Ideën II
(1880)– Multatuli– Auteursrechtvrij518.- Maar, Wouter, lees je dan thuis geen boeken over 't geloof?
Dit vraagde Femke aan haar vrindje, toen deze den volgenden dag weêr by haar zat op 't omgekeerd mandje.
- Ja, maar ze zyn niet mooi. - Ken je niet wat van-buiten?
Wouter zei 'n vers op van een protestanterig gezang, dat geen genade vond in den smaak van Femke. Maar wel vond ze dat-i 't mooi opzei.
- Lees je niets anders?
Wouter bedacht zich. Hy doorliep snel de bibliotheek van Stoffel: Werken van 't dichtlievend genootschap... Ippel, Aardrykskunde... Verhandeling over de spelling... Reglement op de | |
[pagina 250]
| |
brandwacht... Geschiedenis van Jozef, door Hulshoff.... De brave Hendrik... Vader Jakob onder zyne kindertjes... Preêken van domine Hellendoorn... Kathechismus van idem... Hoorns liedeboek... Hy voelde heel goed dat er van dit alles niets te-pas kwam bij Femke. Eindelyk:
- Ik weet wel iets, maar 't is niet van 't geloof... het is van Glorioso...
Femke beloofde te zullen luisteren, en Wouter vertelde. Eerst sprak hy afgebroken, en met al de en toen's die niet gemist kunnen worden by een hollandsch verhaal, maar weldra verplaatste hy zich in den toestand van z'n held, en verhaalde beter dan-i gelezen had in dat voddig boek. By elke schaking, by elk heldenfeit, stond hy op van z'n korf, en bootste de daden van z'n held na, zoodat Femke er van schrikte. Maar prettig vond ze 't toch, en toen hy eindelyk zweeg, was er een vonk van zijn zonderling bestuurde maar oprechte geestdrift gevallen in haar hart, dat als 't zyne klopte van verrukking over al 't schoone dat zy gehoord had. Beider wangen gloeiden, en waarlyk als 'r een trekschuit had gereed gelegen naar Italië, ik geloof datFemke oogenblikkelyk ware meêgereisd om deeltenemen aan zoo veel gevaar, zooveel aventuren, en... zooveel minnary. En 't fraaist was, dat er uit Wouter's vertelling bleek hoe zuiver zoo'n italiaansche roover in 't geloof is.
- Weet je niet nog iets? - Ja, zei Wouter die op-streek raakte. Ja nog iets... 't staat in een klein boekje... een almanak, geloof ik.
En hy verhaalde:
- Femke, er was eens in een groot land een koning die Inca heette. Al de koningen van dat land heetten Inca... - Zoo-als hier Oranje... - Ja, zoo-als hier Oranje. Maar daar in Peru - want het land heette Peru - waren de koningen uit de zon gekomen, en als ze stierven, keerden zy terug naar de zon. En zy mochten niet trouwen met 'n meisje dat niet uit de zon voortkwam. Dat was zoo de wet in Peru... - Is 't waarlyk gebeurd, Wouter? - Het staat zoo in 't boekje, Femke. Nu was er een koning die drie kinderen had, eene dochter en twee zoons. De zoons heetten Telasco en Kusco, maar den naam van 't meisje heb ik vergeten. | |
[pagina 251]
| |
- Zeg maar Marie. - Dat is, geloof ik, geen peruaansche naam. Neen, Louise is beter, of... Emma. Of wil je dat ik Femke zeg? - Wel neen, zeg maar Emma. Anders weet ik niet of je van my spreekt, of van die prinses. - Goed: Emma. Emma was 't eenige zonnekind in heel Peru. En niemand wist wie na den dood van den koning, Inca worden zou, want Telasco enKusco waren gelyk geboren. Gebeurt dat meer? - Wel zeker, dat zyn tweelingen. Een nicht van ons heeft er drie te-gelyk gehad... dat kan heel goed. - Nu, Telasco en Kusco waren tweelingen, en de koning wist niet wie hem zou opvolgen. Hy hield van beiden evenveel, en ook het volk van Peru had graag beiden tot Inca gehad. Maar dat mocht niet, omdat er in de wet stond dat er altyd maar één Inca wezen zou. Toen riep de koning alle priesters by elkaer op een hoogen berg, om nader aan de zon te wezen... want de zon zou beslissen wie koning worden moest. - Maar Wouter, dat kan niet waar zijn. - Het staat zoo in 't boekje, Femke. En...'t is lang geleden, heel lang. Dat land Peru is een land van vroeger tyd, weetje, net als de ivoren poort.
