Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1036.Herhaaldelyk schreef ik in vorige nummers de poging om my doodtezwygen - waarom toch, als de Natie me niet kent? - aan twee oorzaken toe, of liever, ik beweerde dat traagheid de valsheid in de hand werkte. Dit blykt o.a. hieruit, dat er over myn handelingen te Lebak nooit 'n woord gesproken wordt, en zelden 'n woord over de werken die op | |
[pagina 352]
| |
den Max Havelaar gevolgd zyn...
Toen de Havelaar zelf verscheen, was natuurlyk 't wachtwoord nog niet gegeven!
...en dat velen de voorgeschreven onthouding eenigszins uit het oog verliezen, zoodra ik iets publiceer dat men met een ‘mooi’ of ‘niet mooi’ meent te kunnen afdoen. Vanhier de uitzondering die voor Vorstenschool gemaakt werd door zekere politieke kunstbeschouwers.
We hebben gezien hoe lief hanna was, en hoe dom overigens de schryver. Zoo'n reagens solliciteert om vergiffenis voor 't breken van 't konsigne.
‘Van dàt stuk moeten we wel iets zeggen... 't zal zeker gespeeld worden, en dan helpt ons zwygen niet. Welnu, dan zullen we op ouwerwetsche recensenten-manier wat foutjes sprokkelen, en hier-en-daar iets “mooi” vinden, alles ingekleed op de beste wys om 't geheel, en vooral den schryver zelf, te doen doorgaan voor niet veel byzonders. Nu eenmaal niet kunnende voortgaan met zwygen, is zùlk spreken het minst schadelyk.’
Ik blyf vragen waarom de pers van de Natie m'n Minnebrieven niet behandeld heeft? M'n twee stukken over Vryen arbeid? M'n Ideën? M'n Een-en-ander over Pruisen en Nederland? M'n studie over Specialiteiten? De in één bundeltje verzamelde Verspreide Stukken, waaronder de brief aan van twist, die beter dan de Havelaar m'n punt van uitgang beschryft?
By 't antwoorden op deze vragen, is 't zeer moeielyk het aandeel der beide faktoren valsheid en luiheid te bepalen. Als hulpmiddel diene dat het oppervlakkig en innocent tooneelspel de Bruid daarboven wèl besproken is.
En nu: Vorstenschool?
Zooals men 't nemen wil. Tot nog toe by-voorkeur de gemakkelykst te behandelen gedeelten daaruit, en de eigenlyke strekking niet!
Men houdt zich alsof men...
Luiheid of valsheid?
...men houdt zich alsof men de byzaken, de parerga, de inkleeding van dat stuk, aanzag voor de hoofdzaak. Wie als | |
[pagina 353]
| |
de niet onbekwame recensent in den N. Rotterdammer - ‘Staatkunde!’ - die hoofdzaak aanroert, doet het zoo herabsetzend mogelyk. Wie hiertoe niet oneerlyk genoeg is...
Is 't oneerlyk of niet, de door louise geschetste toestanden naar Spanje te verwyzen?
...wie de hiertoe noodige onbeschaamdheid mist, gaat die hoofdzaak doodeenvoudig met stilzwygen voorby, of nagenoeg.
Een kurieus voorbeeld daarvan leverde dezer dagen de heer vosmaer in den Spectator...
Ik schryf met konscientie. Sedert vele dagen ligt het stuk van den heer V. voor me, en ik vraag my af, of ik het onbeantwoord laten mag? Zoo neen, op welken toon ik dien schryver behoor toetespreken? Lang heb ik geweifeld, en wanneer ik niet 'n treurige ondervinding had opgedaan van de wys waarop men in zekere kringen gewoon is trouwhartige toenadering te beantwoorden, zou ik hem ondershands opheldering gevraagd hebben van zekere uitdrukkingen die hy zich omtrent my veroorlooft.
't Is me namelyk niet duidelyk, of ik ook hier me zou moeten verdedigen tegen moedwillige vyandschap - dit ware gemakkelyk! - dan of ik te doen heb met zeker soort van welwillendheid die me eenigszins... vreemd voorkomt, en op z'n zachtst gezegd, zeer ongewenscht is.
