Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij773.De meeste wysgeeren van beroep, zy die door de natie betaald worden om 't Volk voortelichten, vonden 't beneden zich, aantedringen op juist verstaan. Misschien ook huiverden zy terug voor het in 't leven roepen van 'n opmerkzaamheid die ook van hùn kant zekere nauwkeurigheid van uitdrukking zou noodzakelyk gemaakt hebben, waarover ze zich gemakshalve liever niet bekommerden. (13) Locke schynt hierop 'n gunstige uitzondering gemaakt te hebben, en ik hoop terug te komen op zyn wyze van opvatting der Wysbegeerte. De meeste andere heeren zou men - voor-zoo-ver in dit betoogje vereischt wordt - kunnen verdeelen in antieken en modernen, de laatsten onder-verdeeld in wat ik nu gemakshalve fransche en duitsche school wil noemen. Hoe beantwoorden gewoonlyk die voorgangers aan den eisch welken men den wysgeer stellen kan? Behalve aristoteles en zeer weinige anderen die de goedheid hadden zich eenigszins met de lieve Natuur te bemoeien, meenden de Ouden te voldoen aan hun roeping als waarheidzoekers, door 't formuleeren van 'n paar korte scherpgepunte frazen, of door 't aannemen van 'n ongewone beschouwings- of levensmethode. Een-en-ander werd door vooringenomen leerlingen als kort begrip van wetenschap, zedelykheid en staatkunde aangenomen en verspreid. Nog heden-ten-dage geldt by velen zoo'n afgebrokkeld stuk wysheid uit den voortyd, als 'n soort van orakel dat alle vragen beantwoordt, alle bedenkingen oplost. Als 'n arkanum dat alle rampen geneest.
‘Lacht om alles!’ roept de een, en de wysheid is gereed.
‘Weent om alles!’ schryft 'n ander voor, en de bevredigde wereld treurt zich gelukkig.
‘Woont in 'n ton, en weest lomp tegen Alexander, raadt 'n derde aan. Dàt is de ware wysheid!’
‘Niemand gelukkig voor z'n dood!’ verzekert 'n vierde, die vergeten heeft 'r by te zeggen of men nà z'n dood wel gelukkig wezen zal. Enz.
Het ware 'n al te gemakkelyk werk, door 't byeenbrengen | |
[pagina 189]
| |
der voorbeelden van zulke antieke extrakt-wysheid, aantetoonen hoe weinig de oude filozofen op de hoogte waren van hun roeping. Hun uitspraken zyn meerendeels onbeduidend, dikwyls duister, gewoonlyk onpraktisch, vaak zelfs onwaar, en byna zonder uitzondering van niet de minste toepassing op de vraag: wat is waarheid? Het onderzoek naar den aard der dingen stond by de meesten, als 'n taak van geringer orde, op den achtergrond. Van solon wordt uitdrukkelyk vermeld dat-i de kennis en de verklaring van natuurverschynselen verwaarloosde, om zich uitsluitend toeteleggen op... zedekunde en politiek. De moraal en staatkunde van dien wyze schynen dus buiten de Natuur gelegen te hebben... bien lui fasse! |
|