Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij670.Als kriterium van de vraag wie de eer der kontroverse waard is, zal wel de eisch kunnen gelden, dat de opponent blyk geve zich tot het doorgronden van de behandelde onderwerpen moeite te hebben getroost. Maar de zwarigheid wordt hierdoor niet geheel opgelost, dewyl gewoonlyk de blyken hiervan - of van 't tegendeel! - eerst voor-den-dag komen nadat de spreker - die vooral zorgen moet, nooit 'n welmeenenden waarheidzoeker aftewyzen - vry diep in den maalstroom van 'n meestal verwarde, byna immer onvruchtbare, diskussie is getrokken. Is z'n nànuts-auditorium gemengd - als gewoonlyk - dan wordt de moeielykheid nog grooter. In den regel verstaat ‘men’ de kunst van redeneeren niet. Geleidelyke ontwikkeling van oorzaak en gevolg, methodisch afwandelen der baan die van bekende gegevens naar 'n logisch-bruikbaar rezultaat leidt, is den meesten 'n gruwel. Men schermt, houwt en hakt rechts en links met argumenten die, al mochten ze soms overigens gegrond zyn, niet op de plaats staan waar ze syllogistisch behooren. De een vervolgt den geplaagden meester met 'n idée fixe. 'n Tweede draaft door op 'n misverstand, byna immer 't gevolg van misverstaan. 't Baat niet dat men 'm in de rede valt met de opmerking dat-i de koe by den staart heeft... toch moet men al de wysheid aanhooren, die-n-i te leveren hebben zou, àls die staart nu eens toevalligerwyze de kop geweest was. 'n Derde spreekt tegen, om morgen te kunnen zeggen dàt-i tegengesproken heeft. 'n Ander wreekt zich over zelfbewuste onnoozelheid, door 'n zwygend gebaar van afkeuring, irritanter nog dan plompe tegenspraak. De niet-eens-zyners - ik schetste ze ter loops in 465, 466, 467, 468, 469, 470, 471, 472, 473 - zyn gemeenlyk in grooten getale aanwezig, en nooit ontbreekt de vertegenwoordiger van 't genus: hansworst, 'n diersoort dat, pronkend met gebrek aan kennis, studie, bekwaam- | |
[pagina 97]
| |
heid, smaak en takt, dat alles meent te kunnen doen vervangen door 'n kwinkslag. Sommigen eindelyk... doen niets, zeggen niets, geven zelfs niets te kennen door zeker soort van zwygen: ze zitten 'r by, niemand weet waarom. Ja toch... misschien! Wie belet dezen parazieten - als den anderen trouwens - morgen, over 'n jaar; na den dood van den ‘gevierden’ spreker, zich opteblazen met de verzekering dat ze 'm ‘zeer intiem’ hebben gekend? Ze weten alles van hem. Komt 't in hun kraam te-pas hem te verheffen - dit is gewoonlyk 't geval als 'n latere celebriteit moet gesmoord worden - dan maken ze hem tot 'n onmenschelyk monster van volkomenheid. In 't tegen-overgesteld geval - de man leeft nog! - wordt-i naar beneden gehaald. En dit geschiedt niet juist altyd uit stellige boosheid - zeer weinigen hebben kracht genoeg in zich tot het uitdrukkelyk kwade - neen, 't pozeert 'n mensch, iets van zóó naby te weten omtrent 'n veelbesproken persoon. De dorpeling die met eigen oog den koning zag in de rezidentie, mag meepraten in de herberg. ‘Hy zal 't toch wel precies weten!’ zeggen z'n kroeggezellen, grootsch op de distinktie van hun kameraad. |
|