Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
Tweede vervolg op de staatkundige beschouwingen der oorzaken die geleid hebben tot de troonsbeklimming van Koning Lodewyk-Napoleon. En ook iets over Hollandsche taal.1056.Alweder zullen zekere bekrompen betweters het opschrift boven m'n vorig Hoofdstuk af keuren. De vitzucht gaat zoo vèr! Maar ik... ik ga voort. Gezegd, geslacht... tot er de dood op volgt! Heeft de lezer by ongeluk geen staatkundigen blik, 't is myn schuld niet.
Engeland had in de dertiende en veertiende eeuw vreemde gewoonten. Het beklaagde zich niet ‘over’ iets, en zelfs niet - zooals Bilderdyks Machteld en hollandsche ridderschap - ‘van’ iets. Het beklaagde zich: ‘op dien voet.’ En dit deed het by-voorkeur als 't rymen wilde op: moet, zoet, gemoet, toet, enz. Zoo'n klacht maakte dan ook in die dagen 'n zeer byzonderen indruk op likdoorns. Om terugtekeeren tot onzen tooneelheld, hy verzekert aan God, dat hy aan Eduard zyn: ‘recht op Schotlands kroon verbleven heeft.’ Wat kan men meer verlangen? Ik ken er weinigen die kans zouden zien tot zoo'n kunststuk. Floris veroorlooft zich in dat gesprek meer zonderlingheden. ‘Hy is der dood getroost.’ 't Staat er. Toch blykt er dat de man al deze taalmoorden niet beging zonder eenige inspanning, want wy lezen dat-i, kort na die | |
[pagina 166]
| |
verzekering, in: ‘eene soort van verbijstering valt.’ De dichter heeft verzuimd de bedoelde soort te omschryven, 't geen voor den schouwspeler die Floris voorstelt, 'n eigenaardige moeielykheid te-weeg brengt. Als hy zich in de soort vergist, valt de heeleFloris. Ik meen 't stuk. Ei, hier zien we op-eens onze Machteld weer, de vrouw van... neen, de vrouw niet, maar toch... iets als... de vrouw van: ‘vloekbren Velzen.’ Ze is ditmaal in manskleeren, en - ik moet het wel bekennen - iets minder kuisch dan gewoonlyk, indien ik althans de hollandsche vertaling mag raadplegen van haar fransche uitdrukking: ‘ik ben aan u.’ Maar dit geef ik om beter. Misschien beteekent het iets anders. Ze zal: ‘quarreel noch speerschoot duchten.’ De historische kleur van die dingen is verblindend. Amstel, die zes regels vroeger met de oprecht-godsdienstige bescheienheid die dezen schelm kenmerkt, Floris verzocht heeft hem: ‘te vertrappen’ - ‘'k ben het waard!’ zegt-i - spreekt nu twee regels uit, die ik niet wel vertalen kan. Misschien is de lezer gelukkiger. Er staat: ‘Vergeef me, zoo ik 't uur, het kostlijk uur niet spill'
In eerbetooning of betuiging, slechts verloren
By blijkbre misdaad.’
Geeft hy hier, uit wrevel over 't mislukt solliciteeren om vertrapt te worden, aan Floris 'n sarrig raadseltjes op? Wie peilt de diepten... enz. Arme Floris! Hadt ge den man maar liever z'n zin gegeven! Dat heeft men van die tirannen. Nooit willen zy iemand 'n pleiziertje doen. Tot z'n straf verneemt Floris dan nu ook dat het: ‘uit’ is met z'n: ‘gebied.’ Maar hy kan zich met deze opinie niet vereenigen. Volgens hem staat die zaak: ‘by 't Lot.’ Amstel beweert dat z'n leven gevaar loopt ‘van’ - rym, Machteld, rym! - van 't: ‘muitrenrot’ alzoo. Na vernomen te hebben dat men hem naar Engeland wil voeren, waar z'n: ‘hoede - dat noemden ze: hoede! - den kerkermuur zal worden betrouwd’ vraagt de goeie Floris heel gemoedelyk: ‘voor eeuwig?’ Uit 'n begrypelyke en geenszins onvorstelyke nieuwsgierigheid, zou 't hem aangenaam wezen iets meer van de zaak te vernemen. ‘Weet ge iets meer, dat my hun... Er is volgens de maat nog plaats voor drie sylben. En... er moet gerymd op: trouwd. Genieten wy den heelen regel in | |
[pagina 167]
| |
al z'n schoonheid: ‘Voor eeuwig? Weet ge iets meer dat my hun moedwil
brouwt?’