Femke was maar halftevreden. Maar, nieuwsgierig naar 't verhaal, hield ze zich ofWouter's oplossing haar voldeed.
- Op bevel van den koning, maakten de priesters twee groote brandstapels, en legden daarop veel groote kransen van bloemen. Maar ze staken het hout niet aan... dit moest de zon zelf doen. - Dat kan heel goed... met 'n brandglas. - Neen, zonder brandglas, want de Peruanen hadden geen brandglazen. En bovendien het was juist te-doen om den wil van de zon te weten. De kransen op den éénen brandstapel waren gelegd of 't een letter T was, dat beduidde Telasco. Op den ander had men een K geschreven... ik meen: met bloemen. Die K wilde zooveel zeggen als Kusco. Nu viel de koning op de knieën, en alle priesters ook, en zy zongen een gebed aan de zon... - Dat was heel slecht, Wouter. Men mag voor niemand knielen, dan voor de Heiligen. En dat bidden mag ook niet... dat is afgodery. - Ja juist, 't staat ook in 't boekje dat die menschen in Peru afgodendienaars waren. Maar, Femke, dat moet je nu zóó beschouwen, zie... 't is lang geleden... en 't was een ander volk... | |
[pagina 252]
| |
een heel ander volk, moet je denken. Daar heb je nu by-voorbeeld... in Frankryk... daar noemen ze een vader: père... dus je ziet wel dat ieder volk zoo z'n eigen manieren heeft. Femke knikte, als byna overtuigd.
- Zy zongen een gebed aan de zon. Telasco, Kusco en Emma zongen meê, want zy waren nog nieuwsgieriger dan de anderen, dit begryp je wel, want als Kusco's houtstapel 't eerst brandde, zou hy Inca worden, en Telasco bleef maar prins. En als Telasco's stapel 't eerst aanging, werd hy koning, en niet Kusco. Nu, voor Emma was 't ook een heele zaak... want ze moest trouwen met den nieuwen Inca. Ze wou dus graag weten wie 't wezen zou... - Maar... 't waren haar broêrs! - Wel ja. Dat moest zoo, omdat zy 't eenige zonnekind was. Ze woonden in Peru, moet je denken, daar was alles anders dan by ons... - Ja, dat 's waar, zei Femke, die bang was dat te veel ongeloof haar de vertelling kosten zou. 't Zal wezen als met Glorioso en die gravin. Zulke dingen gebeuren hier niet... dat vind je alleen in verre landen, - Ja... of heel lang geleden. Nu dan, na lang bidden stak de zon geen der beide brandstapels aan... - Hé!... zei 't meisje verwonderd, want na al 't zonderlinge dat ze vernam, had ze zich gereed gemaakt nog meer vreemds te hooren. - Neen, de zon stak ze niet aan, maar riep den Inca en 't volk van Peru toe, dat Emma kiezen moest tusschen Telasco en Kusco. Wie ze 't meest beminde zou koning zyn. - Toen was 't gauw uit, dacht Femke, en dat zei ze. - Juist andersom. Emma wilde niet kiezen. De zon had haar een maand tyd gegeven, om te bedenken. Zy peinsde en overlegde, en kon niet tot een besluit komen. Of, als ze een oogenblik meende te weten wien zy voortrok in haar hart, dan wilde zy 't niet zeggen, omdat ze den ander te lief had om hem te bedroeven. Want zy wist dat beiden haar beminden, en dat haar voorkeur van den één, de dood van den ander wezen zou. Zy vraagde om raad by Telasco. Deze raadde haar aan, Kusco te kiezen... - Hé? riep Femke weêr. En er was een vragende toon in haar uitroep. Zy meende niet goed verstaan te hebben. - 't Was in Peru... en heel lang geleden. En daarop smeekte zy Kusco, haar te zeggen wat ze doen moest. Kusco beweerde dat Telasco haar gelukkig maken zou, en dat zy dien | |
