Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Een zaaier ging uit om te zaaien. | |
929.Er is veel gekibbeld over den oorsprong onzer denkbeelden. Wat gaat de gedachte vooraf? Indrukken, ja, maar gewoonlyk geven wy, slordige ziel-ekonomisten, ons zoomin behoorlyk rekenschap van hunne wording, als van de wys waarop wy ze tot denkbeelden verwerken. (11, 503, 592.)
Hoe, waarom, waaruit, het drama Vorstenschool dat nu volgt, ontstaan is, zou ik niet kunnen zeggen. De hoofdoorzaak zal wel liggen in aandrang tot scheppen, voortbrengen, vormen... ach, alles komt op rangschikken neer! Meer kunnen we niet. (244) Waarom zingt de nachtegaal, waarom krast de raaf?
Meer zou ik kunnen meedeelen over de fata van dit libel. Halfgeboren nog, heeft het reeds vreeselyk gezworven. Op vele plaatsen heb ik het eerste, tweede en vierde bedryf voorgedragen, zoo goed ik kon. Gemakkelyk was die taak, reeds uit 'n fysisch oogpunt, niet. Vooral niet op plaatsen waar ik te doen had met de hoogere beschaving van byzondere soort, die ik eenigszins kenschetste in 610, en die den lezer nader bekend zal wezen, zoodra hy 'n bladzy ouder is.
Op weinig uitzonderingen na, viel me overal 't hollandsch loon der kunst ten-deel: mooi! Van die uitzonderingen noem ik ditmaal alleen Arnhem, waar ik uit de houding van 't pu- | |
[pagina 2]
| |
bliek zoowel, als uit 'n paar afkeurende regels in de hoogstliberale courant van dat Geldersch Athene, te weten kwam dat de mooivinders zich vergist hadden.
Niemand minder dan myzelf is 't geoorloofd, uitspraak te doen in de gewichtige kwestie tusschen ‘mooi’ of ‘niet mooi’ daar ik allicht, uit doorgaande ontevredenheid met m'n eigen werk (61) partydig wezen zou aan den Arnhemschen kant. Dit gevaar is te grooter, omdat de redaktie van bedoeld blad zich niet bepaalde tot 'n ongerechtvaardigde afkeuring - zoo'n fout wordt slechts door leeken begaan - doch wel degelyk die afkeuring gemotiveerd heeft op 'n wys die weinig tegenspraak toelaat. Letterlyk kan ik de gebezigde uitdrukkingen niet weergeven, omdat de kunstkritiek van die courant in geen enkel Europeesch muzeum gekolligeerd wordt, en 't inderdaad voor ieder ander dan de redaktie zelf, moeielyk wezen zou, een nummer optesporen dat 'n week overleefde. Met vriendelyke uitnoodiging alzoo, 't bedoeld artikel, door korrekten herdruk - ne varietur, asjeblieft! - nogmaals ter voorlichting onder de oogen van 't Publiek te brengen, wil ik van myn kant die redaktie eenigszins te-hulp komen in 't klassiek-maken van haar arbeid, door de mededeeling dat m'n Vorstenschool, of 'n deel daarvan, of 'n voornaam deel - summa summarum 't heele ding òm dat deel - ‘beneden de aandacht is van 'n beschaafd auditorium.’ Zóó staat er.
Ziehier dus reeds één verdienste in m'n stuk: het kan dienen als graadmeter van onze beschaving. Wie 't met eenig genoegen leest, heeft behoefte aan school, katechizatie en roede. Wie 't mooi vindt, wordt van de beurs gedrongen, en in de Societeit gedeballotteerd. Ga naar voetnoot* En mochten er par impossible onverlaten worden gevonden, die zich aan 'n roekeloos ‘heel mooi’ te-buiten gingen... ze zyn ryp voor het tuchthuis.
M'n stuk zal vertaald worden, waarschynlyk byv. in 't Duitsch. By die gelegenheid hoop ik den vreemdeling 't oordeel over de Nederlandsche beschaving gemakkelyk te maken door de mededeeling dat by ons te-lande, volgens de schatting van 'n hoofdorgaan der liberale party, zulk werk ter- | |
[pagina 3]
| |
nauwernood goed genoeg is, of misschien nog niet eens goed genoeg, voor 't kanalje.
Mocht daarop die vreemdeling begeerig zyn, 't zielevoedsel der beschaafden in ons land te leeren kennen, dan verwys ik hem naar Arnhem, en ik houd me verzekerd dat het kleinste krantenredakteurtje in die stad hem leveren zal wat-i zoekt.
Minder ingenomen ben ik met 'n ander deel van 't geslagen vonnis. De Arnhemmer betuigt dat het stuk ‘den schryver onwaardig is.’ Tegen deze uitspraak moet ik protest aanteekenen. Dat m'n Vorstenschool te laag zou staan voor den smaak der bewoners van Arnhem en van de redaktie dier courant, kan waar zyn. Ik nam 't peil dezer beide autoriteiten in zake ‘beschaving’ niet nauwkeurig genoeg waar, om te beoordeelen hoe hoog iemand of iets moet geplaatst wezen, om niet in die stad 'n armzalig figuur te maken. Maar Vorstenschool nog beneden myzelf te stellen, is even onjuist, als dat het boven m'n andere ideen zou staan. Wat my betreft, ik verzoek vriendelyk met 'n even laag merk te worden gebeneficieerd, als aan m'n stuk te-beurt valt. En revanche verbind ik my, ook de redaktie van de Arnhemsche courant altyd juist even hoog te stellen als háár arbeid, en nooit te beweren dat ze nog onbeduidender is dan de dingetjes die ze voortbrengt. |
|