Ziedaar hoe 't delikt van die saamgezworen fielten aan versmaat en rym 'n veel zachter kwalifikatie te danken heeft, dan de eisch en konkluzie is van ongerymde en matelooze Historie niet alleen, maar wel degelyk van onzen verzenmaker zelf. Te groote inschikkelykheid voor ‘vuige muitrenrotten’ was waarlyk Bilderdyks hoofdfout niet! En nog bestaan er onverlaten die beweren dat men met dat gevèrs z'n gemoed verdraait, en taal verkracht, en waarheid schendt... foei! Doch zie, nog is deze pronkregel niet geheel afgehandeld. By: ‘eeuwig’ staat 'n sterretje. Wie dit renvooi volgt, komt te weten dat: ‘(Amstel zucht... Zeer wel! Kean, Talma, Snoek en dergelyken, die de eer zullen hebben den bilderdykschen Amstel op de planken voortestellen, moeten by deze passage... ‘De régisseur is streng. Beboet... ik zou je
danken!’
... ze zullen zuchten. En dan? Wat meer nog? Onnoozele! Ziehier wat ze volgens den uitdrukkelyken wensch van den auteur, ter leering van Vorsten en Volken te doen hebben. Amstel zucht, ja, maar... hy zucht: ‘in plaats van te antwoorden.’ Zóó staat er, en wie er wat afdoet, wordt beboet door den régisseur. De uitdrukking: huis- en rytuigschilder is bekend. Ziehier 'n nieuwe betrekking van die kumuleerende soort. Amstel is: ‘verraad- en oproersmeder.’ Zoo betitelt hem Floris, en hoogstwaarschynlyk heeft de man z'n visitekaartjes in dien geest doen veranderen. Misschien ook z'n smidswapen. Floris weigert het snood ontwerp te: ‘wettigen.’ Hy wil: ‘geen afstand doen van: ‘d' aangeboren Staf.’ En waarom ook zou hy dit? Immers niet: ‘Om gruwbren moordenaren
Den vloek van 't Nageslacht, den beul van 't hart, te
sparen?’
Waarachtig, ik weet ten-naaste-by wat Bilderdyk hier heeft willen zeggen. Jazelfs ik zou kans zien het eenigszins begrypelyk te maken aan Vorsten en Volken. Maar er staan nog altyd eenige paren profeten op de exekutie te wachten... de belhamels, lezer! ‘Vloek’ en ‘beul’ mogen dus voor myn deel ‘gespaard’ blyven. Vooruit! | |
[pagina 168]
| |
Amstel spreekt: ‘Zie, zie mijn wroeging, zie mijn ijslijke angst. Mijn
bloed
Wenscht, wenscht te stroomen voor uw redding...
Denk aan 't rym, Machteld! ...word behoed!’
