Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij809.Gedurende den tyd dien ik noodig had voor deze klassieke ontboezeming, waren m'n twee dwaalsterren haar zon genaderd. En ik was de derde. M'n stoel - beschermd door de alom geëerbiedigde heiligheid van misbruik - was ongedeerd. En ook m'n suikerwater stond heel geduldig te wachten, als 'n Griek die naar homerus luistert. Minder geduldig riep onze marquise therese toe:
- Il me semble que vous prenez votre temps, mademoiselle! Voilà une heure que j'attends mon shawl... allons, qu'on se dépêche un peu! - Mon Dieu, madame ... quel malheur! zei therese, terwyl ze den ‘Inde’ om de schouders wierp van 't voorwerp dat ik me tot karper had gekozen. (250, 251.) - Un malheur? Qu'y a-t-il? riep adele haastig, en ze werd op-eenmaal schooner dan haar portret. Er kwam ziel op dat gelaat.
Een huurkoetsier was van den bok gevallen. John en 'n paar anderen hadden den zwaargewonde ergens binnen gebracht... weinig hoop op herstel... vyf kinderen... zwangere vrouw... doodarm...
- Où donc? riep onze karper, en wèg vloog ze, therese | |
[pagina 217]
| |
volgend, die haar tot john bracht.
Abbas en ik...
- Merci monsou, zeide hy, omdat ik hem op den arm nam, daar ik voorzag dat-i anders z'n meesteres verliezen zou in 't gewoel.
Toen we in de buurt kwamen van therese's quadrille, hoorde ik kommandeeren:
- Mesdames et Messieurs... a vos places!
Ja, dacht ik, dat 's makkelyk gezegd. Waar is de plaats van adele? Als om op deze vraag te antwoorden, riep john, de deur van 't koetshuis eener bastide Ga naar voetnoot* openstootende:
- C'est ici, Médèm! - Il faut du linge... un médecin... de l'eau fraîche... vite, vite... - Et un prêtre, Madame! Zei therese. - C'est possible... mais de l'eau, john, du linge...
Ze zocht naar iets dat dienen kon tot verbandlinnen. De sjaal scheen haar te hinderen... daar vloog 't ding! Ik raapte den ‘Inde’ op, en wikkelde abbas er in. Niet zoozeer om 't mannetje te koesteren, als wel omdat ik me iets wilde te doen geven, om me wys te maken dat ik geen verder aandeel nam in 't lot van den armen lyder, dan met de eischen van m'n menschen-studie overeenkwam. Ik wou 't grappig vinden Afrika wegtestoppen in Azie, den Nubiër in Kashmir... Ach, 't lukte niet! 't Eenige, waarin ik nu slaag, is 't voorbygaan van den indruk dien de stervende op my maakte. We willen over adele spreken, en over haar maantje...
‘En over likdoorns?’
Ja. Therese kwam aanslepen met 'n stal-emmer vol water. Adele, neergeknield naast het stroo waarop men den armen lyder gelegd had, bette z'n wonden met haar guimpe. De valenciennes was wat dun voor zoo'n dienst, en te spoedig verzadigd van bloed. Ze scheurde zich 't eene kleedingstuk na 't ander van het lyf, en wierp die ontevreden weg, als er | |
[pagina 218]
| |
bleek dat ze niet konden dienen voor 't doel. Weldra stond ze in 't kostuum der Somnambule, in de opera van dien naam. En 't koetshuis was vol koetsiers... grootvaders met huisgezinnen, wil ik hopen. Quo-usque? zuchtte ik met cicero, maar iets minder verontwaardigd dan hy, en niet zonder hoop dat m'n catilina nog wat zou voortgaan op den ingeslagen weg. En toch - o zonderling spel van 't gemoed! - toch bedacht ik 'n grandioos offer van myn zy, dat ik dapper uitvoerde. Juist toen de slaapwandelaarster therese sommeerde om even als zyzelf zich te ontdoen van wat ze kon missen en niet missen, besloot ik, die zoo gaarne daar bleef, den wondheeler te halen. John namelyk was onverrichter-zake terug gekomen. Ik legde den pyp drop in 'n hoekjen, en ging. Toen ik met Dr. R. den stal weer betrad, vonden wy 'n liefdezuster en 'n priester by de legerstee. Therese zag er even indecent uit als zoo-even haar meesteres, die nu den kleinen abbas uit den sjaal verdreven, en zichzelf daarmee vertoonbaar gemaakt had. De zieke had nog niet gebiecht. Hy mompelde een-en-ander binnen'smonds, dat adele scheen aantegaan. Ze schreef nu-en-dan iets op, van wat de man met moeite verstaanbaar maakte.
