Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
keur van te-huis afgewerkte, slechts voortelezen, stukken. Welnu, na slechts éénige ondervinding, is den publiekspreker weldra de ondergane ploertery, 't vreeselyk voorspook van de ploertery die komen zal, en reeds in de schryfcel - waar-i z'n leven slyt zonder ander genot dan 't zoeken naar waarheid, terwyl z'n leerlingen zich verbeesten in het allervulgairst ordinarisme! - reeds dáár werkt 't besef noodlottig, dat z'n pogen om met liefde te doen aannemen wat zyn liefde hem dringt meetedeelen, ydel wezen zal. Onlangs las ik 't verslag dat 'n duitsche zangeres gaf van haar indrukken gedurende 'n zoogenaamde kunstreis in Nederland. Ze klaagde: dat ze nooit slechter gezongen had. Letterlyk kan ik haar woorden niet aanhalen, doch 't kwam hierop neer: ‘dass es ihr frierte by 't ontmoeten der glaskoude, vissige oogen van haar publiek.’ O, hoe begreep ik die klacht! En toch klaagde zy slechts over onverschilligheid! Wat zou ze gezegd hebben indien men haar gesard had? Mishandeld? En... zy behoefde niet te scheppen! Ze had maar met 'n klein toevoegsel van kunstwarmte - of van den auswendig geleerden schyn daarvan - de kunstvaardigheid te-hulp te komen, die zy zich eens-vooral had eigen gemaakt. Zy behoefde zich niet te vermoeien met de vragen: zou die noot het hart treffen van huilders? Zou van stryen voldaan zyn met dezen triller? Is er kans dat m'n roulade doordringt tot lasman's hart? Zal ik met dat refrein, overtuiging, vrede, waarheidszin overgieten in de gemoederen myner hoorders? |
|