[pagina 253]
| |
kiezen moest. Ook vond hy Telasco waardiger om Inca te worden, dan zichzelf. Alzoo vond Emma bij de broeders geen troost. En by de priesters ook niet. En ook niet by den koning, die in 't geheel geen raad geven wou, omdat het een zaak van de zon was, waarmeê hy zich niet mocht bemoeien. Emma was troosteloos. Ze wist hoe lief Kusco haar had. 's Avonds in 't woud had ze hem beluisterd, toen-i een lied zong waarin hy zeide dat-i zonder haar niet leven kon. Toen was zy hem om den hals gevallen, en ze ging naast hem zitten op den zodenbank, en ze zei: lieve Kusco... en ze legde 't hoofd tegen zyn schouder, en begon bitter te schreien, omdat ze hem zoo erg liefhad. Er is een plaatje by, Femke. - Kun je 't boekjen niet eens meêbrengen? vraagde het meisje. Ze wilde zoo gaarne dat prentje zien. - Ach neen, 't boek is van Stoffel, en hy heeft gezegd dat ik niets mag wegnemen uit z'n kastje. Dat is zyn bibliotheek, weetje, omdat-i schoolmeester is. Nu, zy weende van liefde. En Kusco ook... kàn dat? - Wel neen! - In 't boek staat het toch. Maar hoor verder. Toen ze daar zoo zaten, kwam Telasco. Hy beluisterde hen - één oogenblik maar - en trad op-eens te voorschyn. Daarop viel hy op de knieën voor Kusco, en zeide: ‘heil u, Inca van Peru, de dochter der zon heeft u gekozen.’ En hy boog z'n hoofd tot de aarde, en wilde Kusco's voet op z'n nek plaatsen. Dat beduidde onderwerping, in Peru. Maar Emma en Kusco stonden haastig op, en beiden te-gelyk riepen zy dat Telasco zich vergist had. ‘Zy heeft u lief, broeder, sprak Kusco, aan u denkt zy, van u droomt zy, u bemint zy, o Telasco! Gy zyt koning in haar hart, en dus Inca van Peru.’ Telasco sidderde. Want hy had Kusco te lief, om te willen dat het waar was. Twyfelend zag hy Emma aan, en nu werd het eerst recht moeielyk voor hem, want nu viel ze hèm om den hals, en kuste hem innig, en trok hem naast zich op den bank van zoden. Maar terwyl ze aan de eene zyde Telasco omarmde, trok ze met de andere hand Kusco tot zich, en... toen zat ze in 't midden, tusschen de beide broeders. En als ze Telasco kuste, zuchte zy: ‘lieve Kusco!’ en als ze Kusco liefkoosde, fluisterde zy Telasco's naam... och, Femke, 't was zoo moeielyk! - Ja, zuchtte Femke, 't was een moeielyk geval. - En als Telasco meende dat ze iets hartelyker tegen Kusco was, zeide hy: ‘Gy moet kiezen, Emma!’ in de hoop dat ze Kusco gelukkig maken zou. Maar hy durfde niet aandringen | |
[pagina 254]
| |
op die keus, als hy meende te gevoelen dat ze hèm kiezen zou. Want hy kon wel z'n eigen smart dragen, maar hy schrikte voor de wanhoop van z'n broeder. En Kusco riep: ‘Kies, Emma!’ telkens als zy zich wendde naar Telasco's zyde, maar hy zweeg als Emma's hoofd op zyn schouder lag. Hy vreesde den dood niet - want, Femke, hy wilde sterven als-i niet leven kon met háár - maar hy was bekommerd over Telasco's jammer, als deze Emma's beeld zou moeten verdryven uit zyn hart. Kun je dit alles begrypen, Femke? Ik weet niet of ik 't goed vertel, maar 't staat zoo in 't boek... - Ja, ik begryp het heel goed antwoordde Femke. Ze waren tweelingen, zieje, daar komt het van.
