daarom: leve de koning! - riepen 't met toejuiching.
Ik verzoek van dien wrevel en van die toejuiching verschoond te
blyven.
't Is me niet gebleken of er ook letterzetters zyn, die in m'n vrind
puf 'n kameraad herkend hebben. Voor zoo'n kameraad zou de herkenning
niet vereerend zyn, doch dit mogen de heeren onder elkander uitmaken.
Zéker is 't, dat ik geen enkelen puf ken. Worden er
onder de typografen, luie liederlyke karakterlooze sujetten gevonden... het
doet me leed om hunnentwil, doch men duide 't my niet euvel dat m'n
schets op hen gelykt. 't Ware hùn zaak geweest, zich van 't gelyken op
m'n schets te onthouden. De dichter die slechts zulke verkeerdheden zou mogen
aanroeren, als in onze Maatschappy niet gevonden worden, zou 'n schrale keus
hebben van 't bruin dat hem toch onmisbaar is om 't licht te doen
uitkomen, en weldra zou men in alle scheppingen van deze soort, z'n wanhopige
toevlucht moeten nemen tot menscheneters. Wie weet of ook deze hulpbron niet
spoedig verstopt werd door verwanten van bankiers, die misschien klagen zouden
dat men hun familie aan de kaak stelde.
Ga naar voetnoot*
Wat ik over letterzetters opmerkte, is ook op koningen van
toepassing. Het rondventen der verkeerdheden van personen als zoodanig,
alleen met het doel om den verdoemelyken honger naar de feilen van z'n naaste
te stillen, is 't werk van booswichten, en onder hen nog slechts van dezulken
die behoefte voelen aan schandaal, ter aanvulling van ontbrekend talent. Nog
altyd meen ik zulke middeltjes niet noodig te hebben - zie den
Arnhemmer, die me boven Vor-
| |
stenschool stelt - maar ik
zou ze blyven versmaden, al bleek er dat Arnhemmer en ik ons vergisten.
Het schooljongensachtige: ei kyk, hy heeft 'n vlek op z'n abéboek... ik
weet wat van hem...
Nu ja, ik weet iets van U, Nederlanders! Ik weet van u - de
vlek is leelyk! - dat ge my, na al wat ik deed, ter verantwoording noopt tegen
zulke Kleinstädterei. Ik verzeker u dat onze Koning - en om
zynentwil doet het me hartelyk leed - my zoo min bekend is als de letterzetter
puf, en dat ik m'n données te hoog gryp, om me bezig te
houden met de chronique scandaleuse van personen.
't Kost me dikwyls reeds moeite genoeg, my neertebuigen tot de
schandaal-kroniek van den heelen tydgeest. Die tydgeest zal, als koningen, als
'n koning, als de Koning, voorbygaan. Myn werk gaat niet voorby. Meent men dat
ik marmertomben uitbeitel - of al waren 't dan maar zerkjes van zandsteen -
voor vlinders van één dag? Na honderde jaren zal 't de vraag niet
zyn, of ik my de moeite getroost heb zekeren koning of zekeren letterzetter te
bedoelen. Hoogstens zal men vragen, of de koningen die in myn tyd leefden - hoe
heetten ze ook? - my behoorlyk hun dank betuigden voor m'n arbeid?
Wie nu, in-weerwil van dit alles, in den george van 't
drama, den tegenwoordigen Koning van Nederland meent te herkennen, wordt
uitgenoodigd met gelyke scherpzichtigheid te openbaren wie er dan met
louise bedoeld wordt? Met hanna? Met den lakei die de kachel
aanmaakt? Met den groom van jonker schukenscheuer? Met den niet
geschoten wolf? Zou dat beest ook misschien de Gemeentewet beduiden? Of de
Brielsche feesten? Of de mazelen der kindertjes van de juf- | |
frouw
links-achter-boven-voor?
Wel zeker! En zulke uitpluizers zullen dan met-een ophelderen om
welke reden de dichter, wiens fantazie rondgaloppeert in 't heelal, juist
hùn buurtje verhief tot doelwit van de verontwaardiging die z'n verzen
maakte? Lieve menschen, ik ken uw heele buurt niet.
Ga naar voetnoot* Hemel uw grietjes en mietjes zoo hoog op als ge
verkiest, maar ga u in-godsnaam niet inbeelden dat myn fancy zich met
die deerns inlaat.
