Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij700.Dat het verschil tusschen de oudheid en ons, te dezen aanzien voornamelyk ontspruit uit 't onderscheid der zeden - voor 'n groot deel gevolg slechts van 't klimaat - zou nog bovendien hieruit kunnen blyken dat in warmer gewesten nog immer zooveel van de antieke eigenaardigheid is overgebleven, als de geheel verschillende staatkundige toestand eenigszins gedoogt. De Indiaan der prairien, de napelsche Lazzarone, zal nog heden-ten-dage aanspraken en redevoeringen houden, waarnaar z'n standgenooten met aandacht luisteren, en die zeer dikwyls deze aandacht waard zyn. By 't bestudeeren der Oude Geschiedenis valt de hooge ontwikkeling van 't volk reeds hierdoor in 't oog, dat er demagogen - volksleiders - bestonden, 'n bewys dat 't volk zich leiden liet, m.a.w. dat 'n spreker ‘vat’ op dat volk had. Oppervlakkig klinkt het vreemd, dat ik deze eigenschap aanvoer als 'n blyk van ontwikkeling, en ik doe dit dan ook slechts in zekere mate. Om m'n inzicht te verduidelyken, beroep ik my op de letterlyke beteekenis van 't woord: dociel. Staat niet de vatbaarheid om met vrucht gedoceerd te worden, hooger dan 'n koppig terugstooten van invloed? Is niet de olifant die ???? aanneemt, intelligenter dan de zebra die vriend en vyand schopt, of liever met wien 't onmogelyk is anders dan als vyand omtegaan? Nog 'n blyk voor de juistheid van m'n opvatting in dezen, zou kunnen liggen in ons spraakgebruik (490, en elders) dat de uitdrukking: ‘er is geen spreken met dien man’ synoniem maakt met: ‘hy is 'n ezel’ terwyl de betuiging dat ‘iemand goed van aannemen is’ als 'n lofspraak geldt op | |
[pagina 116]
| |
z'n begrip. Ook 't reeds gebezigde woord: vatbaarheid, pleit voor m'n stelling. Dat ook 't geheugen van volken of individuen, die niet lezen of schryven, sterker is dan van anderen, ga ik nu voorby, omdat ik in dit betoog alleen met intelligentie te-doen heb, en wel voor-zoo-ver ze samengaat met dociliteit, of daaruit blykt. |
|