Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij766.Wat overigens 't stuk ‘Over Vrye Studie’ in 't byzonder aangaat, ik zei reeds dat ik die nummers aanvankelyk heb voorgedragen in 't studentengenootschap van dien naam, te Delft. Ik vond daartoe aanleiding in 't hooren eener redevoering van den heer van vloten, die in 't licht gekomen is, en waarnaar ik verwys. De geheel verschillende manier van behandeling zal onnoodig maken aan welwillende lezers te verzekeren dat ik in 't minst niet bedoelde den arbeid van dien moedigen geestverwant tegentewerken, of iets van wat hy over Vrye Studie zei, te bestryden. Integendeel. Met ge- | |
[pagina 183]
| |
noegen hoorde ik z'n flinke redevoering, die ik later met niet minder genoegen gelezen heb. Maar instemmende met nagenoeg alles wat de heer v. vl. over dit onderwerp zeide, bleef er naar myn inzien ruimte voor 'n andere opvatting, en daarvan heb ik gebruik gemaakt. Ik acht my tot deze opmerking verplicht, omdat er by sommigen zekere neiging bestaat om munt te slaan uit schynbare verdeeldheid tusschen de leden van 'n tegenparty. Ik ken personen en korporatien, die gaarne myn stuk over Vrye Studie zouden willen doen voorkomen als in tegenspraak met dat van den heer van vloten, en tegen deze poging protesteer ik. Indien ik hier-en-daar de waarheid gezegd heb, belet dit niet volstrekt - en zelfs volstrekt niet - dat de heer van vloten insgelyks wáár kan geweest zyn. Ik beveel de lezing van z'n hartig stuk ten-zeerste aan. Ga naar voetnoot* Als bydrage eindelyk tot de gronden waarop ik publieke voordrachten afkeur, verzoek ik den lezer zich aftevragen of 't aanhooren van m'n beschouwingen over vrye studie voldoende kan geweest zyn, om de daarin voorkomende denkbeelden te beoordeelen, te schiften, in zich optenemen of op redelyken grond te bestryden? Dit ware my onaangenaam, daar ik hierin 'n hoogst ongunstig kenmerk van 't gehalte myner ‘Vrye Studien’ zou meenen te ontdekken. Doch al ware dit onjuist gezien, ik hoop dat eenige kommentaar, beantwoordende aan 't algemeen program van deze ideen (Zie ‘vryen-arbeid’ druk van 1873, blz. 100) niet onwelkom wezen zal, en wensch daarmee zoo geleidelyk voorttegaan als 't rumoer van en over den oorlog - om nu niet te spreken van verdriet en kommer - me zal veroorloven. |
|