Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1051b.Voor den ‘staatsman...
Het verveelt me, dit woord telkens te merken met aanhalingsteekens, waar ik 't gebruik in kranterigen zin. De definitie van wat ik 'n Staatsman noem, heb ik nog niet kunnen geven. Volgens de frazeologie van den dag, is 't iemand die op 't hoofd van een der haagsche departementen is komen neervallen, na 't beschryven van 'n baan die met den lieven exakten parabool niets gemeens heeft. Ik zoek | |
[pagina 77]
| |
'n woord, één woord, om Louise's omschryving uittedrukken: ‘omhoog gevallen door gebrek aan zwaarte.’ En dat eene woord vind ik niet. De benaming: luchtballon is onbruikbaar, omdat we by zoo'n ding gewoonlyk alleen aan stygen denken. En bovendien... men weet waar het vandaan komt. Ieder ziet in, dat geen rechtgeaarde luchtbol zich 't sobriquet:‘staatsman’zou laten welgevallen. Daar ik de verwarring tusschen den waren zin van 't woord, en de beteekenis die de kiezery-polemiek daaraan gegeven heeft, niet mag in de hand werken, ben ik dus wel genoodzaakt me tot nader beraad van die vervelende guillemets te blyven bedienen. Voor den ‘staatsman’ alzoo, die de Kunst niet wil opnemen binnen den kring van z'n bemoeienis, schynen de beschouwingen waarmee 't vorig nummer sloot, niets te beteekenen. Doch, omgekeerd, zyn politisch maxime is wèl van beteekenis voor den opmerker die de hedendaagsche ‘staatkunde’ tot 'n onderwerp van wysgeerig onderzoek maakt. De zoodanige redeneert aldus: Om aan 't hoofd eens Volks te staan, en het in zekere richting te leiden, is kracht noodig. Men omschryve die kracht als: beroep op de Wet...
Dit beroep is op-zichzelf beschouwd, ydel. Er moet iets achter zitten.
...als persoonlyke invloed...
Deze is voorbygaande, en levert nooit 'n staatkundig beginsel.
...als: uitvloeisel van zeker organismus...
Het organismus regelt de kracht, maar brengt ze niet voort. Hoe men zich wende of keere, die kracht zelf kan niet gemist worden. Ze moge rechtstreeks werken, of langs omwegen...
In 't laatste geval gaat er veel verloren aan onnutte wryving.
...men moge ze koncentreeren of verbrokkelen, altyd blyft de behoefte aan kracht bestaan. Even als in de werktuigkunde, komt alzoo hier de vraag te-pas: van welke soort die kracht is? Kan men op haar rekenen? Het voorbyzien van deze vraag, maakt alle andere berekeningen nutteloos. Ziehier dan ook de reden, waarom ik me dikwyls zoo minachtend uitliet | |
[pagina 78]
| |
over sommige dusgenaamde ‘kwestien van den dag.’ Het was me niet de moeite waard, te onderzoeken of 2 + 2 vyf of drie wezen zou, nu ik eenmaal had zien vaststellen dat het niet vier mocht zyn. Het punt van uitgang onzer hedendaagsche staatslieden - d.i. van de mannen die, ten-gevolge eener verkeerde mekaniek, van tyd tot-tyd aan 't hoofd worden gesteld - was niet rationeeler, en kon dit ook niet wezen, dan de motieven-zelf die hen naar-boven stuwden. Eigenlyk zyn we Thorbecke dank schuldig, dat hy zoo kinderlyk onvoorzichtig den tekst leverde om dit aantetoonen. Z'n spreuk ‘Kunst is geen Regeeringszaak’ is 'n confiteor. Gewoonlyk kent men den boom aan de vrucht, en ook deze kenbron der waarheid werd ons sedert '48 nogal gul toegankelyk gemaakt. Maar alsof dit niet genoeg ware, Th.'s gezegde wyst ons bovendien op de soort van den boom, om ons voortebereiden op de vracht die daarvan te verwachten is. Men verhaalt dat 'n oud Grieksch wysgeer, als schipbreukeling zekeren oever betredende waar-i geometrische figuren in 't zand beschreven zag, met vreugd uitriep: we zyn onder menschen! Vrage: wat zou de man geroepen hebben, als-i aangeland ware op 't Byblad waarin Thorbecke z'n ukase over Kunst proklameerde? Was 't niet om terstond hals-overhoofd weer in zee te springen? Vooral indien men hem gezegd had, dat de verkondiger van die dorheids-religie, de gekozen voorganger des Volks was! Zou hy zich nog den tyd gegund hebben te vragen: door wèlke middelen die man zich tot uitverkorene des Volks had weten te maken?
Er moet toch immers iets zyn, vanwaar de onmisbare kracht eener Regeering uitgaat, niet waar?
