Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 362]
| |
de vraag van den knaap waarom men hem 't een-of-ander verbiedt, wordt geantwoord ‘dat het verbodene niet goed is.’ En als-i dieper wil doordringen in 't zedekundig mysterie, is men vaak genoodzaakt ter rechtvaardiging van 't verbod, z'n toevlucht te nemen tot dat verbod zelf. ‘Dit of dat is niet goed, heet het dan, omdat het verboden is.’ In 'n kring van die soort loopen ook onze zedelykheidsbegrippen rond. Men keurt iets af ‘omdat 't niet goed is.’ Waarom is 't niet goed? ‘Omdat men 't niet doet.’ Waarom doet men 't niet? ‘Omdat men 't afkeurt.’ Enz. Men moet erkennen dat dit 'n armzalig katechismusjen is, en dat het tyd wordt iets beter onderricht te zyn van den grondslag waarop onze zedelyke waarde berust. De slordigheid waarmee de Mensheid tot-nog-toe met deze verwarring genoegen nam, is alweer voornamelyk toeteschryven aan den godsdienst. Waartoe immers naar iets te zoeken, dat men overtuigd is - of voorgeeft! - gevonden te hebben?
Wie een god heeft, die hem vóórzegt wat-i doen en laten moet, kan alle verdere studie in 't goed-zyn missen. Ga naar margenoot# |
|