| |
1051c.
In Nederlandsch-Indie heeft men by benoeming van ambtenaren by 't
binnenlandsch bestuur, de gewoonte zich o.a. de vraag voorteleggen, of de
kandidaat kennis heeft van inlandsche zaken? Dat er nu-en-dan wordt afgeweken,
van dezen regel moge waar zyn, regel is het.
Zou 't niet wenschelyk zyn, iets dergelyks intevoeren in Nederland?
En zou misschien myn arbeid kunnen meewerken om dat doel te bereiken?
Indien we eens ministers aan 't hoofd stelden, die
Menschkunde hadden beoefend in 't algemeen, en kennis van den
Nederlander in 't byzonder?
Ik zie echter in dat dit laatste niet voldoende wezen zou. De studie
moest zeer uitdrukkelyk het deel des Volks betreffen, dat niet in officieele
aanraking komt met mannen van de pen. De filantroop bestudeert den arme,
of kan geacht worden dien te bestudeeren. De kriminalist samelt
misdadigerskunde, of is daartoe in de gelegenheid. De romanschryver zoekt
gewoonlyk z'n sujetten in de hoogere standen der maatschappy. En waar hy lager
daalt, gebruikt-i meestal uit behoefte aan tegenstelling slechts den
àllerlaagsten.
Maar de groote meerderheid des Volks, de kleine burgerstand, heeft
geen geschiedschryver. Met haar bemoeit zich noch de filoloog, noch de
physioloog, noch de psycholoog, noch de schilder, noch de dichter, noch de
filosoof, noch de staatsman. Ze staat voor politie en justitie te hoog, voor
aesthetische beschouwing te laag: ze is onpoëtisch.
Ik zou waarlyk geen kans zien deze meening te verdedigen, naar den
stipten zin dien ik aan al die benamingen hecht. Doch als men met de
dagelyksche opvatting daarvan tevreden is, zal ze waarschynlyk geen verdediging
noodig hebben. Reeds in den aanvang der Wouter-geschiedenis zag ik de
moeielykheid in, den lezer belangstelling inteboezemen voor 'n romanheldje dat,
by-gebrek aan roman, naar veler meening eigenlyk geen behoorlyk heldje wezen
kan. Wouter zelf zou dan ook de laatste geweest zyn, die zich voor zooiets
uitgaf. En juist dááronder leed hy. En hoe hy in z'n gedachten
dat ondichterlyke van z'n toestand noemde, kan | |
| |
ik niet zeggen.
Hyzelf had er evenmin 'n benaming voor. Hoogstens voelde hy iets ontevredens,
iets benepens. Ook kwam 't hem niet in den zin, zich aftescheiden van z'n
omgeving, veel minder nog zich daartegen-over te stellen.
Behalve door z'n zeer onbestemde begeerte om iets meer van al die
poppen te weten, voelde hy de eigenaardige ontevredenheid die hem kwelde, 't
smartelykst als er diligences of reiskoetsen voorby z'n venster reden. Dat
vice-versa en sauvegarde - zóó stond er op de
postwagens in zyn tyd - kwamen hem voor als tooverspreuken die hy wel niet
begreep, doch waarachter gewis iets zeer belangryks schuilen moest. En die
reizigers! Hoe voornaam, zoo van-verre te komen, van héél ver,
misschien wel van Rotterdam! En zouden nu al die personen permissie hebben van
hunne moeders, om zoo maar de heele wereld doorteryden? En zou ieder nu precies
weten waar-i wezen moest, en wat-i daar te doen had, zonder broer Stoffel?
Zoo'n koetsier, en de man die naast hem zat met 'n trompet... och, die menschen
waren toch ook eenmaal kinderen geweest! Hoe hadden ze 't toch aangelegd om 't
zoo ver te brengen? En hoe konden zy zoo precies in 't heele land den weg
weten? En hoe of ze 't wel maakten met de roovers? Of zouden die alleen in
Italië zyn? Dat zou toch jammer wezen!