Is dit perfektilisch-kwakzalflorisch, of niet, lezer? Deze beide regels van Amstel geven my gepaste aanleiding tot 'n korte verhandeling over stoplappen. De leergierige lezer heeft niet onopgemerkt gelaten dat Floris hier driemaal ‘zien’ moet, en dat Amstels bloed twee keeren, en wel kort achter elkaar, iets verricht dat aan 't bloed van gewone menschen zwaar vallen zou éénmaal te doen, al ware 't na wat voorbereiding. Dit zyn schoonheden van 'n niet gemakkelyk te bepalen soort. Wie ze maar dichterlyk vindt, vergist zich. Ze staan hooger, veel hooger. Onze dichtervorst en taalbeheerscher betoont zich overal, ook in maatvulsels van meer gebruikelyk allooi, 'n ware monarch. Doch op 't gebied der stoplappige verdubbeling waarvan Amstel ons hier zoo gul 'n paar voorbeelden levert, regeert hy met byzondere autokratie. 't Is 'n privatief domein van den vèrsmonarch. Voor leerling en gezel in de verzenmakery kan 't z'n nut hebben, hierop acht te geven. Zoodra de maat wat hinkt... Weg, weg van hier, die zich om zond stand kommert!
...zoodra men verlegen is om 'n voet, of al ware 't maar om 'n duim of wat... poëzie, behoeft men slechts 'n lettergreep - ja, twee of drie des-noods - tweemaal te doen verschynen op den sterktestaat van z'n dichterlyke verrukking, en... klaar is de godentaal! Weerspannige hersens en verstopte dichtaders die 't kunstje nu nòg niet vatten, moeten maar 'n voorbeeld nemen aan den rekruut die op 't appèl ‘present!’ roept voor z'n gedrosten broêr. Wie 't wèl vat, moet zich niet terstond gaan inbeelden dat-i nu hierom alleen 'n dichter wezen zou. Volstrekt niet. Ook op andere manieren behoort hy telkens blyk te geven dat-i niet recht weet wat-i zegt, of althans dat hem de ware beteekenis der woorden onverschillig is. Wie dit uit het oog verliest, deed beter zich te houden aan gemeen menschelyk proza.
M'n verhandeling over stoplappen is uit.
Na 't pronkrym: ‘word behoed!’ valt Amstel op z'n knieën, | |
[pagina 169]
| |
't geen Floris aanleiding schynt te geven, hem byzonder brutaal te vinden. De nederige Amstel meende zeker dat-i de zaak niet lager behandelen kon. En wat is z'n dank? ‘Laat af, Vermeetle!’ roept Floris. Wat zou de eedle Graaf wel gezegd hebben, als Amstel by deze gelegenheid op 'n stoel geklommen was, of 'n menuet had gedanst? Als vervolg op z'n vermetelheid belooft de man: ‘(met schaamte oprijzende)’ dat hy de vlucht van Floris zal: ‘bedekken’ en dat hy voor hem sterven wil, met... Raad eens met wat, lezer? ...met: ‘wellust!’ Où diable la volupté va-t-elle se nîcher! 't Spreekt vanzelf dat er niets van komt. Wy weten dat Floris 'n kuische Graaf is, en zulke onbehoorlykheden niet zou aanmoedigen. Wat Vorsten en Volken aangaat, is Amstels voorstel vol leering en vermakelykheid. Ze ontvangen hier zoo'n genoegelyk-afschuwelyken indruk van wellust, dat die roman- en tooneelhebbelykheid nu wel eens-vooral kan beschouwd worden als behoorlyk uitgeroeid. Maar... onze Wouter heeft lang over dien regel zitten tobben. Wel besloot hy ernstig, zich aan Amstel te spiegelen - en aan de juffrouw boven den spekslager! - doch... begrypen, wat men zou kunnen noemen: begrypen, deed-i Amstels voorstel niet. En ik ook niet. Maar 't staat er. ‘Floris verwijderde zich... De gewone lezer vindt dit onbescheiden in 'n Graaf die: ‘aan handen en voeten geboeid’ 'n gevangenis bewoont. De zin is evenwel niet uit. Hy verwydert zich, en: ‘zet zich neder.’ Dit kàn. Maar weinigen peilen de diepte van de dichterlyke fantazie, waaruit die ‘verwydering’ is ‘opgedonderd.’ Tot m'n smart vind ik het laatste woord niet in dit treurspel - de eenige schoonheid dan ook, die er aan ontbreekt - maar bilderdyksch is 't wèl. De voortreffelyke rymvatbaarheid valt ook den onkundigste in 't oog. Uit die ‘verwijdering’ dan van Floris is 'n fameuze korrektie opgedonderd voor de Historie. Ik kan den lezer verzekeren dat Clio's ‘staf’ finaal is komen te vervallen. Ziehier hoe de zaak in elkaar zit. Naar de opvatting van gewoon denkende menschen was Floris 'n gemeene kerel. Daar ik niet hoef te rymen, lezer, vraag ik vergunning me eenigszins duidelyker uittedrukken dan 'n verzenmaker. Over z'n gesjacher met ‘Englands Vorst’ sprak ik reeds. Lees voorts - in òngerymde stukken, ja al ware het | |
[pagina 170]
| |
in den ver goêlykenden Melis! - hoe hy altyd bezig was met gevangen nemen en houden: ridderlyk-losgeld-industrie! Met het grissen van sterkten en sloten, om die te bewaren als pand. Hoe hy, na 't innemen van kasteelen, de bezetting uitmoordde. Hoe infaam hy z'n moei Aleid, aan wie hy in z'n jeugd zooveel te danken had, behandelde zoodra hy meende haar hulp te kunnen missen. Enz. Enz. Ga naar voetnoot* Clio verzekert uitdrukkelyk dat de eedle Graaf 'n allergemeenst | |
[pagina 171]
| |
heer was. Welnu, Clio loog. Ze loog: Want... hy: ‘verwijderde zich... en: ‘zet zich neêr’ nu ja, maar... ‘hy verwijdert zich.’ Hieruit alleen reeds kan de menschkundige lezer de onwaarachtigheid van die Clio bewyzen. 't Is op psychologische gronden onmogelyk, dat dezelfde man 'n woesteling kan geweest zyn, dien we hier - onder Bilderdyks dichterlyke leiding - zoo prettig betrappen op 'n inschikkelykheid, als waartoe 'n onlangs uit godvreezende ouders geboren lid van 'n christelyke jongelings-vereeniging zich te barbaarsch voelen zou in z'n onschuldigsten middagslaap. Ziehier wat Floris deed, en waarom? De hoogvorstelyke intelligentie die in alle treurspelen samengaat met stamgoedhartigheid, deed hem inzien dat booswicht Amstel nu wel weer eens 'n apartje te rymen zou hebben met z'n God. De eedle Graaf had in 't livret gelezen hoe 't rendez-vous zou plaats hebben: ‘(Voor op 't tooneel.)’ Zou hy dit storen? Neen! Een fâcheux troisième zyn? Neen! Zou hy Vorsten en Volken berooven van de allerverwonderlykste alleen-samenspraak die z'n rymkollega gereed maakte voor God en 't voetlicht? Neen! Dit alles doet geen eedle Graaf uit 'n treurspel van Mr. Bilderdyk. ‘Aan handen en voeten geboeid’ - denk eens, lezer! - ‘verwijdert’ hy zich. Als dàt niet grandioos is, en delikaat, dan... Amstel is wel 'n schelm en zeer vroom, maar toch te-gelykertyd nogal onbeleefd. Hy bedankt Floris niet eens. Met onbesuisde godsdienstigheid werpt hy den ‘Hemel’ die hem zoo trouw aan al z'n schelmery geholpen had, de volgende ontevreden rymen op 't lyf: ‘ò Hemel, laat Ge op de aard dan enkel
gruwelstukken...
Men begrypt immers dat de man hier van z'n eigen zaken spreekt? ...en mag rechtschapenheid geen enkle daad gelukken!
De stugge Woerden blaast...
Ik denk dat de ‘Hemel’ dit bericht eenigszins vreemd zal gevonden hebben. ... blaast den meineed en 't verraad.
Verwoede Velzen, moord - !
