564.
We behandelden eens op de school, zekere - heel apokriefe -
vertelling over den admiraal de ruyter. 'n Vyandelyk scheepskapitein
was door hem gevangen genomen, en onze held zou dien man gevraagd hebben, wat
zyn - de ruyter's - lot ware geweest, indien eens de krygskans anders
uitgevallen, en hy in de macht van z'n tegenstander geraakt was?
Ik laat nu daar, of 't de ruyter paste zulke vragen te
doen. Doch 't antwoord van den krygsgevangene komt me nog zonderlinger voor.
‘Ik zou u en uw manschappen, aan handen en voeten gebonden, in zee hebben
geworpen!’ De ruyter nam hieraan geen voorbeeld - ik denk dat
Heeren Staten hem dat ook zeer kwalyk zouden genomen hebben - en behandelde z'n
gevangene op gewone wyze. Hoe, weet ik niet, maar zonder bad. Het fabula
docet was natuurlyk: neem 'n voorbeeld aan de ontzettende bravigheid van
de ruyter, en gooi nooit iemand in zee. Ik, leerling, aspirant-weter,
vicestudent in vry onderzoek, waagde de schuchtere vraag: wat dien
krygsgevangene bewoog zoo brutaal te antwoorden? En