| |
| |
| |
Personen.
george,
koning. | |
louise,
koningin. | |
koningin-moeder. | |
de
walbourg, eeredame der
koningin. | |
van
huisde | heeren |
miralde | uit
de |
von
schukensheuer-schiefschalheim | omgeving |
hesselfeld | des |
prins
spirido | konings |
weis, des
konings kamerdienaar. | |
landsheil,
kleeremaker. | |
herman, werkman
in 'n yzergietery. | |
hanna, een
naaister. Herman's zuster. | |
albert,
Hanna's
verloofde. | |
puf. | |
boerevrouw. | |
Vier
lakeien. | |
groom van
Schukenscheuer. | |
knecht van
Landsheil. | |
| |
| |
| |
Vorstenschool.
Eerste bedryf.
Tooneel: kamer op louise's rust, het buitenverblyf
der koningin.
louise. de walbourg. Daarna
puf.
De Koningin (eenvoudig kostuum) zit links van den
toeschouwer, niet geheel op den voorgrond, aan een met boeken en papieren
beladen schryftafel. Rechts op den voorgrond, de eeredame, zich bezighoudende
met tapisseriewerk. Louise schryft, en gaat hiermee, na 't ophalen van de
gordyn, eenige oogenblikken zwygend voort.
- De Walbourg, zyn er meer nog in de voorzaal?
De eeredame gaat naar den achtergrond, en schynt te spreken
met 'n lakei die zich in de halfgeopende deur vertoont.
- Nog één man, Majesteit.
De Walbourg laat Puf binnen, die door haar wordt
aangemoedigd op den voorgrond te treden. Na eenig wy-
| |
| |
zen
en wenken, komt hy vooraan in 't midden te staan, zoodat de
Koningin, zonder zich geheel omtekeeren, hem in 't oog kan krygen. De Walbourg
neemt haar plaats weder in. Na elk door Puf gegeven antwoord, eenig zwygen: de
Koningin noteert.
- M'n naam is Puf, Sir... ene.
- Ik ben boekdrukkersknecht.
- Geweest. Ruim negen jaar.
- Een trap der jeugd... van één tot tien...
louise, snel op- en omziende.
- Ik moet de waarheid zeggen.
- Dat 's recht. Ga voort. Zyn 't meisjes? Gaan ze school?
Vertel me 't een en ander.
Van myne vrouw, was 't... met verlof, by ons
| |
| |
Een beetje... sjovel... alles even duur!
M'n oudste, 'n jongen, heeft wat weekgeld, maar...
louise, weder noteerende.
- Acht gulden, en de fooi van Koppermaandag.
Kan breien, maar... dat geeft niet, met verlof.
Dan nog... drie jongens en drie meisjes.
Waar zyn die kinderen als gy uit zyt?
- Hier is het potlood van uw Majesteit.
- Het jongste... Majesteit, is by 'n buurvrouw.
- O neen, uit vriendschap.
| |
| |
- Zoo als 't valt... op straat of thuis...
Of hier of daar. Soms vind ik ze op den trap,
Of spelend langs den weg, of... soms ook niet.
De jongens loopen, met verlof, wat ver,
En dan moet ik ze zoeken in de buurt.
- Dus zyn uw kindren wat verwilderd?
- Brood, maar... niet altyd.
Aardapp'len... niet altyd. Of boonen... niet
Altyd. Soms grutte... maar... ook...
Wat geeft ge uw kindren, als ge dàt niet geeft?
- O God! En vleesch, hoe vaak in 't jaar?
- Vleesch, Majesteit... dat kan niet! Nooit!
Het is genoeg. De Walbourg, geef den man...
Omziende, tot Puf.
Men zeide u zekerlyk dat ik weldadig was,
| |
| |
Dan heeft men u de waarheid niet gezegd.
Wat wezen zou, indien ik ryk genoeg was
Om al wat arm is, ryk te maken... zie,
Dit laat ik daar! Ik kan u slechts
Uw moeite, uw dag en uw bericht betalen...
De Walbourg, geef den man 't gewone loon:
Tot Puf.
Ge kunt gaan. Misschien tot later!
De Walbourg geleidt Puf naar de achterdeur, en na zich daar
eenige oogenblikken met hem te hebben onderhouden, neemt ze haar plaats weer
in. Puf af.
louise, schryvende, en nu-en-dan even op- en
omziende.
- Ge weet z'n woonplaats? Wèl! Laat hem bezoeken.