Wanneer ik iets te zeggen heb aan 'n bepaald persoon, dan noem ik
hem by z'n naam. Dit deed nathan ook, in Samuel
zooveel.
Of er evenwel voor puf - en anderen! - uit m'n stuk niet
iets zou te leeren vallen? Misschien wel. Doch 't werd niet met dit doel
geschreven, om de zeer eenvoudige reden dat 'n artist geen katechizeermeester
is. Ik verwys hieromtrent naar een-en-ander dat ik over de roeping der Kunst in
m'n vorigen bundel schreef.
Men zegt dat onze grootouders de eerste thee die zy in handen
kregen, gereed maakten als spinazie. Ik verzoek m'n drama te lezen, te
gebruiken en te beoordeelen als... 'n drama. Om hiertoe eenigermate den weg te
wyzen, sla ik by dezen 'n ondertitel voor:
VORSTENSCHOOL,
OF VLUCHTIGE
SCHETS
VAN 'N PAAR VERSCHILLENDE WYZEN WAAROP HOOGGEPLAATSTE
PERSONEN HUN ROEPING ZOUDEN KUNNEN OPVATTEN.
Dit namelyk is, met het oog op 't program en 't motto dezer
ideen, de hoofdzaak, en niet het povere, door louise en
| |
|
-
voetnoot*
-
Noot van 1874. Ik verneem dat sommigen
tegenwoordig schryven: ‘op de kaak’ op-grond der beteekenis
van 't laatste woord, dat ton zou beduid hebben. Wel mogelyk. Maar
thans, meen ik, moesten we ons houden aan de opvatting van de laatste
eeuwen, en van onzen tyd. Wy immers nemen sedert lang de bedoelde
spreekwys in den zin van: aan den schandpaal. Het opwarmen van
archaïsmen is 'n armoedig middeltje om te pronken met wat nieuws.
Bovendien, de stipt-etymologische methode in 't vaststellen der beteekenis van
de woorden, levert zonderlinge rezultaten. (V, blz. 321.) Is 'n tuin
geen tuin, en town geen stad meer, omdat Zaun eigenlijk:
omheining beteekent? Gaarde moet dan evenzeer afgekeurd worden,
want ook dit woord doelde eenmaal slechts op bewarende afsluiting. Voor
't latynsche woord filia zouden we dan geen equivalent hebben, want
dochter beteekent melkster. Waar zou 't heen? Behalve sommige
interjektien en onomatopeën, heeft misschien geen enkel woord z'n
oorspronkelyke beteekenis behouden. En wie zal ons zeggen hoe ver we
moeten teruggaan? Indien kaak, dat dan eenmaal ton beteekend zou
hebben, naar onze opvatting is veranderd in: schandpaal, kan dat woord,
vóór het = ton werd, zeer mogelyk weer 'n andere beteekenis
hebben gehad. De zeer aesthetische doctor in God,
v. vloten trekt, naar ik
verneem, party voor bilderdyk's - hoogst smaakvolle! - echt- en
slaapkoetsen, omdat men in de zooveelste eeuw... enz. We kennen die
pseudo-geleerde praatjes. 't Woord koets is N.B. van
hongaarschen oorsprong. Doch al ware dit anders, wy gewone
menschen ryden nu eenmaal in 'n koets, en slapen in 'n bed. Wie
dichterlykheid zoekt in 't verdraaien van zulke dingen, mag ze er mynenthalve
in meenen te vinden. Ik benyd hem z'n smaak niet, als ik maar niet hoef
meetedoen.
-
voetnoot*
- Ik erken evenwel, met de toespeling op den
schandelyk lagen aanslag van grondeigendom - geheel afgescheiden natuurlyk van
de lyst waarin ik die plaatste - het oog gehad te hebben op
Nederlandsche toestanden. Die uitval is inderdaad aan 't adres van onze
Eerste-Kamerleden.
