echter: l0 dat-i coutumier du fait is, en: 20 dat hy die munt tracht aan den man te brengen in 'n transaktie, even schandelyk als de muntvervalsching zelf.
‘Floris de Vyfde’ namelyk zou 'n slechte daad blyven, al werd het stuk in behoorlyk Hollandsch overgezet.
Het is my zeer wel bekend dat de verplichtingen van iemand die zich op publiek terrein beweegt, zeer verschillend worden opgevat. Wat my betreft, ik blyf er by, de roeping van 'n schryver zeer hoog te stellen. Dit blykt, naar ik vertrouw uit al m'n werken, en nu weder uit het | |
[pagina 180]
| |
verband dat ik meen te vinden tusschen den toestand eens Volks, en de litteratuur-periode die dezen toestand voorafging. De dwalingen der kleinkinderen zyn de digestie-verschynsels van de denkbeelden waarmee de grootouders gevoed werden. Welnu 't hoofdbestanddeel der letterkunde die het tegenwoordig tydperk voorafging, was Leugen. Het is - in-weerwil dan van 't opzettelyk verknoeien der figuur van Amstel - nog altyd mogelyk, dat sommige lezers deze verregaande onzedelykheid niet bemerkt hebben in het stuk dat ik tot staal koos. Me dunkt ik hoor zeggen: ‘nu ja, als voorbeeld van slechtschryvery kan die Floris dienen. De taal is ellendig...
Dit is nu toegegeven, niet waar?
...de karakterkundige ontwikkeling is slecht...
Toegegeven, niet waar?
...maar... onzedelyk? Ja, lezer. Bilderdyks moraal staat op één laagte met z'n kikkans en de rest. Ik hoop dat ge nu den afkeer van verwondering eenigszins moogt te-boven zyn. Doch al ware dit zoo niet, met of zonder verbazing zult ge wel genoodzaakt wezen te erkennen dat onze door byna vier geslachten geprezen schryver zich niet schaamde in 'n ethisch opzicht even valsche munt te slaan als met z'n taal. Er is tendenz, er is 'n oneerlyke strekking van eigenbaat in 't schoonwasschen van dien Floris. De verdraaide opvatting van 't karakter des dommen woestelings, was in Bilderdyk geenszins 'n fout tegen historische, menschkundige of aesthetische waarheid alleen, ze was 'n welberekende gauwdievenstreek: hy maakte daarmee z'n hof aan 'n ‘Vorst.’ De beschuldiging is zwaar. Ik zou ze dan ook niet inbrengen, indien het bewys niet voor de hand lag. Slechte menschen zyn altyd dom, en dom wàs onze verzenmaker! Hy erkent z'n felonie met 'n plompheid... of, moeten we 't finesse noemen dat-i blyk gaf z'n Publiek te kennen? Rekende hy er op, dat de menigte altyd genoegen neemt met bedrog, mits 't maar behoorlyk grof is? Gedurende de vyf-en-zestig jaren die er sedert de verschyning van z'n prachtstuk verliepen, heeft niemand hem z'n laagheid voorde voeten geworpen. Men heeft Bilderdyk vereerd met tegenwerking op alle terreinen. Er is gekibbeld over z'n spelling - de hoogstbelangryke y- of ij-, ch- of g-kwestien, e.d. - over z'n predestinatie-leer, over z'n juridische meeningen, over z'n be- | |
[pagina 181]
| |
handeling der Vaderlandsche Geschiedenis... maar nooit heeft men hem de walgelyke vleiery verweten, waarmee hy - de Vaderlander by-uitnemendheid! - de gunst trachtte te winnen van... Lodewyk Napoleon. Want aan dien Koning is 't ‘vaderlandsch historisch’ stuk opgedragen! Ten-behoeve van dien vreemdeling moest de hollandsche Graaf Floris worden omgeknoeid in 'n kraamkind van onnoozelheid! Om Lodewyk genoegen te doen, haalt het middeleeuwsch potentaatje de artikels aan uit het goddelyk Wetboek van Strafrecht, die irremissibel straf bedreigen tegen: ‘Staatsverraad en Vorstenmoord!’ Ziehier de misselyke opdracht van 't vod: ‘SIRE, Mannelyk. Karakter. Geschiedenis. Poëzie. We noteeren die woorden voor memorie. ’La pièce que j'ai l'honneur de mettre à Vos pieds, SIRE... ‘A Vos pieds.’ Zegge: mannelyk! Zegge: karakter! Zegge: historie! Zegge: poëzie! Dit is de mannelyk-historische-karaktertaal van 'n dichter. ...intéresse la Majesté du trône que Vous occupez. Le sujet que je traite, est... De aanbeveling die nu volgt, kan sommigen eenigszins vreemd voorkomen. Om te behagen aan 'n Korsikaan, die door de verdiensten van z'n broeder carrière had gemaakt in franschen dienst, verzekert 'n hollandsche dichter in vreemde taal, dat het door hem behandeld onderwerp was: ...national. C'est la chûte de l'ancienne maison des Comtes de Hollande; c'est la gloire de notre nom ternie par un lâche attentat; c'est l'envie et l'orgueil des Grands, ligués contre un Prince aimable, rempli de vertu, et l'amour de son Peuple... Wat zegt hier de edele dichter? Was Floris: l'amour de son Peuple? Het staat er. Een Volkskupidootjen alzoo. Precies als ‘lamme Louis’ zeker. Aan hèm immers zyn al die aardigheden geadresseerd. ...c'est la lutte de ces petits tyrans du mogen âge, oppresseurs par principe comme par intérêt, avec la magnanimité, la douceur et la bienfaisance d'un maître adoré.’ | |
[pagina 182]
| |
Adoré! De hollandsche Floris? De fransche Louis? Floris èn Louis? Om 't even. De lezer ziet wel dat we hier in de buurt komen van den ouden-heer Baäl uit Koningen zóóveel? Er wordt geadoreerd. ‘Souffrez, SIRE, que je retrace les malheurs de ces temps ou la vie du meilleur des Princes fut à la merci de quelques Barons sanguinaires, ne respirant que le désordre et l'anarchie.’ Hier volgt het hoogzedelyk politisch fabula docet tengebruike des Volks... naar de hof-exigentie van den jare achttienhonderd en acht. ‘Instruit par de semblabes tableaux, que le Hollandais sâche apprécier la tranquillité d'un règne paisible... Paisible! Zoo staat er! ...d'un pouvoir légitime et juste... Légitime et juste! Zoo staat er. Men vergelyke deze uitdrukkingen met Bilderdyks pedant- juridische beschouwingen over 't droit divin in z'n ‘Geschiedenis des Vaderlands.’ Dáár, byv. waar hy 't erfrecht der ongelukkige Jakoba op zyn manier aantast! Het: ‘pouvoir légitime et juste’ van Louis is, volgens hem: ...assis sur les lois, affermi par les bienfaits, soutenu par la force prépondérante du sceptre.’ Dit alles behoort ‘le Hollandais’ te beseffen! Et, volgt er: ‘Et, qu'en jouissant des avantages d'une constitution monarchique, il se pénètre bien de cette importante vérité, qu'après les excès de la licence démocratique, rien n'est plus détestable que la puissance aristocratique des Grands, et qu'il n'y a de bonheur assuré et durable que sous la royauté. Zóó schreef de aanstaande auteur van de ‘Vaderlandsche | |
[pagina 183]
| |
Oranjezucht’ en van den bundel rympjes op ‘Hollands Verlossing!’ Om de laaghartigheid van zulke flikvlooiery te vatten, behoort men zich niet te plaatsen op 't denkbaar standpunt van iemand die in den naam van 't regeerend stamhuis nu juist geen hoofdmoment vindt van wysgeerig opgevatte Staatkunde. Ook komt hier geen beschouwing te-pas van de - zeer betrekkelyke! - verdiensten van Koning Louis. De plaats die Bilderdyk overal tracht intenemen onder de verdedigers der ‘Vorsten van d'aangeboren Stam’... onder de theokratizeerende politici... onder ‘onverbasterde Bataven’ - obligaat-rym: geen slaven - onder ‘oprechte Vaderlanders’... rym: van God gevloekte tegenstanders... door Satan afgezonderd... uit een-of-andren afgrond opgedonderd... dit alles ontneemt ons het recht, hem op hooger standpunt te plaatsen dan de gewone meeloopers van den dag. Ook hier alweer komt 's mans taal ons uitnemend te-stade tot het bepalen van de zedelyke kathegorie waarin hy behoort geplaatst te worden. Hyzelf erkent dan ook dat-i z'n stuk schreef aan 't adres van ‘Zyne Majesteit.’ Ziehier de plompe konfessie: ‘AAN DEN LEZER. Die man klaagt over de ‘vodderyen dezer eeuw!’ Ook het beroep op den korten tyd waarin-i z'n stuk samenflanste, is kurieus. Uit achting voor z'n woord behoeft men hem nu juist niet te gelooven, maar wel bestaan er andere redenen die ons nopen den opgegeven arbeidstyd voor den waren te houden. Is 't niet om te duizelen, wanneer men bedenkt wat, zóó'n genie had kunnen leveren, indien hy eens twaalf uren meer, 'n volle halfweek, of langer tyd nog, besteed had aan 'n Vorst- en Volk-onderwyzend Treurspel? Welnu, dat heeft-i gedaan! Vorsten en Volken verheugen zich in 't bezit van 'n bundel Tragedien van Mr. Willem Bilderdyk en z'n ega, 'n waar echtkoets-produkt! We hebben voor 't oogenblik aan den Floris genoeg, niet waar? Ex ungue!
| |
[pagina 184]
| |
Ik ga voort met den brief: ‘aan den Lezer’ waaruit we nu - in keurig proza - zullen vernemen hoe ‘goed’ de verzen zyn, waarmee Vorsten en Volken doorBilderdyk vermaakt en onderwezen worden: ‘Doch my is het wel, die, aartsvijand van het mishandelen van goede verzen, waarvan men sints lang de Dichterlijke en welluidende uitspraak wel heeft moeten verliezen, nooit voor het Tooneel heb gewerkt, noch ooit voor gehad het te doen; maar, aan ZIJNE MAJESTEIT eene erkentenis voor genotene onderscheidingen en weldaden verschuldigd, my van die plicht dacht te kwijten. Eene omstandigheid, die het ook thands het licht doet zien.’ Natuurlyk! Er dreigde een: operam et... mel perdidisse! Het vod moest Lodewyk worden aangeboden. Deze of gene frans-hollandsche hoveling kon dan ‘zijne majesteit’ overbrieven wat hèm aanging. Wat dan ook wel allerunterthänigst geschied zal zyn. De nobele ‘Dichter’ besluit z'n bericht: ‘aan den lezer’ aldus: ‘De Voorafspraak aan den Koning (In Vondel's tijd noemde men het Voorspel) welke hier by behoorde, beware ik voor eene andere Verzameling van Dichtstukken, die misschien meer byzonderheden behelzen zal. Mijn Treurspel kon wellicht van meer andere gevolgd worden; en het geen ik er over te melden heb, blijft tot zoo lang onder my. Vaar wel!’ Ga naar voetnoot* Het doet my leed, de in dit stuk genoemde Voorafspraak aan den Koning niet te bezitten. Ik weet zelfs niet of die ooit gepubliceerd is. Dat het daarin niet ontbroken heeft aan den noodigen honig, kunnen wy opmaken uit 'n tour de force dien de auteur z'n held laat verrichten in het treurspel zelf. Wy hebben gezien dat de brave Floris zeer bevriend was met God, en van die relatie gebruik maakt om 'n brok Ne- | |
[pagina 185]
| |
derlandsche Geschiedenis in de verre toekomst te prepareeren. In het begin der Vyfde Akte houdt Floris in de gevangenis 'n monoloog waaruit ik reeds een-en-ander aanhaalde, en waarin hy met God overlegt hoe nu de zaken eigenlyk staan, wat er al zoo geschied is, en wat er geschieden moet? Na, o.a. aan God te hebben duidelyk gemaakt, hoe hy wel genoodzaakt was geweest een verbond aantegaan met Frankryk, omdat: ‘ik moest elders steunsel zoeken,
Eer Englands ontrouw my op 't schendigst mocht
verkloeken:’
gaat hy aldus over op het hoofdonderwerp van 't Stuk, op den knoop die door den ‘dichter’... gedraaid is. ‘Maar Hemel! Gy, ô gy, doorgronder der gedachten!