Hy heeft 'n goede noot in myn register,
Om... 't niet verschuiven van z'n huwelyksdag.
Tenzydi... waarheid sprak uit onbeschaamdheid.
Die... drukfout met z'n kindren was wat louche.
Maak dat ik meer hoor van die Hanna Smit,
De buurvrouw die uit vriendschap... lief, niet waar?
Ik wacht rapport. We zullen verder zien,
En als 't de moeite waard is, ga ikzelf...
Koningin-Moeder (hoed en sjaal) treedt binnen.
Louise gaat haar haastig te-gemoet, en geleidt haar naar den
voorgrond.
louise. koningin-moeder. de
walbourg.
Ge weet, ik houd lever van acht tot tien...
| |
| |
O zie, mama, zie eens die bundels aan,
Berichten over alles wat by 't Volk
Niet is zooals het wezen moest, en toch -
Dàt hoop ik! - eenmaal anders wezen zal.
Maar, moeder... lompe dochter die ik ben...
Ik vroeg niet eens naar uwen welstand!
Hebt Ge goed gerust na zulk 'n avend, zeg!
Onder het uitspreken der laatste regels heeft zy (De
Walb. schiet toe) 'n fauteuil naar 't midden van den voorgrond getrokken, en
noodigt liefkozend de Koningin-Moeder uit, daarop plaats te nemen. Haar eigen
stoel keert ze eenigszins van de schryftafel af, zoodat haar rechterarm daarop
rusten kan. Zoo is dan ook haar houding, tot ze in geestdrift
opstaat.
- De kursus van van-nacht was wel wat zwaar.
M'n oogen vielen toe by uw verhoor,
M'n ooren suisden van uw statistiek,
By al dat vragen, vorschen, onderzoeken
Van uwen onverbiddelyken weetlust.
Ge hieldt van Weert te lang... de man was moê!
- Te lang? O neen! En moê? Ik was niet moê!
Maar 't zal om uwentwil niet weer gebeuren
Dat ik zoo laat graaf Otto hier houd, moeder,
En daardoor u van uwen slaap beroof.
Wat zyn vermoeidheid aangaat... o ho, ho,
Dàt noem ik byzaak! 't Zal hem goed doen, denk ik.
Zoo'n beetje gymnastie geeft lenigheid
Aan de gewrichten van z'n staatsverstand
Dat... wat verstyfd is in de vormlykheid.
- Men roemt hem toch als zeer bekwaam, Louise.
- Dat spreekt vanzelf... zoolang hy invloed heeft!
Daarna? We zullen zien! Tenzydi sterft,
En men z'n roem gebruiken kan als blaam
Voor andren, die nog in den weg staan. Ik...
Ik schat hem even hoog en even laag
| |
| |
- Dat ik vertrouwen stelde in zyn genie?
O, dat is grappig, moeder! 't Lykt er niets naar!
Hy heeft... talent... zoo, zoo... maar niet te veel,
Genoeg juist voor de meening dat-i meer heeft.
Hy spreekt... vry wel, maar... zonder hart altyd,
En mist den moed zich somtyds te verspreken.
Hy weet... nu ja, hy weet wat hem geleerd is,
Maar meer ook niet, mama.
louise, op het hart wyzende.
- Iets anders, moeder... hier! En dat ontbreekt,
Die man draagt, als de kerstboom, juist zooveel
Als vader schooltyd en mama routine
Hem strikten in de takjes... nooit iets meer!
Zoo'n boompje is dood... maar leven moet de mensch,
Dat is: gevoelen, denken, werken, streven,
En vruchten dragen, honderd... duizendvoud!
Wie niet meer geeft dan hy ontving, is... nul,
En deed met z'n geboorte onnoodig werk.
Nu, zulk een nul is my de graaf van Weert.
Maar zyt ge niet wat streng?
Het zy de vraag vóór alles: of ik waar ben?
Ik stel aan allen niet denzelfden eisch,
Maar doe een hoogen eisch aan 'n minister.
En in den vreemden tyd dien wy beleven,
Is, op zyn standpunt, 't ordinaire: misdaad.
Gewoonheid is 'n giftig woekerkruid
Dat zelf geen vruchten draagt, en z'n venyn
| |
| |
Gebruikt om wat er opschiet aan z'n zy
Te doemen tot gelyke onvruchtbaarheid.
Gewoonheid is verdienste's vyandin,
Een schutsvrouw van het kleine, van 't gemeene.