Zóó staat er. Velzen blaast: ...moord -! en - redding wordt versmaad!
Verberg ik my voor 't licht! Voor 't menschdom! voor
my-zelven!
En, Hemel! mocht me uw val het schuldig hoofd bedelven!’
| |
[pagina 172]
| |
De wensch is billyk. Maar 't zal den ‘Hemel’ verwonderd hebben dat hyzelf zoo aandringt op die exekutie, omdat andere fielten gewoon zyn zulke verzoeken overtelaten aan hun slachtoffers. Men houde echter in 't oog dat Amstel om vele redenen 'n schelm was van zeer byzondere soort. Zeer met den ‘Hemel’ bevriend, en lid van 'n bilderdyksch treurspelpersoneel, was hy wel eenigszins gerechtigd tot 'n eigenaardige behandeling van zaken. We maakten reeds vroeger de opmerking dat hy z'n godsdienstige tooneelkarrière begon met het stichtelyk galgeberouw dat door andere booswichten - en treurspeldichters - voor 't slot bewaard wordt. Alle beoefenaars van zielkunde zyn hiervoor aan den auteur grooten dank schuldig, wyl hy uit die schynbaar averechtsche opvatting de gelegenheid put, ons te onthalen op allerliefste godebehagelyke verzuchtingen. Men zou er 'n gestudeerden dominee voor laten staan. Wie met deze opheldering der oorzaken van Amstels qui perd gagne nog niet tevreden is, bedenke dat elk welgeschapen mensch zondig ter-wereld komt, en dus eigenlyk reeds in de wieg moest beginnen zich te oefenen in de zaligmakende schavotsstemming. Wel beschouwd alzoo, scheen Amstel's geweten eer nà dan vóór te loopen. En... er bestaat nog 'n reden voor z'n ongewoonheid. De auteur was zoo dom niet! Dit zal terstond blyken. Na dat laatste gebed bleef de ‘Hemel’ waar-i was. Er viel niets, en Amstels hoofd bleef onbedolven. Heel verdrietig hierover - misschien ook om Floris te verlossen uit z'n al te diskrete ‘verwijdering’ - verlaat hy de gevangenis en het tooneel. We zien den allergodvruchtigsten schelm niet terug, daar onze schryver hem geen deel laat nemen aan den moord. Juist hèm niet, dien hyzelf toch genoodzaakt was by-gelegenheid van den Judas-dronk voortestellen als den laaghartigsten der verraders. Juist hèm niet, die dan toch volgens de historie òf ‘hoofddryver van 't stuk’ was, gelyk Huydecoper hem noemt, òf althans de yverigste onder de beulen die door Eduard van Engeland gehuurd waren. Hoe komt het dat dit weggoochelen van 'n hoofdpersoon nooit in 't oog viel? Ieder toch zou 't vreemd vinden Brutus te missen by Cezar's dood, niet waar? De reden van dit zonderling verzuim... Lezer, 't is geen verzuim! Het is opzet. Het is bedrog. Het is 'n laaghartigheid van onzen rymelaar. Hy schreef z'n stuk met de bedoeling dat 't zou worden opgevoerd... te Amsterdam! Vanhier dan ook, wat dien Amstel betreft, het geknoei met godsdienst. Geheel-en-al kòn de schurk niet ach- | |
[pagina 173]
| |
terwege blyven. Het werd dus de eisch der ‘Kunst’ z'n schelmery zóó toetesuikeren met 'n theologischen ‘Heer’ dat het amsterdamsch Publiek ‘met God’ de schande zou kunnen slikken van z'n edelen voorzaat uit de Dirk-van-Hasselt-steeg. Is 't niet treurig dat kunstjes van dit allooi altyd gelukt zyn? Wordt het niet tyd, ons te wapenen tegen zulke bedriegeryen ‘met God?’ En begint de lezer 't analogisch verband te beseffen, tusschen kreupele rymen, verdraaide zinsneden, om-hals gebrachte taal en... verkrachte zedelykheid? ‘Taal? We zyn byna gereed. Men meene echter niet dat ik 't onderwerp heb uitgeput. Er ware uit den éénen ‘Floris de Vyfde’ zeer gemakkelyk een nieuwe lyst optestellen van bilderdyksche schooljongensfouten, langer nog dan deze! Ik was wel genoodzaakt meer dan de helft overteslaan!
