den muur vloog?’
Het vragend gemoed krygt ten-antwoord dat Dordrecht 'n
fameus priviligie kreeg: 't Stapelrecht. Of: dat Madrid aan
den Manzanares ligt...
Allerbelangrykst voorzeker, maar niet voor hèm.
Daar gonst 'n vlieg...
Broem... broem!
‘Zal ze zich neerzetten, en waar? Als ze 'ns zitten ging op
den neus van m'sieu. Ik wou dat ze 't deed!
Broem... broem!
- Waar vestigden zich de Batavieren?
Hy hoort de vraag niet, maar z'n ondeugend hartje hoopt nog altyd:
op den neus van m'sieu!
- Jongen, ben je doof? Waar vestigden zich de Batavieren, en
wanneer?
Broem... broem!
- De Batavieren? In Hessenland, m'nheer... al in de rondte...
neen, op 'n eiland...
- Juist! en hoe heette dat eiland?
't Kan hèm wat schelen! Toch wil-i 't wel zeggen:
- 't Eiland der Batavieren, m'nheer... daar gaat-i
zitten.
- Wie was hun beroemdste veldheer?
-
Claudius civilis,
m'nheer... z'n heele achterlyf is groen!
- Juist! Kinderen, nu grammaire! Noem eens de rededeelen
op.
‘Daar vliegt ze weer.’
Broem... broem!
- Ik vraag je naar de rededeelen!
- Zelfstandige naamwoorden... 't zal me benieuwen of ik op
m'n verjaardag 'n doos timmergereedschap kryg... voorzetsels,
m'nheer!
- Dat volgt niet.
- Mama heeft 't beloofd... voegwoorden, m'nheer! Dan zaag ik
al m'n kegels den kop af.
- Alweer mis! 't Gaat niet met je. Begin nog-eens!
- Zelfstandige naamwoorden... wat 'n gekke scheur in die