Wat uitsteekt, moet geknot. Wat blinkt, bevuild.
Wat vlucht neemt, neergeslagen en gekneveld.
Talent... geloochend, of gesmoord met ma.a.a.ren,
En daarna doodgezwegen... als het kan.
Genie... ha, vraag Van Weert eens naar genie!
Maar dat's 'n sprookje, 'n mythe, 'n onding,
Of erger nog, iets... iets... iets onfatsoenlyks,
Een vuile ziekte, die men liefst niet noemt
Dan met 'n omweg: ex.cen.tri.ci.teit!
Eenig zwygen.
Nu, excentriek is onze staatsman niet,
Hy loopt vry wel in 't algemeene spoor.
Hem is de Staat... zyn zetel, zyn
carrière,
Een kaatsbaan voor de heeren van het hof,
Een draaibank van fortuintjes, 'n fabriek
Van Neurenberger eerzuchtsduikelaars.
Hem is het Volk... 'n kweekkast van lakeien.
De welvaart... paragraaf in 'n rapport.
Een algemeene ramp... de troefkaart op
Den heer die uitgespeeld was door party.
De burger... 'n artikel ter belasting.
Eenig zwygen. Louise die opgestaan was, gaat weer zitten.
De Walbourg geeft telkens blyk van aandacht.
En wat zoo'n staatsminister weet, wat hy
U zeggen kan van de algemeene zaak...
O, moeder, 't is zoo weinig, als het hart ontbreekt:
Genie zit dáár! Neem zulk een man
Eens z'n kommiezen af, en z'n rapporten,
En zie eens wat hyzelf begrypt of weet,
En wacht eens op 'n nieuw idee dat in
Zyn eigen ziel gegroeid is... ha, ha, ha,
Dan kunt ge wachten tot ge moeier zyt
Ik had het eenmaal nu er op gezet
Den ganschen katechismus doorteloopen,
Van alles wat er kookt in myn gemoed,
En - ware 't doenlyk, maar, helaas, ik twyfel! -
| |
| |
In 't zyne een vonk te werpen van geloof
Aan mooglykheid op beter toekomst, moeder!
Ge weet niet hoe dit denkbeeld my bezielt,
- Dweepster, lieve dweepster!
louise, haastig opstaande.
- Neen, zeg dat niet... om-godswil, zeg dat niet!
In dweepzucht is bedrog, en ik zoek waarheid.
Ik wil doorgronden wat geschieden kan,
En ziften wat geschieden moet.
Zich voorover buigend, en in den aanvang byna
fluisterend.
Is laag gezonken, moeder! Ziel en hart
Gaan onder by aanhoudend stoflyk lyden.
De gloed van hooger geestdrift wordt, gedoofd,
Als 't leven slechts één kamp is met het lage,
Als niet te sterven 's levens eenig doel is,
En uitstel van bezwyken hoogste prys!
Wat is den arme 't schoon der lente? Niets!
Een sterrenhemel? Niets! Wat is hem kunst?
Wat zyn hem tonen, tinten, geuren? Niets!
Wat is hem poëzie? Wat liefde? Niets?
Dat alles màg hem niets zyn. Alle vlucht
Is hem verboden door de werklykheid,
Die met 'n yzren vuist hem perst in 't slyk,
En elke poging tot verzet, bestraft
- Edel kind! Maar toch... 'n dweepster!
- O, moeder, zeg niet: dweepster! Is het dweepen,
Wanneer ik wil, dat allen die als gy
En ik geschapen zyn, die zich als wy
Bewegen, aadmen, minnen, en, als wy,
Hun blikken richten op onsterflykheid...
Is 't dweepen, moeder, als ik wil dat zy
Niet lager staan dan 't stomme dier des velds,
| |
| |
Ik zal de laatste zyn die stand ontkent...
Een booswicht hoort tot uwen stand niet, moeder,
En tot den mynen niet, godlof!
- Louise, Dit was de vraag niet, kind! Ik sprak van...
stand,
Van... hoogte of laagte in onze maatschappy,
Van... meer of minder aanspraak op genot,
En... van 't verschil in vatbaarheid vooral!
- Goed, goed, ik neem 't verschil van standen aan,
En wil 't nog fyner onderscheiden dan
Gyzelf... maatschappelyk en burgerlyk.
Geboorte, titels, rykdom, rang, vooroordeel,
Zie, moeder, àlles wil ik laten gelden,
Maar vraag: of één stand honger voorschryft,
moeder?