-
margenoot#
-
Noot van 1874. De voorgestelde
aanvulling van den titel - die door den heer vosmaer zoo grappig-hartelyk wordt afgekeurd -
had slechts ten-doel iets als argumentum van 't stuk te leveren, 'n
waarschuwing tegen 't verwringen tot klein schandaal, van wat ik wenschte te
geven als... iets anders. Onnoodig was die waarschuwing voorzeker niet! Meer
nog, er bleek me hier-en-daar dat ze vruchteloos gebleven is. Velen schryven
dan ook hieraan toe, dat m'n arme Vorstenschool nog altyd niet werd
opgevoerd. Dit is wel jammer voor me. Ik had zoo gaarne myn kontingent
bygedragen tot het belangryk onderdeel der - nogal noodzakelyke! -
Volksopvoeding, dat schouwburg heet. Bovendien is me nu de gelegenheid
afgesneden, om te leeren welke fouten ik gemaakt heb tegen de eischen van het
tooneel. Hoe kan er vooruitgang zyn in 't vak van tooneelschryvery, indien het
'n auteur niet gegund is z'n arbeid te keuren? Ziehier dus alweder 'n punt
waarin de hollandsche schryver achterstaat by z'n kollegaas in 't Buitenland.
In Frankryk, en zelfs in Duitschland is 'n nieuw drama van 'n schryver van
eenigen naam, 'n evenement. Ten-onzent wordt het in den modder gesmoord.
Waarom heeft het ‘Tooneelverbond’ niet op 't vertoonen van
Vorstenschool aangedrongen? Nog altyd ben ik bereid, zooveel in myn
vermogen is, wenken te geven over de mise en scène en de
régie, schoon die in 'n zoo eenvoudig gecharpenteerd stuk
overbodig moesten zyn.
Ook in dezen herdruk blyf ik tamelyk zuinig met
legende. Een kompleete handleiding voor regisseurs, zou misschien
de dubbele uitgebreidheid van 't gansche stuk vorderen, en alzoo noopte my de
vrees voor overbodige aanduiding - 'n hollandsch tooneelschryver tast in 't
blinde! - tot onthouding, misschien ook van 't niet-overbodige. Men bedenke
overigens dat myn werken als lektuur verschynen. Mocht
ten-langen-laatste 'n tooneelgezelschap in Nederland my de eer aandoen, m'n
stuk te willen spelen, dan eerst zou de tyd daar zyn, vollediger voorschriften
te geven omtrent dekoratie, kostuum, houding, beweging, toon en voordracht. In
de tegenwoordige uitgaaf kan ik niet meer leveren dan juist even voldoende is
om nagenoeg begrepen te worden door lezers.
-
margenoot#
-
Noot van 1876. Weinige maanden na 't
schryven van bovenstaande noot beleefde de Vorstenschool - welk stuk
bovendien door de zorg van m'n hooggeachten Uitgever afzonderlyk verschenen was
- 'n tweeden druk, waarby ik 't volgend verdrietig Naschrift gaf:
‘Ik ben redelyk getrouw gebleven aan m'n voornemen om
weinig legende te leveren, maar 't was my onmogelyk me daarvan geheel te
onthouden, gelyk ik had kunnen doen indien ik voor volledige opmerkingen
en aanwyzingen plaats gevonden had in 'n afzonderlyke uitgaaf voor
tooneel-regiën. Dit zou evenwel slechts te-pas komen indien m'n
Vor-
-
margenoot#
-
stenschool
de eer eener opvoering in Nederland waard was. By den overvloed
van keurige voortbrengselen - vertaalde en onvertaalde - waarover de
tooneelbesturen te beschikken hebben, is 't niet vreemd dat dit werk nog altyd
niet aan de beurt gekomen is. Onlangs zelfs is me gebleken dat twee direkteuren
van een der aanzienlykste theaters in ons land, nog niet eens den titel van m'n
stuk hadden hooren noemen, toen ik reeds bezig was met de korrektie van de
tweede uitgaaf die - als men de verschyning in de ideen meerekent -
reeds de derde was. Dit bewyst ten-duidelykste dat het lezend Publiek welks
gekuischte smaak allerwege erkend wordt, by die Tooneelbestuurders niet op 't
spelen van m'n stuk heeft aangedrongen, waaruit alweder volgt dat deze
industrieelen groot gelyk hadden m'n werk te ignoreeren, en zich slechts bezig
te houden met de stukken die wèl behagen aan dat Publiek. Hoe dit rymt
met de zoo spoedig ontstane behoefte aan 'n tweeden - of eigenlyk derden
- druk, is my 'n raadsel. Er is gebleken dat m'n Vorstenschool
niet goed genoeg is voor 't Volk met welks smaak, oordeel en ontwikkeling de
ondernemers van 'n schouwburgzaak moeten te-rade gaan om zich staande te
houden. Geen of weinig legende alzoo, omdat m'n stuk toch niet
gespeeld wordt. Ter-nauwer-nood veroorloof ik my hier 'n paar opmerkingen...
