Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
orgaan berispen.
Laat me dan liever zeggen dat ik ditmaal - by-uitzondering natuurlyk! - talent te-kort komen zal.
Post, beklaag me!
Om dit van-harte te doen, moet ge u het kinderspelletje herinneren, waarin 't verboden is zeker woord - ja of neen, byv. - uittespreken. Wie 't over z'n lippen laat komen, wordt beboet.
Weet ge waarom kinderen zulke spelletjes uitdenken? Ze zyn onnoozel, hebben weinig kennis, nog geen ‘geest’ en zelfs geen andere geestigheid dan de zoodanige die om 't naïve, slechts kan genoten worden door wie niet naïf zyn, door grooteren of geheel volwassenen.
Zoo ook vond de Maatschappy om gelyksoortige redenen van pénurie eenige moeielykheden uit, waarvan het overwinnen iemand zou worden toegerekend als deugd ....by-gebrek aan beter. Zy verklaarde zekere woorden, welker gebruik nogal eens te-pas komt, voor onbehoorlyk. Wie ze weet te vermyden, speelt het spelletje goed, en wordt toegejuicht of althans niet berispt. Wie ze uitspreekt, moet pand geven.
Zoo, byv. ben ik onlangs in den Spectator beboet, omdat louise in Vorstenschool den schakel die al wat bestaat tot één geheel maakt, met 'n verboden naam aanduidde. Dat pand - m'n vriendelyke berisper eischte maar 'n half: de uitdrukking was wel niet plat, zeide hy, maar zondigde tegen den goeden smaak - dat halve pand dan werd me afgevorderd door... 'n artist! De weledele heer kappelman appelleert a minima, en eischt tien- twintig- honderdvoudige boete.
Lieve god, kinderen, bedenkt toch dat louise niet ‘meedoet’ in uw spelletje!
Maar... ik ben louise niet! Zy had gemakkelyk spreken, en kon mèt de Zieners van 't Oude Verbond, ongestraft verheven zyn naar hartelust.
Ik moet wel ‘meedoen.’ Als de kinderen my beboeten m'n ideen teboe verklaren! - zou ik omkomen van honger. Cet âge est sans pitié! Daarom zou ik 't in een artist wat artistieker gevonden hebben, als-i den kinderen geen aanleiding gegeven had hun spelregeltjes toetepassen op denkbeelden en personen die nu juist niet thuis hooren in de kinder- | |
[pagina 308]
| |
kamer.
Men moet... deugdzaam zyn. En de gemakkelykste manier om zich voortedoen alsof men aan dezen eisch voldeed, bestaat in 't beoefenen van zùlke kunstjes. Ik erken dat ik ze wat ontgroeid ben. M'n fout is misschien dat ik te spoedig 'n gelyke volwassenheid in anderen veronderstel.
In 't geschiedenisje dat ik verhalen wil om op myn wyze toetelichten waarom we zulke zonderlinge wendingen ontwaren in zeker soort van polemiek, komt zoo'n verboden woord voor, en overslaan kan ik 't niet, omdat het 'n hoofdrol speelt in 'n voorval dat geschiedkundig behoorde te zyn. Ook uit 'n ethnologisch oogpunt is het van eenig belang. Twee redenen, dunkt me, die me zouden verontschuldigen, al mag ik dan niet - als louise - my beroepen op de verhevenheid van 'n standpunt, dat me ontheffen zou van bedacht-zyn op kinderachtigheid van opvatting.
Toch hebben Geschiedenis en ethnologie ook hare rechten, niet waar? O zeker, als ik voor volwassenen schreef!
Ik zal m'n geschiedenisje vertellen, en me van dat moeielyke woord afmaken zoo goed ik kan.
Ik zat dan op Batoe-Gadjah Ga naar voetnoot* te praten met den goeden generaal cleerens die me, zonder dat-i 't wist, les gaf in de krygskunde van z'n tyd. Hy verhaalde my van suchet en junot. En van wellington. Den worstelstryd op 't Schiereiland leerde ik geheel anders kennen dan uit m'n ‘geschiedenisboekjes.’ Ik zeg niet: beter, maar ze werd me voorgesteld in 'n geheel ander licht. Minder boekerig ten-minste, en dit maakte my 't beoordeelen iets gemakkelyker.
Ik wist zeer goed dat cleerens onder z'n kameraden niet doorging voor 'n feniks in de kunstjes van 't métier. Maar dapper was-i. Dit ontkende niemand. Het eigenaardig vuur van den sabreur bezielde hem nog toen byna alle andere gloed in hem gedoofd werd, ja toen hy overigens nagenoeg kindsch was. Z'n opmerkingen over ‘krygskunde’ droegen overal meer blyken van karakter en hart, dan van studie. In z'n laatste levensjaren nog, zou hy op elken vyand dapper hebben ingeslagen, en waarschynlyk zich van menigen krygs- | |
[pagina 309]
| |
kundigen tegenstander het verwyt op den hals gehaald hebben, dat-i hem op den kop had getikt zonder de voorgeschreven regels in-acht te nemen.