Of één stand kan gedoemd zyn tot gebrek?
Ik vraag of een dier standen lager staat
Dan 't schaap of rund dat onbekommerd graast,
En dat gewis den mensch verachten zou,
Als 't weten kon hoe slecht die mensch zich voedt?
Is 't kind van d' arme minder dan 'n kalf?
De moeder minder dan 'n koe? Myn God,
Is dàt haar stand? Eischt dàt uw maatschappy?
O, dan is alles leugen, wat men preekt
Van zielenadel en beschaving!
- Het Volk is ruw, zoo zegt men, en misschien
Te-recht. Maar, moeder, hoe zoudt gy en ik zyn,
Indien van kindsbeen af, ons gansch bestaan,
Ons wenschen, willen, streven... àlles, zich
Had opgelost in 't ééne woord: gebrek?
Zeg, moeder, zouden wy dan zyn als nu?
En blyft het niet de vraag altoos, of ons
De scherpe prikkel van den honger, en
Het kankrend wee van dagelykschen angst
| |
| |
Voor 't onderhoud van morgen, zoo gedwee
Zou laten als dit ruwe Volk zich toont?
Ik, moeder, sta verbaasd by zooveel zachtheid,
Maar vind, helaas, de reden die 't verklaart:
Het Volk is uitgeput, berust uit zwakte.
- Doch... de oorzaak van dat alles?
Een deel, 'n nietig deel der maatschappy
Heerscht, regelt, kuipt, maakt wetten... en verwyst
Het ovrig deel - en 't grootste - tot ellende!
- Maar, kind, is dit niet altyd zoo geweest?
En... welke middlen vondt ge tot herstel?
- Kind... kind... ja juist! Nog kortlings was ik kind,
En daarom, moeder... o, m'n kindsche droomen?
Ze is weder opgestaan, en leunend op den rug van den
fauteuil der Koningin-moeder, spreekt ze, in voorovergebogen houding, byna
fluisterend:
Zie, toen ik eens, tien jaren nauwlyks oud,
Was ingeslapen in den tuin te Wilstädt,
Verscheen me een engel, schitterend van licht,
En schoon... o moeder, hemelsch! In z'n hand
Droeg hy twee kronen, de een van doornen,
En de ander scheen van goud. ‘Louise, kies!’
Zoo sprak hy. Maar ik stak de hand niet uit:
Ik was beschroomd, en sidderde in m'n droom.
En nog-eens riep hy, dat ik kiezen zou.
‘Wat wilt ge, koningin of mensch zyn, sprak hy,
Een mensch die lydt, gevoelt en arbeidt, of
Een Koningin die heerscht?’ Ik... koos het eerste!
En drukte my den doornenkrans op 't hoofd,
En voelde 't bloed my bigglen langs de slapen...
‘Door dat tot dit!’ sprak de engel, en hy
leî
De gouden koningskroon my in den schoot...
Toen werd ik wakker van de pyn: ik lag
In 't rozenboschje... een wilde slingerstruik
| |
| |
Had my gewond... de gouden kroon was weg!
Na zich gedurende het uitspreken der laatste regels te
hebben opgericht, blyft ze eenige oogenblikken met, de handen voor 't gelaat
staan.
- Niet voor altyd, m'n kind! Uw droom was juist!
- Neen, moeder, niet geheel... nòg niet! Misschien
Zal 't eenmaal waar zyn, maar ik acht
My zelve niet gekroond tot Koningin,
Voor ik de kroon der smarte heb gedragen.
Door háár tot de andre, als in m'n
kinderdroom!
'k Wil weten wat het leven in zich heeft.
Ik wil myn tol betalen voor het recht
Een mensch te zyn. Ik eisch myn wettig deel
Aan de algemeene taak. En, moeder, als
Ik al m'n kracht ten-offer heb gebracht
Aan 't welzyn van m'n medemenschen... dan,
Ja, dàn noem ik myzelve Koningin.
Dan neem ik 't aan als eerelyk verdiend
Wanneer het Volk my toejuicht... eerder niet!
Eenig zwygen.
- Maar welke middlen vondt ge?
Beweer niet dat ik reeds gevonden heb,
Maar hier... hier voel ik, dat ik vinden zal!
Het eerste wat me ontbreekt, is... kennis, kunde,
En daarom, moeder, zoek ik naar de waarheid.
De Vorsten kennen 't Volk niet, dat hen voedt.