Straks zal de lezer de oorzaak dezer weifeling kunnen beoordeelen, en tevens of ik gerechtigd ben in 't openbaar te antwoorden op eene my in 't openbaar - door 'n orgaan alweer van een deel derNederlandsche Natie! - aangedane... ik zoek naar 't juiste woord! En daartoe is 't hier de plaats, omdat ik tevens over dat stuk in den Spectator een-en-ander te zeggen heb, dat aan de bekende schuwheid voor den Bogowonto herinnert.
De heer vosmaer dan, is met Vorstenschool zeer ingenomen. Indien 't my te-doen ware om lof over mooischryvery, zou ik overvloedige reden hebben tot voldoening, en zelfs tot dankbaarheid. Daarom echter is 't me niet te-doen. En toch...
Ik ben, ook in deze soort van aandoening, geheel-en-al 'n mensch, 'n gewoon mensch, 'n kompleet mensch, d.i. 'n mensch die vatbaar is voor alle indrukken, waarvoor we kunnen aannemen dat de mensch behoort ontvankelyk te zyn, op-straffe | |
[pagina 354]
| |
van degradatie tot 'n stuk steen of mislukten filosoof. Homo sum, en ik voel niet de minste begeerte iets anders te zyn. Nog minder, my als iets anders voortedoen.
Ik erken dus dat de ‘bewondering’ voor m'n laatste werk waarvan de heer vosmaer getuigenis aflegde, me zeer aangenaam stemde.
De ‘recensie’ verscheen in twee fragmenten... ‘Tusschen één en nogmaals één,...het een-of-ander heen, misschien wel weer 'n stuk van de Natie, die den heer vosmaer schynt aan den arm gestooten te hebben, om hem te storen in z'n ‘bewondering.’
Na de lezing van 't eerste stuk had ik voor den schryver 'n vriendelyk gevoel, en ik stond op 't punt hem te bedanken. Voor z'n oordeel niet, maar voor de uiting. Ikzelf namelyk geloof dat Vorstenschool 'n goed stuk is. Maar... er zyn gebreken in, en ik had tot onderlinge oefening den heer V. daarop willen opmerkzaam maken. Ook had ik hem gaarne eenige bedenkingen medegedeeld tegen de hedendaagsche wyze van kunstbeschouwen. Nu, daarop zal ik later terugkomen. Doch liever zag ik eens 'n handleiding van busken huet, tot betere beoefening van dit verwaarloosd vak.
Kortom, m'n stemming was allervriendelykst, en ik verheugde my als 'n kind, daarin eens eindelyk te kunnen toegeven. Wel had het m'n aandacht getrokken, dat er in 't geleverd ‘verslag’ 'n sprong werd gedaan van het tweede op het vierde Bedryf - Akte III = Bogowonto? - maar ik maakte juist hieruit op, dat het behandelen van louise's ‘staatkundige’ beschouwingen bewaard werd voor het slot. Ze zouden gewicht byzetten, meende ik, aan het zwaartepunt der beoordeeling. M'n verzoek om 't stuk te behandelen als drama, kon toch onmogelyk 'n wenk beduiden om géén acht te slaan op de hoofdzaak waarover dat drama loopt. Ik bedoelde daarmee, o.a. dat men de uitdrukkingswyze, de manier van voorstellen, niet toetsen zou aan hoofdartikelstyl of brochurepolemiek. De heer V. zelf immers verwierp den door my voorgeslagen ondertitel, als overbodig? Nu zal hy toch erkennen dat die wegwyzer niet kon gemist worden, niet waar? Of, indien hy nòg meent wat hy scheen te denken, voor er iets ‘vlamde en kliefde’ tusschen z'n eerste stuk en het | |
[pagina 355]
| |
tweede:
‘Ieder beseft - namelyk: ook zonder dien ondertitel - dat hier voor toeschouwers en hooggeplaatste personen iets te leeren valt.’
...indien de heer V. dit nog altyd meent, waarom sloeg hyzelf dan, in z'n ‘verslag’ geheel-en-al, en by z'n latere opmerkingen byna geheel, die derde Akte over? Juist dàt deel alzoo van 't stuk, waarop zyn aangehaalde woorden moesten geacht worden in de eerste plaats toepasselyk te zyn?
