Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1042.‘Waarom ik party-trek voor de modernen, en voor moderne theologie?’ vraagt de heer post.
Me dunkt dat dit duidelyk is. Hyzelf noemt daarvan expressis verbis de oorzaak. Er staat:
‘Ik ben student, en modern theoloog.
Juist! Ziehier 't verschil tusschen den braven jongen stryder, en... de Nieuw-rotterdamsche. Deze zegt niet:
‘Ik ben kunstbeschouwer in-dienst van 'n... staatkunstenmakers-partykliekje.’
Wat dus de oprechtheid aangaat, hebben we hier met 'n hemelsbreed verschil te doen, maar de aanleiding tot het verzet vloeit voort uit dezelfde bron: ieder preekt voor z'n kerspel!
Juist dit wilde ik doen in het oog vallen.
En is 't niet geoorloofd? Vooral wanneer 't - gelyk post doet - eerlyk geschiedt? Met open vizier?
Zeker! Zelfs kan het plicht zyn. En al m'n aanmerkingen op de ‘keus van onderwerp’ zouden vervallen, als 't zoo-even aangehaald dicton hier van volle toepassing was. ‘Ieder preekt voor z'n kerspel’ is niet geheel juist gezegd. Ieder tracht de côterie waartoe hy behoort, op den voorgrond te stellen, te bevoordeelen. Goed! Doch... haar op rationeele wyze te beschermen, laat men liefst aan anderen over.
Immers, waarom wederlegt de heer post niet, wat ik sedert jaren tegen 't modernismus heb ingebracht? Dààrop had hy z'n aandacht moeten richten! Dàt had het onderwerp van z'n schryven moeten zyn, zoodra hy nu eenmaal besloot juist dat gedeelte van m'n werken te behandelen, waarmee 't door hem gekozen levensberoep in-verband stond.
Hy zegt veel waars. 't Is, byv. 'n waarheid, dat hy niet behoort tot het verachtelyk deel van Publiek. 't Is 'n waarheid dat er brave menschen zyn onder de moderne predikanten, al kan ik dit dan niet overeen brengen met het bekend vermengen van Geloof met Steenkool...
| |
[pagina 371]
| |
Welnu, waarom niet z'n gloeienden yver gebruikt om te ontzenuwen wat ik herhaaldelyk tegen dat ‘schipperen’ heb ingebracht?
De lezer zal zich herinneren hoe ik meende my te kunnen ontslagen achten van de verplichting om 'n eigenlyk gezegde beantwoording van den leidschen brief te leveren. Waarom zou ik dit doen? Beantwoordt de heer post myn bedenkingen tegen 't modernismus? Immers neen! Hy trekt party. Zeer wel. Maar... op welken grond? Welke fouten maakte ik by 't ontleden der beginselen van de ‘moderne theologie?’ Wat is de reden dat de stryd niet wordt aangeboden op dàt terrein? Er blyken uit den brief van den heer post velerlei zaken, byna allen aantoonende dat hy braaf is, dapper, moedig, oprecht. Maar... de rationeele houdbaarheid van 't stelsel der modernen - waarom 't hier, dunkt me, te doen was - gaat-i voorby. Dit is sprekend!
Het ware van de stemming waarin hy blykt te verkeeren, te verwachten geweest, dat-i my dozynen lapsus van redeneering voor de voeten had geworpen. Dààrtoe noodig ik hem uit!
En als blyk van oprechtheid van myn kant, volge hier 't meâ culpâ, dat ik reeds op een der vorige bladzyden erkende schuldig te zyn. Het betreft noch de moderne theologie, noch zelfs de modernen. Ik heb in 'n byzonder geval een modernen predikant ten-onrechte beschuldigd. In de couranten las ik dat zeker spreker in 'n Javaannut-gezelschap, die denzelfden naam draagt als 'n bekend ‘modern’ godgeleerde, zich had schuldig gemaakt aan de infamie die ik in 937 en 942aanroerde. Dit bracht me in 'n dwaling die me hartelyk berouwt, en waarvoor ik vergeving vraag. De man die - zeker om iets nuttigs te doen voor de Javanen - wist te vertellen: dat ‘Havelaar op 'n onaangename wys uit den dienst was geraakt, en nu beneden alles stond’ was géén predikant.
Ik had die fout behooren te vermyden. Ik vooral, die over 't algemeen zeer omzichtig ben. Men gelieve optemerken hoe zeldzaam 'n redeneering van my wordt te-niet gedaan. En nooit kan met eenigen schyn van grond, een feit ontkend worden, dat ik als geschied voorstelde. By 't ruim terrein waarop ik me beweeg, en 't gebrek aan rust, waarin ik gewoonlyk verplicht ben te werken, moge dit ter verschooning strekken voor die ééne vergissing. Ik vertrouw dat de heer post te eerlyk zyn zal, om me die aanterekenen in het debat | |
[pagina 372]
| |
over 't modernismus in het algemeen. Wil hy dááromtrent met my zoeken naar waarheid... ik ben bereid.
Wat de door hem geopperde moeielykheid aangaat om 'n uitgever te vinden, hy zal wèl doen z'n beschouwingen in handschrift aantebieden aan dezen of genen voorganger van z'n party, iemand die 'n naam heeft...
Ik bedoelde hier waarlyk geen scherpte, maar onwillekeurig komt de gedachte in my op, of niet juist dit verzoek van den heer post, 'n aanklacht zou beduiden... niet tegen 't stelsel nog, maar toch zéker tegen hen die geroepen zyn dat stelsel te verdedigen? Zou 't niet luiden als:
‘Gy, oudere, modern leeraar, voorganger, woordvoerder, gy zwygt waar wy allen zoo vinnig worden aangetast. Ziehier my, een der jongste adepten onzer richting, die nog niet eenmaal voor vòl zou worden aangezien door 'n uitgever... ik laat den smaad niet rusten op my, op u, op ons! Ik zal den stryd openen met de wapenen die nutteloos blyken in uw hand. Ik wil m'n moed leveren, m'n geestdrift voor 't goede, m'n hartstocht voor waarheid. Ik zal me in uw plaats blootstellen aan de slagen der tegenparty... indien ge slechts de goedheid hebt - gy, ridder! - my 'n oogenblik uw banier te leenen, 't veldteeken dat de onbekende schildknaap vertoonen moet om te worden toegelaten in 't strydperk!’
Ongetwyfeld zou deze taal den jongeling vereeren. Maar moet ze niet aan de ouderen in de ooren klinken als verwyt, als sarkasme? Hoe heeft de heer post de beteekenis van hun zwygen kunnen over 't hoofd zien? Hadden niet leeken en discipelen sedert lang 't recht te vorderen dat voorgangers en meesters de leering verdedigen, die ze hun hoorders hebben ingeprent? Ga naar voetnoot*
Nog-eens, wil de heer post myn bedenkingen tegen 't zetten van nieuwe lappen op oude zakken, wederleggen? Ik | |
[pagina 373]
| |
noodig hem hiertoe uit. Mocht hy, ook na den hem gegeven raad, zwarigheid ontmoeten in 't publiceeren, hy wende zich tot my. Ik zal hem bystaan zoo goed ik kan. Vóór alles evenwel, verzoek ik hem myn werken aandachtig te lezen, en niet by-uitsluiting te letten op 't onderwerp dat hem nu zoo na aan 't hart ligt. |
|