Ze omringen zich met een kordon van mid-
delmatigheid die door gebrek aan zwaarte
Ze hooren wat men hun te hooren geeft,
En zien wat men hun wel wil laten zien,
Maar nooit iets anders dan papier, papier!
Ze meenen wonder-ingelicht te zyn,
Door nu-en-dan 'n officieel rapport
| |
| |
Te lezen, dat òf werklyk leugen spreekt,
Of 't beetje waarheid zoo verdrinkt in frazen,
In deftige gemeenplaats-halfheid, dat
Zoo'n waarheid niet veel beter blykt dan leugen.
Een eerste plicht des Soevereins is: weten.
Het kunnen, moeder, zal wel volgen. Dat
De Koningin-Moeder maakt 'n gebaar van onvoldaanheid.
Gedurende den nu volgenden passus, gaat Louise dan eens op-en-neder, dan weder
blyft ze by den stoel der Koningin-Moeder 'n oogenblik staan. Deze laatste
geeft voortdurend blyk hoe Louise's woorden haar treffen. Haar gelaat en
houding leveren zwygend de vragen waarop Louise antwoordt.
Ik in het Koninkschap een middel zie,
Dat alle kwalen heelt! 't Arkanum voor
De ziekten onzer Maatschappy, o neen!
Maar, moeder, men kan pogen, stryden...
En, als de taak te zwaar is voor z'n schouder,
Dien overdragen op wie sterker zyn,
Of... met het kwynend Volk vergaan!
Ja, moeder, ja! - dat wie er na ons komt,
De sporen vinde, òf van myn zegepraal,
Of... van 't bezwyken in m'n eerlyk pogen!
Ik wil geen dieve zyn van 't halve kussen
Dat door de logika der feiten op
Den een of andren troon voor my gereed lag
Toen ik ter-wereld kwam als hertogin!
Men zegt: de wereld is 'n schouwtooneel...
Ik wil myn rol op dat tooneel vervullen,
De plaats betalen, die het lot my bood!
Ik heb het recht niet, ònberoemd te zyn,
En aan het nageslacht een kleiner naam
Te levren, dan de kunstenaar die 'n pop
Der Vorsten plicht - zoolang er Vorsten zyn...
Ge weet toch, moeder, wat dit woord beduidt?
Een vorst is in gevaar de voorste, en in
Het goede, de eerste - is hoog te staan! Hun voegt
| |
| |
De middelmaat zoo min als 't lage. My
Schynt alles wat niet hoog is, àllerlaagst!
Een eerzuil wil ik, ja... maar niet van steen,
Ik wil 'n eerzuil in het hart des Volks!
En als dat hart niet trilt van liefde, by 't
Herdenken aan m'n... pogen - 't slagen staat
In myne macht niet, moeder! - dan, dan zal
Het myne schuld zyn, myne grootste schuld!
Er is gejuicht toen ik geboren werd...
Gejubeld by m'n huwlyk... o m'n naam
Bekleedt 'n plaats in d' Almanach de Gotha!
Maar... ingeschreven in de annalen van
De Mensheid, is die naam nog altyd niet...
- Z'n Majesteit denkt juist als ik, mama!
En mocht er soms... hy heeft 'n edel hart!
En als misschien... doch neen, dit is zoo niet!
Maar als... welnu, waartoe zou liefde dienen?
Ik wilde... ik zal... ik moet hem...
Ze gaat naar 't venster.
Denkt over alles juist als ik, mama!
Zie 't prachtig weer! Wat dunkt u van 'n toer?
Dat zal u goed doen, moeder, na zoo'n nacht
Vol cyfers en rapporten...
- Zóó... zóó is 't goed, mama! Dat
hoor ik liever
Dan: dweepster! Beste Walbourg, wees zoo goed...
de walb. naar de achterdeur
gaande.
- Verkiest uw Majesteit 'n open rytuig?
louise, terwyl ze zich, zonder eenige
bediening, door het opzetten van 'n hoed, en 't omslaan van 'n sjaal, die
ergens op
| |
| |
'n sofa lagen, gereed maakt
uittegaan.
- Wel zeker! 'k Wil de weiden zien, en 't vee
Dat middagmaalt. Niet waar, mamaatje?
De Walbourg af.
Als 't ons maar niet veracht, Louise, omdat
louise, lachend met den vinger
dreigende.
- Mama, dat is ondeugend!
Louise en Koningin-Moeder
af.
|
|