Na 't vertrek dan van den huilenden biddenden preekenden Amstel, verschynt nu ter afwisseling de Edelknaap: ‘van bevoorens.’ Zoo staat er. Men ziet en parenthèse hoe 't gevangeniswezen is achteruitgegaan. In den goeden ouden riddertyd waren die etablissementen voor ieder toegankelyk. Of de cipiers patent betaalden als ondernemers van publieke vermakelykheden, weet ik niet, maar 't was er heel gezellig. De eedle Graaf maakt aan den Edelknaap ‘van bevoorens’ zeer beleefd z'n exkuses, dat hy 'n paar bedryven geleden weigerde dat omineuze briefje te lezen. Maar, zegt-i: ‘ik moest mijn deugd bewaren.’ Dàt was de reden. Z'n ‘deugd’ ach ja, en... den treurspelknoop! Om den page ‘van bevoorens’ geheel tevreden te stellen, onthaalt hy hem op 'n paar prachtige rympjes: ‘Thans sterve ik rein van hart...
Hoe fyn schildert hier de dichter de hooggrafelyke vlekkeloosheid! Reken maar na, lezer. Als Floris de indiskretigheid begaan had, het levenreddende briefje te lezen, zou dàt z'n eenige, héél eenige, zonde geweest zyn. Maar... hy heeft het niet gedaan. De Edelknaap van bevoorens kan 't by God getuigen! Alzoo... enz. De topografie van 't Sticht moet sedert de 13e eeuw zeer veranderd zyn. 't Getrouwe Volk bestormt onder kommando van den auteur, een: ‘ravijn.’ 't Staat er. Avis aan aardrykskundige woordenboekschryvers die zeker niet weten dat er ooit zulke dingen in Nederland geweest zyn. Ook uit 'n militair oogpunt heeft het: ‘bestormen’ van 'n ‘ravijn’ al 't betooverende der nieuwheid. | |
[pagina 174]
| |
Eindelyk begint hier de krygshaftige Woerden imperativo modo te kommandeeren. Hy gebruikt deze taal- en soldaatkundige verandering om Floris' voeten te doen: ‘los boeien.’ Een ‘Wapenknecht’ wilden Graaf aangrypen, maar schynt onthutst door de zonderlinge manier waarop deze hem die gemeenzaamheid afraadt. De kerel heeft geen verstand van rym, en begrypt dus niet dat de benauwde Floris niet anders zeggen kòn dan: ‘sta af, Verwaten!’ Het staten. Men ‘wederried mijn doel.’ Het stoel. Floris had groot ongelyk zich zoo vreemd uittedrukken, want: ‘het staat aan Englands Vorst’ - zoo verzekert Woerden - ‘om van uw lot te schikken.’ Hy moet dus, volgens de opinie van dien spreker, de: ‘dierbre oogenblikken niet aan ons - d.i. aan de schelmen in wier naam Woerden 't woord voert - ontrooven.’ Dit zou Floris heel leelyk staan. Hy blyft altyd ontevreden, en: ‘zal geen Engeland zien.’ Ook wil hy niet: ‘met een beulenrot ontvliên.’ Dit... enz. ‘rot’ isschuldig aan: ‘vuigen Vadermoord.’ Ter belooning van z'n halsbrekende taalkunsten - en om 't nageslacht te schuwen tegen germanismen - wordt de stervende Graaf door 'n wapenknecht: ‘ondervangen.’ Uit dankbaarheid en: ‘(bezwijkende)’ geeft-i nog 'n paar optatieven ten-beste, waarvan één met het afsnydingsteeken versierd is, dat Pennewip in den zevenden hemel bracht, maar my den indruk geeft van sarkastische toespeling op 't snoeien van z'n leven. ‘Men legg' my neêr!’ en: ‘men woede op geen misleide.’ Juist! Zóó spreekt 'n doode... op heeterdaad naar 't leven geteekend. Z'n allerlaatste tooneeldaad zou van groot effekt zyn, als we maar akteurs hadden, die haar aanschouwelyk wisten te maken. Ik zou er alweer geen kans toe zien. ‘Hy drukt haar - onze Machteld - de hand.’ Het staat er. De ‘Wapenknecht’ die hem ‘ondervangen’ heeft, toont aanleg. Sedert zoo-even toen-i niet begreep waarom men hem aansprak als flankeur verwaten, heeft de man groote vorderingen in de kunst gemaakt. Hy rymt als de slagen van 'n klok. Men moet dan ook erkennen dat Machteld hem braaf op den weg hielp. Ziehier hoe ze 't aanleî: ‘Vorst, o mocht ik met mijn leven
Het uwe...
