Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
toonden eerlykheid en menschenwaarde hooger te stellen dan beroeps-traditie of mooipraten, zyn: Martinus des amorie van der hoeven en l.w.c. keuchenius. Hoe soms anderen denken over de verplichting om waarheid voortestaan, bleek onlangs by den dood van berryer ‘le prince des orateurs’ gelyk-i door de zotte Franschen genoemd wordt. Het oratorisch prinsdom van dien babbelaar schynt 'n zwaarbelast perceel geweest te zyn, en 't is de vraag of 't éénige waarde had na aflossing van de gewetenshypotheken die daarop rustten. Ik bedoel hiermee niet dat hy slechter zou geweest zyn dan z'n metier. Want... dat leidt er toe! In 'n lofrede - let wel: geschreven door 'n advokaat - wordt de algemeene bewondering ingeroepen voor 'n feit dat - als 't kòn geschied zyn - den man nog verachtelyker maken zou, dan de meeste publieksprekers van z'n soort gewoonlyk zyn. Berryer namelyk moest eens in groote haast pleiten in 'n zaak die-n-i nog niet bestudeerd had. Hy kwam van de reis, en had slechts 'n kwartiertje tyd om zich op de laagte van 't proces te stellen. Men bood hem 't dossier aan, maar vergiste zich met den ‘sac’ zoodat-i de nota's, bewyzen, dokumenten, enz. onder de oogen kreeg, die de avoué van z'n tegenstander had byeen-gebracht. In weinig oogenblikken was onze babbelaar gereed. Hy beweerde, betoogde, bewees... kortom, niets was duidelyker dan 't onrecht van de... vervloekte tegenparty. Die hyzelf was. Z'n avoué, die middelerwyl de vergissing bemerkt had - nogal snugger, vind ik - trok hem by de mouw van z'n toga:
- Maître berryer... Maître berryer! - Quoi donc? Qu'y a-t-il? - Vous-vous-trompez. Vous plaidez la partie inverse... il y a erreur... le sac... on s'est trompé d'etiquette... - Qu'à cela ne tienne, zei Maître berryer. En hy vervolgde:
‘Zoo, myne heeren, zou wellicht de tegenparty spreker. Welnu, zy bedriegt zich als ze meent zulke ongerymdheden te doen aannemen door rechters die als gy, myne heeren, uitmunten in kennis, rechtvaardigheid en eerbied voor de wet. Na 't opsommen van de schyngronden die men waarschynlyk zal aanvoeren om uw oordeel te verschalken - ydele poging, voorzeker! - zal ik nu overgaan tot 'n behandeling der zaak, die beter overeenstemt met de eeuwige beginselen van waarheid en recht. Ik zal de valsheid der | |
[pagina 130]
| |
beweringen van de tegenparty in 't licht stellen. Ik zal...
Wel zeker! De brave man begon na deze brutale flankbeweging, met edelen waarheidszin de battery te beschieten, die-n-izelf zoo-even by vergissing gemonteerd had. 't Is prachtig! Of ik geloof sla aan de waarheid van deze vertelling? Neen. Ik oordeel berryer, en veel anderen, tot zulke kunstjes wel in-staat - 't is dan ook zoo moeielyk niet - maar vind het o.a. zeer vreemd dat de tegenparty, die dan toch ook 'n verkeerden ‘sac’ moest ontvangen hebben, of althans den rechten niet in-handen had, daarin zou hebben berust. Ik ga nu de overige onwaarschynlykheden voorby, die de heele zaak zeer apokrief of liever onmogelyk maken. Doch wáár is 't, dat dit sprookje met grooten ophef wordt meegedeeld in 'n loftuitende levensschets van berryer, en wel door 'n advokaat, die alzoo blyk geeft slecht genoeg te zyn om deze handigheid in 't rechtsverdraaien schoon te vinden, en dom genoeg om dit te vertellen. Waar blyft het gemoedelyk zoeken naar waarheid, by zulk geknoei? Men bedenke dat die levensbeschryver van berryer niet alleen staat. Byna overal treedt het zoogenaamd talent, en de buitensporige verheffing daarvan, ten-koste van ernstige wysheids-begeerte op den voorgrond. |
|