764.
De redenaar waarvan ik spreek, moet om te kunnen optreden als
voorganger, iets te zeggen hebben. Hy moet de wereld kennen, die-n-i
naar de maat van zyn kracht hervormen wil. Hy moet alzoo in die wereld hebben
geleefd. Hy heeft geleden. ‘Wie steeds gelukkig was, schreef de eens
vergoodde, later miskende, romanschryver lafontaine, heeft slechts de
kleinste helft van 't leven gezien.’ Een redenaar moet gearbeid hebben.
Het opvangen, schiften, regelen en verwerken van de indrukken die 't leven hem
aanbood, was hem 'n nooit afgedane taak. Hy is vermoeid van 't eindeloos zoeken
naar verband tusschen oorzaak en gevolg. De bevruchting van z'n geest geschiedt
als by andere kunstenaars, maar... aanhoudend! Dracht en baring zyn by hem geen
sporadisch voorkomende ziele-processen... hy ontvangt, bewaart, bewerkt en moet
weergeven, altyd door! De beeldhouwer legt nu-en-dan z'n beitel ter-zy, en de
schilder 't penseel. 't Is hun vergund uitterusten van 't bespieden der Natuur
die de modellen levert van 't schoone. Maar nooit legt de waarheidzoeker op
algemeen gebied, zyn werktuigen neer. Elk voorwerp dat z'n zintuigen
waarnemen, zegt hem iets, vraagt hem iets, dwingt hem tot arbeid. Eeuwig door,
suist hem uit alles wat vorm of kleur heeft, uit alles wat geluid geeft, het
eindeloos: waarom? tegen. En waar-i oog en oor sluit,