Nu, zoo dom was napoleon ook, vooral toen-i nog bonaparte heette.
Ik zag den goeden ouwerwetschen cleerens eenige malen in omstandigheden die me de mogelyke krygskundige waarde van zoo'n infaam gebrek aan krygskunde deden inzien, en ik geloof een-en-ander van hem geleerd te hebben. Doch hy wist niet dat ik les nam. Hy verhaalde, praatte, teekende my de pozitien voor...
En ik luisterde!
De tiendaagsche veldtocht was hem 'n doorn in het vleesch. Dat terugtrekken van 't Hollandsch leger op kommando van Sir robert adair en van belliard...
Begut, joenge, 't was zoe hard veur me. Iek begont juust wat order ien m'n troep te kragen... en ze wulden wel vooreut. Die dertigduzend Franschen onder gerard zoden uns gien kiend gemoakt hebben, mient ge wel?
Zoo sprak cleerens. Misschien vinden sommigen dat hy zich anders had behooren uittedrukken. Ik oordeel niet, en geef den nagalm uit 'n verleden en byna vergeten tydvak, zooals ik dien opving. De historieschryver heeft het recht niet, z'n poppen aantekleeden naar de mode van den dag.
Toch zit ik nog altyd in groote moeielykheid over het verboden woord dat weifelend in m'n pen hangt. Om wat moed optedoen...
De naïve oude generaal, zou zeggen: ‘begut joenge, sloa d'r op ien!’
Hm... dit zou hy in myn geval niet gezegd hebben. Civiele courage was z'n zaak niet! De man die gedurende de eerste helft van z'n leven, alle voorkomende moeielykheden slechts had leeren kennen van de eenvoudigste zy, en niet begreep dat er ingewikkelder vraagstukken te behandelen zyn, dan 't kiezen tusschen ‘terug’ en ‘vooruit’... hy die zelfs de spanning van deze keus niet kende, omdat-i eens-vooral het laatste tot z'n wachtwoord maakte...
Och, diezelfde man zat zoo bitter in angst voor... papier! | |
[pagina 310]
| |
Ik heb hem byna krankzinnig gezien, by 't staren op 'n bundel besluiten van de Algemeene-Rekenkamer: ‘den Gouverneur der Moluksche Eilanden, gewezen Resident der Preanger Regentschappen, ten-fine van beantwoording en opheldering.’
- Koent ga me seggen, joenge, wat ze doch mienen met hoen ten-fine? Doar en ies nieks faains ien, gedeumi, mient ge wel?
Ik heb hem zien sidderen by 't openen van officieele stukken die hem begroeven onder administratieve subtiliteitjes...
- Ga koent doch nie oal dien pinnelikkers oep den soabel roepen, mient ge wel?
Dit had-i graag gedaan, waarachtig!
Maar men zou hem geantwoord hebben met de vraag, op welk staatsblad-artikel zoodanig voorstel tot afdoening eener administratief-financieele kwestie berustte?
Och, 't is zoo'n treurig gezicht, 'n held te-werk gesteld te zien als kommies! Willem II, die zooveel van cleerens hield - ze waren uit één deeg! - had hem ànders moeten beloonen voor z'n trouw in '30 en '31, dan door hem de keus te laten tusschen 'n suikerkontrakt en 'n residentsplaats! En cleerens had anders moeten kiezen. Of beiden verwerpen misschien! Want ook voor rykworder deugde hy niet.
Ach, hy wist niet wat het inhad: pékin te zyn! (402)
- Zou den Kazer oek zoeviel laast gehad hebben van dat verdoemelaken geschraaf? jammerde hy.
Zeker zou hy in de eerste helft van z'n loopbaan evenmin begrepen hebben hoe moeielyk 't soms 'n schryver vallen kan... 'n geschiedenisje te verhalen aan zekere hoorders die niet gewoon zyn de snykamer te bezoeken, of die althans aan menschkundige studien nauwer terrein aanwyzen, dan ze durven vorderen voor anatomie.
Zou ook misschien de oorzaak van deze zwarigheid hierin liggen, dat we verder in anatomie zyn dan in menschkunde?
Om wat moed optedoen, laat ik m'n braven generaal even los, en ga eens in de leer by andere Geschiedschryvers.
Hoe maakten zy 't, wanneer ze geschiedenisjes te verhalen hadden, die... waarin...
| |
[pagina 311]
| |
Misschien vind ik in tacitus iets dat me dienen kan.
't Is nu maar te hopen dat deze Meester - hoeden af voor hem! - den lezer fatsoenlyk genoeg zy. |
|