Hy was nu geheel hersteld, en wachtte slechts op den nieuwen broek
en de verdere nieuwigheden die z'n moeder voor hem liet vervaardigen uit de
afgelegde kleedingstukken van z'n broer, om 't voorgenomen bezoek by den dokter
te maken. Te-gelyk met nieuwe plunje kwam juffrouw Laps. Ze was zeer
verontwaardigd, dat men op 't punt stond: ‘den medicynmeester meer eer te
geven dan den Heere.’ Wouter moest eerst z'n kerkgang doen, zei ze. Dat
stond in de Schrift! En als-i 't niet deed, zou de Heer z'n koninkryk
vàn hem nemen. Juffrouw Pieterse kon er vast op rekenen.
- Gut, mensch, ik heb er niet tegen dat-i naar de kerk gaat ook, zei
de moeder, maar... we zyn ver van zondag, en omdat nu de blauw-lakensche broek
van Laurens zoo netjes ‘ingenomen’ is...
- Dat zyn juist de wereldsche dingen die 'n mensch van 't ware pad
leiden, betuigde juffrouw Laps.
- Maar zou dan nu 't kind vyf dagen thuis moeten blyven, alleen
omdat-i nog niet in de kerk geweest is?
- Wat beteekenen die vyf dagen, juffrouw Pieterse! De Heer is wel
veertig dagen in de woestyn gebleven, en veer- | |
| |
tig nachten... denk
eens! En al dien tyd zonder eten... dat's wat anders! Geloof me, juffrouw
Pieterse! je moet je niet van je weg laten brengen door Laurens z'n broek. Maar
't is netjes gedaan, dat moet ik zeggen. Wat vraagt de man er voor?
Gedurende 't nu volgend gesprek over de handigheid van den
kleermaker, zat Wouter te peinzen over die woestyn. Hy had er wel zin in. Het
kwam hem zeer byzonder voor, en daarom belangwekkend. Eensklaps vroeg hy aan
juffrouw Laps, hoelang zy in de woestyn geweest was?
- Heb je van je leven... zoo'n kwajongen! Waar haalt-i de
ondeugendigheid vandaan? Neen, mannetje, ik ben nooit in de woestyn geweest, en
dat hoeft ook niet, omdat ik m'n godsdienst thuis doe, weetje, en... om de
andere tyden, zieje. De Heer leefde in 't Heilige Land, en... 't is lang
geleden. Jy met je malle vragen zoudt 'n mensch verlegen maken. Ik blyf er by,
juffrouw Pieterse, dat je verdriet van den jongen hebben zult. 't Is je eigen
schuld. Je had 'm al lang z'n wyzigheid moeten verleeren.
- Maar 't kind heeft niets miszeid, juffrouw!
- Zoo? Vindt uwe dat? Nu, ik vind dan op myn beurt...
We schenken haar met koninklyke mildheid de uitlegging van 'r
verstoordheid. De zaak was, als in veel gevallen van deze soort, dat grof
bedrog zich niet op z'n gemak voelt tegenover naïveteit. Juffrouw Laps was
minder bevreesd voor Stoffels rhetoriek dan voor Wouters eenvoud.
En zie, daar kwam ook die andere vyand aanrukken, en nog wel met het
beraamd plan haar eens duchtig onderhanden te nemen. Stoffel zou de
komedie-veldtocht openen! De slimmert had zich van 'n bondgenoot voorzien: hy
trad de kamer binnen met... meester Pennewip!
Na de gewone begroetingen werd het gesprek al zeer spoedig op 't
onderwerp gebracht, dat dienen moest om juffrouw Laps ten-onder te brengen. Ze
liet zich niet onbetuigd, en lokte zelfs den aanval uit, door flinkweg al wat
naar 'n schouwburg geleek, tot zaken van de hel te verklaren.
- Uwe verkeert in de soort van dwaling die ik rangschik onder de
zeer algemeene, zei meester Pennewip, en wel van de allerbekrompenste klasse.
