Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij622.Dit (zie slot 621) nu is by den kunstenaar - omdat-i hooger staat, meer en évidence! - zoo niet. De aandrift om van | |
[pagina 62]
| |
hem méér te eischen, tot 't onbillyke toe, is drieledig. Vooreerst wyl 't gemakkelyker valt op iemand aanteleggen, die uitsteekt. Aanleggen, mikken, aftrekken, raken en wonden... ja! Want de eisch die men den kunstenaar stelt, is geenszins hulde aan ‘deugd.’ Hy spruit voort uit hoop op wat zeer immoreele Schadenfreude, als men den uitstekende zal betrapt hebben op 'n gaping in 't kuras van z'n zedelykheid. Ten-tweede staat de artist meer aan vervolging bloot, omdat de stryd tegen hem tamelyk veilig is. Men kan daarby met zekerheid berekenen, de niet-artistieke meerderheid op-z'n-hand te hebben, daar 't nu eenmaal in onze natuur schynt te liggen - honden en jakhalzen doen 't ook! - de zwakste party te mishandelen. Eindelyk, en hoofdzakelyk: omdat we jaloers zyn! We kunnen niet verdragen dat die man iets is... wy die slechts wat hebben. Wy... Weg met die onware, vals-nederige eerste persoon. Gy, epiciers - want van U spreek ik - erkent dat het u hindert daar 'n man te zien, die als bias al 't zyne by zich draagt, en daarmee ryker is dan gy met alles wat ge bezit, al zouden honderden 't niet kunnen dragen! Erkent dat het uw yverzucht gaande maakt, zyn naam te hooren noemen waar de uwe onbekend bleef! Erkent dat ge nydig zyt op den roem dien-i nalaat aan kind en kindskind, nydig op den adel dien-i gaf aan z'n geslacht, en die geëerbiedigd zal worden, lang nadat uw grafzerk zal zyn uitgebeiteld tot 'n gootsteen ‘voor Heeren.’ Maar... wees getroost, kappelman, in myn ideen leeft ge, en blyft ge leven: dum meretrix blanda vivet! Zoo ziet ge toch waartoe kunstenaars goed zyn. Want - dit wist ge niet - ook ik ben artist. |
|