Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij671.Er heerscht byna overal 'n zonderlinge opvatting van 't woord: bevoegdheid. Ik stel me voor, later op deze waarheid terugtekomen, ten-aanzien van de wys waarop men zichzelf of anderen 'n diploom van Specialiteit uitreikt Ga naar voetnoot* doch wensch in dit tusschennummer eenige beschouwingen te wyden aan 't hoog- of laagstellen van personen, welker eigenlyk leven ons nagenoeg geheel onbekend is. Indien we nagaan hoeveel inspanning er vereischt wordt om schynbaar eenvoudige zaken grondig te verstaan, is er reden tot verbazing over de gulheid waarmee we den-eersten den-besten 't recht oktroyeren, 'n mensch te beoordeelen, en wel by-voorkeur iemand die, op de een-of-andere manier uitstekend, moeielyker te beoordeelen is dan meer gewone individuen. Men schynt hier - en dit geschiedt in méér zaken - 't zwaardere 't lichtste te achten.
‘Die anna paulowna was... 'n kwaadaardige kat’ hoorde ik eens 'n dame zeggen. Ik had redenen om niet terstond te vragen: hebt ge haar gekend? Maar in-verband met andere opmer- | |
[pagina 98]
| |
kingen, nam ik me voor eens te onderzoeken op welk soort van grond dit vinnig oordeel gebazeerd was. Onze mensch- en koninginne-kenster had - als wylen droogstoppel - 'n huwelyksreisje naar den Haag gemaakt, en wel in den tyd toen die rezidentie zoover van Groningen lag, als nu Parys. Dit tochtje was 't hoofdmoment van 'r leven! Tot haar dood toe ging al wat 't mensch omgaf, gebukt onder de staatkundige en staathuishoudkundige wyshedens die haar op die fameuze reis waren aangewaaid.
- Die kroonprinses - 't was in 29, meen ik - die koningin later... bah!
En wat had nu de arme vorstin misdaan? By 't instappen in de koets, voor 't Huis Ten-Bosch, trapte 'n hofdame op haar kleed, en: Anna paulowna had dat meisjen 'n verwytenden blik toegeworpen. Dit was alles! Neen, niet alles. Integendeel, 't was niets. 't Beteekenisvolle: alles in deze belangryke zaak was dat madam Kappelman zelf, zyzelf, met 'r eigen oogen: ‘zooals ik hier voor je zit!’ die vreeselyke gebeurtenis had bygewoond.
- Ziet ge, dit is nu 'ns niet van hooren-zeggen, dit is geen krantenvertelsel, dit is nu eens de zuivere, zuivere waarheid, want... ik, ikzelf... verbeelje... Kappelman ‘vroeg’ me-n-in 't jaar '28, in Mei... neen, in Juni... neen, toch in Mei... nu, dat laat ik daar. En we trouwden in '29. En toen zei Kappelman: wat zegje van 'n reis naar den Haag? En ik zei: goed! En toen gingen we...
De lezer mag nu voor eigen rekening 't Kappelpaar naar de rezidentie vergezellen, mits-i slechts zorge de Kappel-Odyssee te doen uitkomen op paulowna's bemorsten sleep. De Kappelbuurt gewaagde 'r van, en nog twee geslachten daarna gaven zich de Kappelkleinkinderen op de Kappelschool 'n anstrich van historiekennis, door 'n beroep op de getuigenis van de overleden grootmama: ‘die 't zelf gezien had!’ In dat woordeke: zelf, ligt 't zwaartepunt van zulke dingen. |
|