Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
arbeid en de smart die ik in vorige bladzyden eenigermate schetste? Voor den stryd dien de artist in zichzelf en met anderen te voeren heeft? Voor de eigenaardigheid der natuurgave die den bevoorrechte vaak ongeschikt maakt tot geldwinnen of sparen? De materieele behoefte toch van den kunstenaar, zyn aan die van anderen gelyk. De voeding en 't onderwys zyner kinderen, kleeding, woning, z'n geheel huishouden, dit alles vereischt geld. Geen winkelier levert hem z'n waren, noch om-niet, noch goedkooper dan aan anderen. Integendeel, 't genie is ligt te bedriegen, en er zyn... winkeliers die 'r slag van hebben, den kunstenaar te behandelen als 'n genie. Van bevoorrechting is geen spraak. En dit mag er niet zyn, wyl 't onbillyk wezen zou door weinige individuen de schuld der geheele maatschappy te doen betalen. Doch ook die maatschappy zelf behoort den artist, wat 't geldelyke aangaat, geheel aan zichzelf over te laten, 'n verplichting trouwens waarvan zelden wordt afgeweken. Juist het dryven op eigen wiek, op 't gevaar af van lamgeschoten neertezinken, maakt een der hoofdbestanddeelen van 't kunstenaarsleven uit. Hy màg geen twee heeren dienen. Hy kàn dit niet. En waar 't beproefd werd, zag men terstond de waardigheid der kunst... gedekomponeerd op Rossinische manier. |
|