Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |
Duur! De lezer ziet dat ik geen kosten spaar, om hem 't vereeren van z'n groote mannen gemakkelyk te maken, en zoo noodig - maar deze veronderstelling is ongerymd - hem daartoe optewekken. Mocht-i nog altyd niet geslaagd zyn in 't machtig worden van den plichtmatigen ‘schyn van hulde’ dan keeren we ons weer - en nu byna voor 't laatst, auf Ehre! - naar den Nieuwen Rotterdammer.
Ik ben 'n ongelukkigen debater. ‘Dat zieje wel’ zooals 't boerevrouwtje tot louise zei. Wat betoog ik? Dat die courant wel bewyzen geeft van de laagte waartoe zeker ‘orgaan’ zonk, maar niet van thorbecke's bovenmenschelyke grootheid. En zie, daar was ik, eenige bladzyden geleden (189) zoo onvoorzichtig, te gewagen van 'n getuigenis! De lezer mag me voor zeer oneerlyk houden. Ik klaag over gebrek aan licht, de N. Rotterdammer gééft licht, en ik blaas het met drie puntjes verraderlyk uit. Dat 's geen fair play. Ga naar voetnoot*
Beschaamd keer ik op m'n schreden terug, zoek de dempende puntjes, vind de mishandelde overblyfselen van 't gesmoord testimonium... ik veroordeel me tot publikatie van m'n onrecht, te afficheeren waar zulks te doen gebruikelyk is. Ziehier dan:
't Is niet waar, dat de N. Rotterdammer, die geen orgaan is, geen behoorlyke reden van z'n fetichisme weet te geven aan 't blad, dat maar 'n orgaan is. De eerlyke liberaal is hiertoe te... liberaal. Het liberale blad - dat geen orgaan is - is daartoe te eerlyk.
Lezer, ik stel u by dezen voor, het Dagblad te komen begraven. Dood is het. Dood, dood, dood! Dood als de Minotaurus op Creta - ook 'n orgaan! - na z'n ontmoeting met den N. Rotterdamschen theseus, géén orgaan.
Ge weet wat voor akeligheden 't organige blad al zoo had uitgevoerd, niet waar? Welnu, onze theseus had 'n ariadne gevonden. De Tyd leverde 'n strengetje garen en 'n slagzwaard. Ge weet de rest. Maar dat garen met toebehooren moet ik u toonen, anders ware m'n boete niet kompleet. De Tyd dan heeft van thorbecke getuigd:
| |
[pagina 206]
| |
‘Geen enkele die zyn kon wat hy is geweest.’
Met deze verklaring is 't orgaan op z'n kop geslagen.
Sommigen zullen 't vreemd vinden:
10. Zoo'n fraze met behoud van rang en ancienneteit overgeplaatst te zien in de klasse der argumenten. 20. Dat men zich de moeite gaf deze oorlogsmachine te borgen uit het niet zeer beklante tuighuis vande Tyd.
Maar die sommigen vervallen in nog thorbecker verbazing - style cétacée uit grafschriftnummer zóóveel - wanneer ze ontwaren dat die uitroeping van de Tyd voorkomt in 'n artikel waarin betoogd wordt: dat de ‘groote Staatsman’ niets, volstrekt niets, deugdelyks verricht heeft dan... het toelaten van de Bisschoppen! Ziehier de woorden waarmee de N. Rotterdammer zelf dat artikel van de Tyd kenschetst:
‘Van al de daden van dit lange, bij uitnemendheid werkzame en wèlbestede leven geen enkele vruchtbaar, als deze. Ga naar voetnoot* Niets van thorbecke's werk heeft tot zegen gestrekt, en niets blijft bestaan, op dit ééne na... omdat dit eene heeft gestrekt tot voordeel van de Roomsche Kerk. Het heeft op den weg van dezen staatsman gelegen, om de vrijheid van organisatie van het Katholieke Kerkgenootschap te verzekeren, en zijne beginselen maakten hem dit tot plicht. Ware dit niet zoo geweest, hij zou in het oog van de Tijd, in weerwil van al de uitnemendheid zijner gaven en van al de grootheid van zijn karakter, te vergeefs hebben geleefd en gewerkt. Ja, het zou beter geweest zijn, indien hij er niet geweest ware. Zie om u, en aanschouw wat thorbecke gewrocht heeft.’
Dit ‘circumspice‘ - ook dáárop kan men iets als weerslag vinden in de engelsche grafschriften - wordt in zes regels afgedaan. Ik stel de behandeling daarvan uit tot straks. De N.R.C. laat er op volgen:
‘Voor de Tijd heeft dit alles geen waarde. Het is kaf dat wegstuift over - alweer: “over” net als de hyena van zoo- | |
[pagina 207]
| |
even - over 't pas gesloten graf.’
Weer: ‘graf’ en nog-eens ‘pas gesloten.’ Heeren frazenmakers vóór! Maar, als 't niet te veel gevergd is, 'n beetjen afwisseling! Dat pas-gesloten-overheen-graf wordt 'n waar Carnaval de Venise, 'n houtzaaghymne.
Dezelfde Tyd alzoo, die zoo'n godvergeten miswyzing heeft op z'n vereerings-kompas, die ‘Tyd’ getuigt van thorbecke: ‘geen enkele kon zyn, wat hy is geweest.’ Met dàt geweer wordt 'n vuige belager gestraft, en de wraakengel vertelt er heel onnoozel by, dat z'n verdelgingswapen wel beschouwd maar 'n wollen kindersokje was. De fabrikant die 't leverde, bleek in-plaats van 'n behoorlyk-liberale wapensmid, 'n katholieke-gezondheidskousenkooper geweest te zyn.
Maar, eilieve... dan is ook de vuige belager niet zoo byzonder erg heelemaal doodgeslagen, vind ik. En ook de goede naam van m'n debatteertalent gloort weer wat aan. Er is waarachtig hoop op rehabilitatie. |
|