Myn jonge vriend hier - hy wees op Stoffel - heeft my uw vooroordeel op dit
punt kenbaar gemaakt, of... te kennen gegeven. En het is juist hierom dat ik...
| |
| |
- Dat moet je nu niet zóó opnemen, riep de moeder,
alsof de meester expres daarom hier gekomen was. 't Is maar, zieje, dat Stoffel
by-toeval...
- Neen, juffrouw Pieterse, ik kom voorbedachtelyk hier, om over die
zaak te spreken.
Als om deze betuiging kracht bytezetten, haalde hy z'n neusknyper
voor-den-dag, en begon 'n verhandeling over allerlei soorten van vermaak. Hy
verdeelde de genoegens in geoorloofde en verbodene. De
‘zinnelykheid’ kreeg er duchtig van langs, en Wouter had zoo gaarne
de beteekenis van dit woord willen vragen, maar de ruwe wys waarop hy zooeven
berispt was, had hem schuw gemaakt. Hy zou 't onderzoek naar die afschuwelyke
zonde dan in 's hemelsnaam maar uitstellen tot-i groot was.
- Maar, meester, uwe zal toch niet ontkennen dat zoo'n komedie 'n
wereldsche zaak is, riep juffrouw Laps.
Dit woord ‘wereldsch’ heeft 'n booze klank, en Pennewip
moest al z'n onderscheidingsvermogen te-hulp roepen, om niet z'n thema prys te
geven aan zoo'n aanval.
- Zekerlyk... zekerlyk! De zaak is wereldsch, maar... ook wereldsche
zaken laten zich onderscheiden in behoorlyke en onbehoorlyke, in dezulke die
Gode welbehagelyk zyn, en andere zaken, die... die...
- Dàt's niet waar, meester! Wat wereldsch is, is verdoemd...
dat zeg ik maar! 't Staat in de Schrift!
Het doet me leed voor Pennewip, maar ik moet erkennen dat-i by deze
gelegenheid niet zeer dapper op den vyand insloeg. En ook Stoffel durfde den
ingeprenten afschuw van dat vreeselyk woord niet aan.
Het ontzag voor 'n klank speelt in de geschiedenis der dwalingen,
een zeer groote rol, ja de hoofdrol. Zoodra het aan de verspreiders van 'n
wanbegrip gelukt is, hun theses te stempelen met 'n eigenaardige benaming, zal
die naam langer leven dan 't oorspronkelyk geloof aan de redeneering waaruit ze
voortsproot. De afgezaagde tegenstelling van zoogenaamd-verheven begrippen met
woorden als: wereld, zinnelykheid, vleeschelyke begeerten, enz. heeft
die uitdrukkingen tot spoken gemaakt, waardoor nog altyd menigeen zich laat
verschrikken, al zoud-i dan ook overigens ontwikkeld genoeg zyn tot nagenoeg
zuivere redeneering. De oorzaak hiervan is, dat men na lang gebruik van die
klanken zich 't denken | |
| |
heeft afgewend. - Zie over
Drutni-deuntjes, 't noodige in Bundel III! - Dit is ook van toepassing
op heel andere kringen dan die waarin Woutertje op dit oogenblik met open mond
zat te luisteren.
Pennewip stamelde, en nam 't eene snuifje voor, 't andere na. De
goeie man bedacht niet dat hyzelf zoo druk bezig was met offeren op 't altaar
der vervloekte zinnelykheid. En ook z'n vyand dacht er niet aan. Gelukkig! Want
de minste aanmerking zou Pennewip op den weg geholpen hebben om de
zinnelykhedens te gaan verdeelen in klassen, en haar te wyzen op de vreeselyke
zonde die ze beging door 't slorpen van haar sterk gesuikerde thee.
Wat overigens dat ‘wereldsche’ van den Schouwburg
aanging, de man scheen er niet aan te denken dat ook z'n school toch wèl
beschouwd 'n wereldsche zaak was. En z'n pruik! En z'n dyvest! En z'n
neusknypertje! En... de heele juffrouw Laps zelf immers ook? Wat
ànders?