Hoe, m'nheer vosmaer, gy besteedt anderhalve kolom aan 't betoog dat het kuiperytje u niet helder is, en aan 'n paar aanmerkingen op enjambement en klemtoon, terwyl ge over die geheele derde Akte - waaruit dan toch naar uw meening: ‘voor toeschouwers en hooggeplaatsten wel iets zou te leeren vallen’- slechts tien regels ten-beste geeft? Tien regels, waarvan acht gewyd zyn aan 't ‘vermakelyk staatkunstknutselarytje’ tusschen miralde en van huisde, zoodat er voor de behandeling van de in dat Bedryf voorkomende hoofdzaak, slechts twee regels overblyven?
Dat ge 't recht hebt de punten te kiezen, die ge uw aandacht waard keurt, spreekt vanzelf. Maar ik heb het recht uit die keus, - in-verband met andere opmerkingen - gevolgtrekkingen te maken, en u te vragen of er niet iets Bogowontisch ligt in zoo'n vreemde repartitie?
In-verband met andere opmerkingen! Hiertoe behoort o.a. zekere bevreemding over de ongelyksoortigheid der beide helften van uw ‘bewondering’ en vooral over het slot van de tweede helft. Ge kent immers den regel: desinit in piscem, enz.?
Ik arme, die met verlangen uitzag naar iets als behandeling van louise's denkbeelden over de ‘staatkundige’ ziekten van den dag!
Ik, die gereed stond alle op- en aanmerkingen - mits getuigende van eerlykheid, en die verwachtte ik hier! - dankbaar in overweging te nemen, en daarmee ten-algemeenen-nutte m'n voordeel te doen by 'n volgende uitgaaf!
Wat vind ik?
Een zoetzure uitnoodiging aan de Natie...
Ik vraag den heer post, tot wien anders dan tot de Natie | |
[pagina 356]
| |
de heer vosmaer in den Spectator 't woord richt?
...een christendomachtige uitnoodiging aan de Natie, omter-wille van de aardige dingetjes die ik nu-en-dan schryf, m'n verdorvenheid door de vingers te zien!
Zóó immers ben ik wel genoodzaakt de woorden te vertalen, waarmee de heer vosmaer z'n stuk over Vorstenschool besluit. Hier zyn ze: ‘Met een enkel woord weet de dichter de fijnste snaren van de ziel te doen trillen, het geheele gemoed in beweging te brengen. Hij heeft van die accens de coeur, omdat hij schrijft uit zijn eigen zieleleven. Men ziet, de heer vosmaer pleit verlichtende omstandigheden. Dit is duidelyk, al weet ik niet waarvoor?
Minder duidelyk is het me, hoe ik z'n woorden moet kwalificeeren? Nog altyd ben ik in 't onzekere over de stemming waaruit ze voortkwamen. 't Zou me leed doen, 'n welmeenende ruw te bejegenen. Wanneer ik evenwel gelooven moest, hier te-doen te hebben met 'n verfynde uitgaaf van den Arnhemsche Q...
By twyfel is onthouding plicht. Ik zal er over nadenken. | |
[pagina 357]
| |
Misschien voelt de heer vosmaer zich opgewekt, my op den weg te helpen. Hyzelf immers zou 't jammer vinden, niet waar, indien sommigen z'n ‘bewondering’ en z'n poging ‘om anderen tot bewondering optewekken’ aanzagen voor 'n perfidie? Men is er toe in-staat.
Wat my betreft, ik herhaal voorloopig de betuiging dat ik 'n goed mensch ben. Eenvoudiger kan ik m'n protest niet inkleeden, tegen de zonderlinge schuldvergiffenis die eigenlyk - zeker tegen de bedoeling van den heer V. - my zeer onverwacht in staat van beschuldiging stelt. Ik meen aanspraak te hebben op wat anders. (310)
En... ook dit laatste staaltje van wat er uit de Natie tot my komt, beveel ik zeer aan in de opmerkzaamheid van den heer post. Ga naar margenoot# |
|