Ieder heeft hiertoe zeker ‘beginsel’ by-de-hand. Of liever, men sluit zich gemakshalve aan by zekere party, côterie, fraktie of clique die verondersteld wordt zoodanig beginsel voortestaan. De namen van die partyen, côteriën, enz. zyn gewoonlyk slechts klanken, die even weinig beteekenis hebben als die beginselen zelf. Reeds in Vorstenschool liet ik een myner personen hierop doelen. Men zal misschien verbaasd staan over m'n onwetendheid, als ik betuig niet te weten wat de meeste anen en ismen beteekenen. Deze of gene roemt zich republikein. Beduidt dit, dat anderen géén voorstanders zyn van de algemeene zaak? Wat is demokratie? Is de bedoeling van dit woord, dat 'n Volk zichzelf regeere? Maar eilieve, dit is juist artikel één in den katechismus van elken tiran. Ook hy immers beweert de | |
[pagina 79]
| |
vertegenwoordiger van 't Volk te zyn? Ik hoor spreken van... reaktionairen - niemand noemt zich zoo - en van vryzinnigen... zóó noemt zich iedereen. Doch in dit alles vinden we noch omschryving noch aanduiding van de kracht waarmee men de machine wil in beweging brengen of houden. Die aanduiding ontbreekt evenzeer in landen waar men gewoon is, dynastieke sympathien uittegeven voor ‘staatkundige’ beginselen. Het al of niet aanhangen van 'n Bourbon, heeft met ‘Staatkunde’ niets gemeen. Dit is 'n vooroordeel, uitgestrooid en levendig gehouden door de spelers die in 't kinderachtig dynastie-spelletje hun mise op nummer Oranje of nummer Henriquint, e.d. hebben gezet. Een Regeering is goed of slecht, naar 't gehalte van de kracht waarop ze steunt, èn omdat daarvan haar duurzaamzeid afhangt - zoowel vereischte tot wèl-handelen, als gevolg daarvan - èn omdat haar handelingen met dat gehalte in overeenstemming blyven moeten. Wie zich opdringt met de bajonet, moet zich met bajonetten handhaven, en kan dus noch wèl handelen, noch voortduren. Waarop nu steunt 'n Regeering die niets weten wil van een der hoofdeigenaardigheden - oorzaak en gevolg tevens - van Beschaving? Wat zou Thorbecke geantwoord hebben, indien men hem kategorisch had afgevraagd: wat hy dan wèl beschouwde als Regeeringszaak? Hy zou daarop iets gemompeld hebben over ambtenary:
De provinciale gouverneurs behooren Kommissarissen des Konings te heeten...
Wel verbazend!
En over administratie, of zuinigheid van de nietigste soort, over économie de bouts de chandelle:
‘Die koffi-partytjes in de stembureaux werken allervaderlandbedervendst!’
Nog verbazender!
En ten-slotte zou hy getracht hebben zich op parlementaire manier - daar zyn ze voor, die parlementen! - te onthouden van antwoord. Maar ik in zyn plaats, zou den lastigen vrager hebben te-woord gestaan, door hem te wyzen op 't boekske ‘dat den lezer in-staat stelt, 'n blik te werpen op den politieken levensgang van den auteur.’ Dááruit inderdaad kan men leeren wat Thorbecke verstond onder 't woord Staatkunde. Dááruit ook, uit welke bronnen hy de kracht meende | |
[pagina 80]
| |
te kunnen scheppen, om in 'n moeielyk tydsgewricht met goed gevolg aan 't hoofd van 'n Volk te staan: kommiezery en bureau-subtiliteitjes!
Onöprecht was-i niet. De spichtige dorheid van z'n oordeel over Kunst als staatkundig gegeven, vinden wy in die politische geloofsbelydenis ten-volle terug.
De lezer herinnert zich hoe ik, nu tien jaren geleden reeds, tegen dit alles gewaarschuwd heb. (451, 452) Daarop is 1866 gevolgd!
In '67 waarschuwde ik andermaal in m'n stuk ‘over Pruissen en Nederland.’ Men heeft niet geluisterd. Zullen thans m'n woorden ingang vinden, nu ook 't jaar 1870 ons is komen aansporen tot wat veerkracht?
Men bedenke wèl, dat er aan Thorbecke's dood niets gewonnen is. De dwaallichtjes die uit het door hem gegraven poeltje opflikkerden, warlen ons nog altyd voor oogen. En dit zal zoo blyven tot die poel gedempt is... 'n streven dat moeielyk kan uitgaan van die volksvertegenwoordigende dwaallichtjes zelf. Om gelyke oorzaak is er geen bescherming van Kunst te wachten van 'n Vergadering die haar oorsprong te danken heeft aan de àl te plompe fiktie onzer Kieswet.
Ik behoud me voor, het hier gebezigde woord ‘bescherming’ later te wyzigen, daar het te betwyfelen valt of er inderdaad bescherming noodig, jazelfs of ze gewenscht is. De behandeling der vraag: wat er dan ten-behoeve van de zoogenaamd-hoogere belangen des Volks kan gedaan worden door wezenlyke Staatslieden, moet ik voorloopig uitstellen. Eerstens omdat ik door ongesteldheid me op 't oogenblik niet in-staat voel, de zaak zoo grondig te behandelen als ze verdient. En vervolgens, omdat ik vooraf de geheele schoone redevoering van den heer Wintgens in-handen van m'n lezers wenschte te zien. Dit stuk namelyk levert 'n stevig punt van uitgang. De daarin voorkomende waarheden zyn treffend, en bovendien kan men er uit leeren, op welk soort van terrein zich iemand beweegt die 'n hooger beginsel huldigt dan àllernaast voor-de-hand liggende spaarzaamheid. De ware ekonomie gehoorzaamt aan àndere wetten. Voor 't oogenblik alleen twee stellingen en 'n gissing:
Het waardeeren van Kunst door de Regeering, is Volkszaak.
Wie de materieele beteekenis van 't ideale uit het oog verliest, is 'n slordig huishouder.
| |
[pagina 81]
| |
Misschien laten zich de grenzen der gepaste Regeeringsbemoeienis met Kunst en Wetenschap, bepalen naar de stoffelyke gevolgen - d.i. financieel en politisch - die vermoedelyk van zulke bemoeienis te wachten zyn. |
|