Ach, hy kwam zoo ver niet! De argumenten uit de wapenkamer der
geloovery hadden z'n kracht gebroken. Z'n tegenvoetster begreep dat ze aan de
winnende hand was, en om hem te vervolgen tot in z'n uiterste schuilhoeken:
- Neen, riep ze, van de komedie moet uwe niet spreken, meester! Al
zulke dingen zyn verlokkingen des duivels... dat zeg ik! Daar heb je nu by my
in de straat, de juffrouw boven den spekslager... die heeft ook op 'n komedie
gespeeld - althans zoo zeggen de menschen - en ze is getrouwd... laat zien...
verleden Maart... zes maanden... reken maar na, meester - uwe ziet dat ik de
waarheid zeg! - zes maanden, zeg ik, en wat gebeurt er? Ze ligt in de kraam,
meester, zoo zondig als ik hier voor je zit... dat komt van dat vervloekte
komedie-spelen!
O, o, o, onze Wouter! Wat al ooren had-i open, om zooveel belangryks
optevangen! Zooveel kittelende geheimenissen! Wel wist-i niet of de ware knoop
van de zaak in de spekslagery zat, of in de maand Maart, of in de komedie, of
in dit alles te-gelyk, of in een-en-ander uit dit alles, maar... prikkelend
wàs het! Er was 'n kindje geboren omdat de moeder komedie-gespeeld had!
Ziedaar dan eindelyk één der vraagpunten beantwoord, die hy zich
sedert 'n jaar zoo gedurig voorlegde. Helder was de zaak nog niet, vooral
daar-i de zoo gretig afgeluisterde inlichting in nauw verband bracht met
Leentjes relaas over den ‘Onechte Zoon.’ Ook daaruit was hem
zekere verwantschap gebleken tusschen de geboorte | |
| |
van 'n kind en
komediespel, en omdat nu deze beide onderwerpen gelykelyk schenen te deelen in
den afschuw dien juffrouw Laps ten-toon spreidde voor wereldsche zaken, lag het
in de rede dat hy ze vry onbepaald vereenzelvigde. Hoe dan ooit z'n moeder er
toe gekomen was zich aan zoo-iets overtegeven, begreep-i niet. Maar... ook dat
probleem werd bewaard voor de toekomst. Intusschen was hy zeer benieuwd naar 't
stuk dat hèm had voortgebracht. Een treurspel? Of 'n komedie met zang en
muziek... 'n opera, zooals Stoffel dat genoemd had. Die muziek-geboorte
kwam Wouter zoo heel verwerpelyk niet voor. Hy voelde inderdaad iets in zich
dat naar 'n synfonie geleek. Maar 't benauwde hem, omdat-i te ongeoefend was om
't stuk te spelen.
Juffrouw Laps ging voort:
- Ik vraag uwe, meester, wat kan er om Krrristis-wil terecht komen
van zoo'n kind? In zonde ontvangen en geboren, hè?
Wouter werd angstig. De meester trok verlegen aan z'n pruik, en
mompelde iets van ‘christelyke liefde en Gods byzondere goedheid.’
Maar juffrouw Laps was slecht te spreken op dat stuk. Liefde... goedheid... nu
ja, voor de uitverkorenen. Maar men mocht niet nederzitten met de goddeloozen.
En dàt had de juffrouw boven den spekslager gedaan! En daarom zei zy
maar dat zoo'n komedie.
- Maar, mensch, de meester is toch ook geen man van gister of
eergister, viel juffrouw Pieterse in.
- Dàt's mogelyk, maar ik houd me-n-aan de Schrift. En daarin
staat van geen komedie.
Men ziet dat juffrouw Laps nog altyd geen kennis droeg van de
kritische nasporingen die vry zeker hebben uitgemaakt dat het Hooglied 'n drama is. En, al had ze daarvan iets
geweten, ze zou die gissing hebben verworpen als ‘wereldsch.’
