Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij652.Maar, nog-eens, zelfs deze beschouwing levert geen grond tot afwyking van den regel dat de verhouding tusschen vraag en aanbod den prys bepaalt. De schutter die z'n doel mist, mag niet klagen dat 't wit zich niet vinden liet op de baan die z'n kogel beschreef. Z'n schuttersplicht schryft voor, dat wit te treffen waar 't is. De kunstenaar die niet in-staat is z'n doel te bereiken zonder de minste welwillendheid van dat doel zelf - d.i. zonder aanspraak te maken op eenige andere belooning, dan die uit 't gehalte van z'n arbeid, in verhouding tot het schattings-vermogen van de koopers, voortvloeit - kieze 'n andere loopbaan. 't Is hier volstrekt de vraag niet waarom hy niet slaagde. De oorzaak ligge in gebrek aan kunstgevoel van z'n tydgenooten, in hun onkunde, vooroordeelen, karigheid, kretinisme, krankzinnigheid zelfs... om 't even, men kan van hem - als van den wetgever in 339 - vorderen dat-i zich en z'n werk wete optedringen, en | |
[pagina 81]
| |
dat alzoo z'n voortbrengselen niet alleen geldswaardig zouden wezen, als men 'n paar belemmerende indien's kon wegcyferen, maar dat ze dit inderdaad zyn, door te voldoen aan 't vereischte van alle geldswaardigheid: meer-of-min algemeen besef van 't praktisch-bruikbare. Wie balken naar Noorwegen vervoert, mag zich niet beklagen dat men daar minder geld voor z'n hout biedt, dan-i te Amsterdam had kunnen bedingen, en 't ware ongerymd in vredestyd voor 'n stuk brood den prys te vorderen, die daarvoor misschien eenmaal werd betaald in 'n belegerde stad. Andere zaken zelfs hebben volstrekt geen waarde, hetzy dan - als regenwater in zondvloedstyd - door overvoer, hetzy door ontstentenis van gegadigden, als goud op 'n onbewoond eiland. Ontpryzing nu door overvoer, is voor de Kunst niet te vreezen. Eerstens blyft zy altyd betrekkelyk-zeldzaam. Ten-andere opent zy, veld winnend door opwekking van kunstgevoel en kunstbehoefte, voortdurend nieuwe débouchés. Kunst brengt Kunst voort, en: gunst, gelyk er in 'n bekend gezegde... gehoopt wordt. 't Omgekeerde echter: dat gunst Kunst baren zou, is 'n kettersche stelling die 'n bestryder zal vinden in elk waar artist. 't Moge hem verheugen dat z'n arbeid door de tydgenooten hoog gewaardeerd wordt, de erkenning van z'n verdiensten moge soms gunstig werken op de ontwikkeling van z'n talent - meestal is dit het geval niet: veel kunstenaars werden bedorven door lof - de materieele gevolgen van dezen voorspoed mogen nu-en-dan - ook alweer niet immer! - aanleiding geven tot uitbreiding van gezichts- en werkkring... om voor dit alles geen dank schuldig te worden, behoort hy van alle benevolentie afstand te doen. Dankbaarheid namelyk zou hem bederven, daar zy de onafhankelykheid doet te-loor gaan, die-n-i nog minder kan ontberen dan levend model. |
|