644.
Is ook de leeken-wereld zoo oprecht? Immers neen! Om nu van de
slechtsten niet te spreken, van triviale huichelaars, vraag ik of er niet
oneerlykheid ligt in de inkonsekwentie die men dagelyks ontmoet: ‘ja, dat
zou wel strikt genomen, zoo behooren... dat zou wel, in zekeren zin, plicht
zyn... maar, och, men moet met de wolven in 't bosch huilen, men kan de wereld
niet veranderen, men moet de menschen nemen zooals ze zyn’ en dergelyke
scies?
Wat zou men van den artist zeggen, die zyn waarheidsreligie
onderwierp aan zulke belemmeringen? Kan men zich voorstellen dat-i blauw gras
geven zou, groene hemels, om te behagen aan de wereld?
De ‘wereld’ verlangt zulke ongerymdheden niet, zegt men,
en dit is waar. Zy, die in eigen opvatting van haar moráál geen
denkbare zotterny overslaat, vordert dit niet van den kunstenaar, wyl ze inziet
dat z'n artistieke eer hem verbieden zou aan zulke eischen te voldoen. Eischen
evenwel, die niet ongerymder wezen zouden, dan de zeer onzedelyke drang tot
afwyking van 't ware goede, waaraan we dagelyks met lafhartige
gedweeheid zien toegeven.
Dit niet-vorderen van opzettelyke onlogische profanatie der Kunst,
is 'n hulde aan haar integriteit. 'n Hulde die den niet-kunstenaars nooit werd
aangeboden, wat dan ook blykens wetten en strafbepalingen, geheel
onverdiend wezen zou. Alom is byv. vadermoord e.d. uitdrukkelyk verboden. Den
artist echter, die z'n moeder, de Natuur, met voorbedachten rade mishandelt,
durft men overlaten aan de Nemesis van z'n kunstenaarsgeweten.