- Trente... - Oui, knikte de zieke. - Cinq?
Dit scheen onjuist, want de stervende gaf zich moeite met het hoofd te schudden.
- Madame, veuillez vous retirer maintenant, bromde de liefdezuster, vous voyez bien que le malade a besoin de secours spirituels?
En ze trachtte onze karper op-zy te dringen. Maar deze bleef waar ze was.
- Un moment, ma soeur. C'est trente alors?
Dit scheen wel nagenoeg juist geraden, maar niet geheel. De zieke was niet tevreden...
- Voyons! Trente... un?
Neen.
- Deux?
Neen.
| |
[pagina 219]
| |
- Trois?
Neen.
Zoo ging ze voort, de vingers opstekend als kinderen by 't bok-sta-vast. Na vyf-en-dertig viel haar sjaal los... 't Was 'n indecent schouwspel! Gelukkig dat het schandaal kort duurde, twee vingers maar. 't Huisgezin van den armen lyder woonde in nummer 37 van de straat die ze reeds wist en genoteerd had.
- Maintenant je vous cède la place, ma soeur! zei adele opstaande. Soyez tranquille, mon ami, on aura soin des vôtres. Venez, therese. Abbas, viens...
Buiten komende riep ze john te-vergeefs. Ook haar voiture was niet te vinden. Er bleek dat Dr. R. een-en-ander naar z'n huis had gezonden om instrumenten, en naar den apteker om geneesmiddelen te halen.
- A pied alors! riep 't ongekleed paar, en abbas trippelde mee. Gelukkig dat het nacht was. Ik zag 't drietal binnengaan in 'n deftig hotel op den Cours de la Reine. De concierge ontving ‘Madame la marquise’ met grooten eerbied...
‘Dus toch... géén gemeen schepsel?’
Om daarvan iets meer te weten, lezer, moet ge my nogeens vergezellen naar 't Château des fleurs. Weer zat ik daar, en dronk de eau sucrée niet, die ik besteld had om m'n entrée te betalen. Adele was er weer, en ik had gezorgd 'n plaatsjen in haar nabyheid te bekomen. Aan 'n tafeltje links van my, zaten twee jongeluî. Ik zocht met hen in kennis te komen, en 't gelukte. 't Waren vriendelyke, voorkomende jonge-lieden, 'tgeen me toen iets minder verraste dan jaren later 't geval zou geweest zyn, nadat ik ondervonden had dat de hoffelykheid van de Franschen grootendeels tot de boekenwaarheden behoort, die zyzelf - nog-al ònhoffelyk - uitstrooien. 'n Fout waarin ze vry precies gelyken op sommige andere natien. M'n beide vrindjes zagen er deftig uit. Aan hun uiterlyk ontbrak niets dat den kompleeten jongen-mensch maakt. Ze droegen - zeer ongezonde - bottes vernies, en waren blind, of nagenoeg. Voor ik, door 't aanreiken van 'n lucifersbakje kennis met hen maakte, had ik opgemerkt dat een hunner zeer eerbiedig was opgestaan, en gegroet had - waarachtig, hy boog - toen de firma adele, therese & abbas voorbykwam. | |
[pagina 220]
| |
Tot m'n genoegen bleek er niet dat een van de leden my herkende, zelfs abbas niet... Geen ondankbaarder werk dan 't koesteren van werelddeelen! Des-te-beter, dacht ik. Van àl te naby wil ik adele niet zien. Niet uit vrees dat ze my zou tegenvallen by nader kennismaking, want zéér gunstig dacht ik niet over haar, en van groote teleurstelling kon dus geen spraak zyn... |
|