waarlyk slechts ter bladvulling, en geenszins omdat nederlandsche
tooneelspelers behoefte zouden hebben aan terechtwyzing van den auteur, 'n zwak
dat in andere landen wel bestaat, en waarin we dus alweer zoo byzonder gunstig
afsteken by 't Buitenland. De opmerkingen zyn deze: Ten-eerste. De
lakeien in de schouderweer-scène moeten zich wel wachten hansworstery in
hun rol te brengen. De eisch van 't komieke is hier onverstoorbare
ernst. Ten-tweede. Ook jonker Schukenscheuer overdryve niet! De
akteur die hem voorstelde als clown, zou den gek te veel eer aandoen. Hy
behoort vooral geen blyk te geven dat-i zich, zyner dwaasheid bewust, en
dus... wys is. Ten-derde. Misschien, helaas, is de opmerking
noodig, dat de zwygende scène in het laatste tooneel, 'n zeer grondige
studie vereischt. Ten-vierde. Wat louise aangaat...
doch waartoe meer? Deze schepping en dus ook de voorstelling van dat
karakter op de “planken die de wereld beteekenen” zyn immers
beneden de aandacht van 't nederlandsch Publiek?’ Tot dusverre
't Naschrift by den tweeden druk. In dienzelfden druk evenwel mocht ik
dankend vermelden dat er 'n meer dan voldoend antwoord was gegeven op de vraag:
waarom het Tooneelverbond niet op de vertooning van m'n stuk aandrong?
Dit geschiedde in 't volgend nootje:
‘Onder de velerlei Vereenigingen die de leus:
“tot heil des Volks” in de vlag voeren, is het
“Tooneelverbond” een der belangrykste. Wie 't wèl
meent met beschaving, vooruitgang, zeden en... nationale onafhankelykheid,
behoort dat genootschap met alle kracht te steunen. Vreemde bajonetten zouden
'n al te gemakkelyk werk vinden in 'n verduitscht of verfranscht
Nederland! Wat overigens de in den tekst gedane vraag aangaat, de heer Mr.
i.n. van hall, secretaris van
die vereeniging, heeft tweemalen op het ten-tooneele brengen van
vorstenschool aangedrongen (Tijdschr. “Het Ned.
Tooneel” 2e Jaargang, blz. 141, en Jaargang 1874/75
No. 2) in bewoordingen die me schadeloos stellen voor de minachting
waarmee m'n arbeid wordt opgenomen door 't groote publiek, naar welks smaak
theaterdirektien wel genoodzaakt zyn zich te richten. Ik betuig den heer van
hall voor z'n keurig gestyleerde pittige stukjes m'n oprechten
dank.’
By den vyfden druk - in afzonderlyke uitgaaf - had ik 't
genoegen 'n voorbericht te mogen voegen, dat ik hier met innige dankbaarheid
herhaal:
‘Sedert dien tyd - na de beide eerste uitgaven
namelyk - heeft er in de fata van Vorstenschool 'n volslagen
omkeering plaats gehad. Door den moed, den kunstzin, en ik durf
hier byvoegen: door de vaderlandsliefde van de tooneeldirekteuren
le gras,
van zuylen & haspels, is het stuk weggerukt uit de
vergetelheid waartoe sommigen 't ouder-gewoonte schenen veroordeeld te hebben.
Het is my 'n ware behoefte die heeren openlyk dank te zeggen, voor 't opvoeren
van m'n drama zoowel, als voor de wyze waarop ze die taak volbrachten.
Ook als zelf medewerkende artisten hebben zy aanspraak op de erkentelykheid van
ieder die 't wèl meent met vaderlandsche kunst en 't daarmee
samengaand nationaliteitsgevoel. Zeer in 't byzonder ook breng ik hier
hulde aan de artistieke wys waarop de heer d. haspels de rol van
Koning george vertolkte. Die kunstenaar heeft door 'n eigenaardige
opvatting aan die rol 'n waardigheid weten te geven, waardoor de door my begane
fout in de karakterteekening van george volkomen wordt uitgewischt,
zóó zelfs dat ik nu niet wenschen zou die party ànders
geschreven te hebben. Ziedaar 'n fortuintje dat niet dikwyls aan
tooneelschryvers te-beurt valt. Hartelyk dank!’
|