ô Laat me in dezen boei niet lavingloos versmachten!
Ik vraag u 't leven niet, ik ben der dood getroost,
Indien 't Uw Wil gehengt. Maar ô! vergeef myn
kroost!
Dien Zoon, dien Eduard tot vadermoord mocht brengen,
Wijt dien de misdaad niet, schoon hy mijn bloed doe plengen!
Straf Holland (want ik weet, Uw recht gedoogt het
niet,
Dat strafloos Vorstenmoord en Staatsverraad
geschied');
Maar matig in die straf de hardheid van uw slagen:
Doe uit den nacht van ramp een' blijden morgen dagen!
Schenk, schenk een' heerscher, die in 't wettige
Gezag
De Koningskroon op 't hoofd, en schittrend, dragen
mag!
Mijn' zetel drukken, maar met eedler glans omgeven
Dan Koning Willem-zelf op Romens throon verheven;
Die (moet zijn Stam vergaan, brengt uw besluit dit
meê
En baat aan 't schuldig kroost geen Vaderlijke
beê)
In 't eind de woestaardy en 't oproer moog vertreden;
Een Rijk in Holland stichte, als Vader aangebeden;
Zijn throon bevestige tot 's aardrijks laatsten
stond!
Hoor, Hemel! hoor deez bede uit Floris' veegen
mond!’
(Hy zet zich neder, en na eenige tusschenpoozing zich
weêr opheffende, vervolgt.)
‘Mijn ziel is los van de aard...
Heel braaf van Floris! Ook Bilderdyk raakt hier ‘los van de aard.’ De verzenmaker wordt Ziener. Maar de lezer zal weldoen zich gelykvloers te houden. Wie zich hier liet mee-opheffen, zou allicht het ware besef verliezen van den mirakuleuzen sprong des ‘Dichters’ die - op 'n heel, heel klein verbindinkje met het Amsterdamsch Paleis na - ‘los van de aard’ is. Floris dan, ‘kan nu: gemoedigd sterven!
Mocht Holland door mijn dood gewenschter lot verwerven!
Ja, 'k zie, ik zie van verr' dien blijden dageraad!
Wat eedle Majesteit verkondt dit fier gelaat...
| |
[pagina 186]
| |
Het fiere gelaat van lammen Louis! Leef, Koning, leef en bloei, mijn boezem juicht u tegen!
Uw' schepter! heel uw' Stam! De Hemel regent zegen!
Bloei welig, dierbaar Volk! Word machtig, groeiend
Rijk,
En voer tot 's warelds kim den naam van...
LODEWYK!
Is 't genoeg, lezer?
Ik onthoud me van kommentaar, en bepaal me in naam van:
mannelykheid, karakter, historie, en poëzie,
tot 'n welgemeende vervloeking. Vivant sequentes! |
|