Floris
't Is vergeefs.
(hy sterft.)
Wapenknecht.
Hy heeft den geest gegeven!
| |
[pagina 175]
| |
Zóó rymden in 1296, de zoo-even ondervangen hebbende wapenknechten. Zie nu eens daarby de militie van ònze dagen! Ja zelfs de schuttery, of de mannen van de Weerbaarheid! Is 't niet bedroevend? Ja, 't is bedroevend. Machteld neemt heel alleen 't laatste rympje voor haar rekening. Maar 't schynt haar niet makkelyk te vallen. Het mensch is uitgeput. Toch vervult ze haar edelvrouwelyke tooneelplicht. Met kunstvaardiglyk-regisseur-ontevredenheid-vreezende boeteschuwende stiptheid, herinnert ze zich de schoone regels: ’ Wy stamluî vallen niet als boeren door elkaar:
Hier lig ik... en daar jy... de page dáár...
en: ‘Zorg in het laatst Bedryf fatsoenlyk straks te
sterven!’
Ze doet het! Waarachtig... krek! En ik, zegt ze: ‘En ik! Ik sterf niet meê op 't dierbaar
Vorstenlijk!
Ik leef, en adem nog...
Wel zeker, mensch! Je rymt zelfs. Luister maar: ’Dank Hemel! Ik bezwijk!’
Zoo was haar laatste snik een rym op Bilderdyk!
Hy had het wel aan haar verdiend. De dichter heeft verzuimd ons te zeggen, aan welke soort van dood ze zich eigenlyk schuldig maakte. Zoo als 't er stáát, zouden we moeten aannemen dat ze gestorven is aan verwondering dat ze nog leefde. Maar 'n behoorlyke schouwing van 't lyk schynt in de pen gebleven te zyn. We mogen dus eenige speelruimte gunnen aan veronderstellingen, mits ze niet al te bar indruischen tegen de historische onmogelykheid van 'n wel toegetakeld treurspel. Is het wat veel gewaagd te gissen dat het mensch na haar bezwyken nog iets heeft willen zeggen, en aan 't rym gestikt is? Mocht dit juist geraden zyn, dan keur ik haar sterven volkomen goed. Er is leering in. En... vermaak ook. 't Is 'n amusant caveat voor de verzenmakende jonkheid. Overigens? Och, dat heel Nederland uitriepe by zeker soort van verzen die zich aan de pers wisten te... ontzwachtelen: | |
[pagina 176]
| |
achttien honderd drie en zeventig, en verkiezen ons niet langer door zottepraat te laten... O goden, 'n rym! Drie vellen druks voor 'n rym!
...bemachtelen, ziedaar!
Met het zeer ernstig doel hiertoe het myne bytedragen, getroostte ik my 't schryven van deze hoofdstukken. |
|