Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij719.Ik voorzie de aanmerking dat dit zinneloos gewawel niet mag gebruikt worden als bewys tegen publieke spreekbeurten. 'n Rechtstreeks bewys is 't zeker niet, maar wie op dergelyke gesprekken acht-slaat, zal 't begrypelyk vinden hoe ‘Publiek’ - dat dan toch bestaat uit 'n verzameling van individuen als die waarvan ik 'n paar sprekend invoerde - genoegen neemt met frazen van kansel of tribune op deftige wyze gedebiteerd. En wanneer wy eenmaal vaststellen dat het auditorium tevreden is met zulke of gelyksoortige praatjes, ligt het voor-de-hand dat 't meerendeel der sprekers van die botheid misbruik maakt. Zoolang de bewoner van 't een-of-ander Zuidzee-eiland glaskralen aanneemt als voorwerpen van waarde, zullen er handelaars worden gevonden die hem met kralen trachten te voldoen. Menschkunde verbiedt ons te gelooven dat het betere zal worden gegeven, zoolang de ontvanger met 't mindere tevreden is. Ik maakte 't schetsje van die twee mannen in den spoortrein kort en onvolledig, omdat ik me overtuigd houd dat ieder - eenmaal opgewekt, tot acht-geven op 't hier bedoeld verschynsel - in de werkelykheid overvloedige voorbeelden zal ontmoeten ter staving van m'n beweren dat over 't algemeen ‘eenige in zekere orde gestelde cyfertjes’ als opgeloste rekenkunstige vraagstukken werden aangenomen. De twee mannen die ik deed pozeeren als model, zyn van middelbaren ouderdom, of reeds daarboven. Ze staan aan 't | |
[pagina 139]
| |
hoofd van gezinnen. Ze behandelen ‘zaken.’ Ze hebben stem in de behandeling der belangen van stad en land. Ze weten wie, wat en hoe God is. 't Zyn ernstige deftige ‘respektabele’ personen. Zoo-even noemde ik hun gesprek: zinneloos, 'n woord dat we gewoonlyk gebruiken in de beteekenis van krankzinnig. Om verwarrende woordspeling te vermyden met de drievoudige beteekenis van 't woord ‘zin’ - sensus, mens - of ingenium en phrasis - acht ik hier de toelichting noodig, dat hun onderhoud, ledig van allen verstandigen zin, slechts hierom vice-versa niet als krankzinnig beschouwd werd, omdat de zinnen - frazen - uiterlyk nagenoeg voldoende gekonditioneerd waren. 't Is juist tegen dezen valstrik die door publieksprekers zoo vaak gelegd wordt, dat ik wilde waarschuwen, en 't gekozen voorbeeld is inderdaad minder overdreven dan men aanvankelyk meenen zou. Ga naar voetnoot* Ik laat nu in 't midden of de verstandeloosheid van zulke praatjes 'n voorzichtig bedekken moet heeten van denkbeelden die men niet gaarne meedeelt. Misschien alweer zyn ze hoofdzakelyk 'n gevolg van traagheid. In beide gevallen komt zwygen my eerlyker voor. Ik beroep me nu alleen op de volkomen wederzydsche tevredenheid van zulke praters, en vraag of ze ook genoegen zouden nemen met pompwater voor bouillon? Met spaanders of zaagsel, voor brood? Indien de woorden waarin zy elkaar meedeelden dat 'n industrieele zaak die goed gaat, winst afwerpt, en dat men z'n geld verliest by tegenspoed, 't achterste-voren waren uitgesproken, zou de hoorder terstond des sprekers verstandelyke gezondheid hebben betwyfeld, en hem by 't verlaten van den trein, aan de zorg van kondukteur of medereizigers hebben aanbevolen. Maar zoolang deze z'n onzin wist te kleeden in nagenoeg afgeronde zinsneden, scheen er geen gevaar te zyn voor krankzinnigheid. Welnu, we willen het stompzinnigheid noemen. 't Verschil is waarlyk zoo byzonder groot niet. Voor m'n tegenwoordig doel was me dit eerste voorbeeld voldoende. 't Is moeielyk uit 'n gesprokenredevoering voorbeelden aantehalen - schoon ik dit in 717 met meer nauwkeurigheid deed dan waarschynlyk de lezer gist - en de | |
[pagina 140]
| |
bedenking ligt voor-de-hand, dat 'n redenaar niet zóó grof tegen 't gezond verstand zou durven zondigen, als iemand die tot tydkorting maar zoowat zit te praten. Dit is onjuist. Ik kan dit bewyzen uit het blykbaar onbepaald vertrouwen dat op die stompzinnigheid van den hoorder gesteld wordt door personen die veel meer reden zouden hebben om zich voor 't uiten van zinnelooze praat in-acht te nemen dan 'n redenaar. Ik bedoel schryvers. |
|