Het is zoo gemakkelyk niet, de zielkundige redenen te ontwikkelen
waarom 't schepsel dat de liederlykheid zelf was - de lezer zal 't weten op z'n
tyd - iets onfatsoenlyks zou gevonden hebben in de erotische tint van dat
prachtwerk, zy die 't onäanstootelyk vond, en verheven zelfs, zoolang ze
zich opdrong dat de lieve Sulamite de bruidelyke Kerk van den Heere Jezus
beteekende. En - zonderling! - deze afkeer van natuurlyk-eenvoudige opvatting
was alweer geen volstrekte huichelary. De personen van haar soort zyn
| |
| |
te verkerkt om iets schoons te vinden in de naïve schildering
van aandoeningen die zy in zichzelf slechts te beschouwen kregen als gniepige
uitspatting. Zoo'n Hooglied waarvan zy de majestueuze oprechtheid
voorbyzien of miskennen, schynt hun precies te gelyken op de walgelyke
pekelzondjes die zy in alle stilte beoefenen om wat bezigheid te geven aan Gods
onuitputtelyke genade.
En, omgekeerd, ze zouden de wanhopig ver gezochte toespeling van dat
stuk op Kerkleer, niet zoo met hand en tand vasthouden, indien niet
juist het erotisch element dat ze negeeren, de zaak zoo aantrekkelyk maakte.
Het zoeken en vinden van 'n christologische beteekenis in dat prikkelend drama,
is 'n voorwendsel om - heel, héél in den geloove, en dus onzondig
- te snoepen van 'n vrucht, die tot de verbodene zou behooren zoodra men
ophield den boom waarvan ze geplukt werd, te doopen met den naam van
dogmatiek.
Hoogstwaarschynlyk is deze redeneering zoowel van toepassing op de
geschiedenis van den bybel, als op individuen. Kerkvaders en Bisschoppen, die
in koncilien - en dus met de zeer werkdadige hulp van den H. Geest - van-tyd
tot-tyd uitmaakten wat beschouwd moest worden als volkomen heilig, wat
als byna heilig, en aan welke geschriften maar heel eventjes 'n geurtje
van heiligheid mocht gevonden worden, hebben Salomo's Hooglied nooit
onder de apokriefe boeken geplaatst. Hoogstens gaf men toe dat het misschien
van 'n anderen auteur was - 'k wou dat ik 't geschreven had! - maar kanoniek
verbindend is 't altyd gebleven. De menschkundige godsdienst-beredderaars
hebben ten-allen-tyde ingezien dat ze in hun industrie 't hysterisch element
niet missen konden, en dus den bybel niet mochten berooven van zoo'n vermakelyk
Hoofdstuk. Liever alzoo dan het om de zinnelykheid te brandmerken, en te bannen
als ‘onecht’ verhieven ze, zonder de minste schade voor gewenschte
en bruikbare prikkeling, die zinnelykheid zelf tot 'n heilig symbool. 't Had er
iets van, alsof de man die vasten wil en vleesch-eten tegelyk, z'n patrys 'n
luchtvisch noemt. Met zulke handigheden is veel te bereiken.
Maar och, aan dit alles dacht juffrouw Laps evenmin als zoo'n
patrys. Misschien ook waren die Kerkvaders niet zoozeer menschenkenners, als
wel in 't bezit der onbewuste geslepenheid die we dikwyls aantreffen by de
domste personen. Men hoeft immers geen genie te zyn om de menigte te foppen
die... nu eenmaal géén genie is?
Hoe dit zy, onze geloofsheldin zou veel minder dan ik ge- | |
| |
weten
hebben van de oorzaken die haar beletten de gissing aantenemen dat
er in 't Hooglied maar wereldsche zaken worden behandeld... als ze van die
gissing iets geweten had. Het ware haar te staan gekomen op haar stichtelykste
lektuur. Dus...
Renan moest ongelyk hebben, 'n jaar of
veertig daarna.
Wat Pennewip aangaat, hy durfde zelfs haar begrippen omtrent gewone
komedies niet aan, toen zy de zaak op 'n zoo verheven terrein bracht. Toch was
de man niet byzonder dom. Maar: geloof, schoolmeestery en verzen... welke
hersens zyn bestand tegen zoo'n cerberus van biologie?
|
|