Nu moet ik als waarheidlievend geschiedschryver betuigen geen geloof te slaan aan Femke's begrip. Ik verdenk haar van ‘schipperen’ met het geloof aan Wouter's vertelling. Zy drong zich het begrypen op, omdat zy zich voelde aangetrokken door de liefde en offerzucht der drie helden van 't verhaal. Ze was niet geleerd genoeg om met spot neêrtezien op 't verhevene, al werd het haar dan ook meêgedeeld op 'n wyze die hier-en-daar barok schynt. De jeugd - van individu en Mensheid alweêr - is romantiek. Ze heeft behoefte aan onmogelykheid, of wat daar naby komt, en nu Wouter eenmaal Femke zoo ver had veroverd dat zy zich verplaatste in zoo vreemde toestanden, vond zyne geloofwaardigheid een sterke bondgenoot in Femke's vurige begeerte om 't vervolg te weten dier aandoenlyke geschiedenis. Zy had hem - met minder moeite, want Wouter was jonger, en bovendien onëvenredig kinderlyker - haar ‘ivoren toren en geestelyke vaten’ ingegeven, nu zou 't hem weldra gelukt zyn haar 't heele zonnestelsel te doen slikken. Maar de arme jongen wist dit niet. Om te ontleden hoe zucht tot weten wordt afgeleid door behoefte aan liefde, had hy eenige tientallen jaren ouder moeten wezen, en niet zelf de patient van dit zielkundig verschynsel. De lezer zal wel zoo goed zyn myne opmerkingen aftescheiden van Wouter's indrukken, en niet den natuuronderzoeker verwarren met de kikvorsch die dezen tot onderwerp diende van z'n galvanische proef. Wie te traag is om de analyse te volgen van 'n menschenhart, abonneere zich op de romans van Xavier de Montépin, Paul Féval, Ponson du Terrail, en dergelyken. Wie zich verheven waant boven de ontleding van een gemoed, raad ik aan octrooi te verdienen op 't uitvinden van iets belangrykers. En wie, eindelyk, myn werk afkeurt als onvolledig, of myn slotsommen als onwaar... ik zal hem dankbaar zyn voor terechtwyzing. Maar, in dat geval wenschte ik de blyken te zien | |
[pagina 255]
| |
van wat inspanning en studie, want dat kost het my ook... en nog iets. (30)
Wouter vond het prettig, dat Femke de gedeeldheid van Emma's hart begreep, en tevens de edelmoedigheid der beide broêrs. Wanneer hy dàt had moeten uitleggen, ware hy moedeloos geworden. Nu drukte Femke's snel begrip het zegel op zyn ingenomenheid met de peruaansche historie, en hy vond ze schooner dan ooit. Deze indruk maakte hem welsprekender dan-i tot nog toe geweest was. Het werd hem nu een punt van eer, Femke's goede meening te rechtvaardigen, en onwillekeurig overgaande van den verhaaltoon tot dramatische voorstelling, voerde hy zyne personen sprekende in. Er was een quousque tandem van teederheid in 't naspreken van Telasco's woorden:
‘Dochter der zonne, beslis! Hy heeft u lief, Kusco, myn broeder, de edele Kusco. Is er een ree vlugger op 't gebergte, een jager zekerder van zyn schot, een held onder de dapperen van Peru, vlugger, zekerder, heldhaftiger dan hy? ‘Dochter der zonne, beslis! Hy heeft u lief, Kusco, myn broeder, de edele Kusco. Zie, ik verraste hem in den slaap, en hoorde hoe hy droomend uw naam sprak. Hy strekte zyne armen uit, als om u te zoeken, hy klemde u vast aan zyn hart, en zyne lippen bewogen zich als kussende. Dochter der zonne, beslis, en kies den edelen Kusco!’ ‘Niet alzoo, antwoordde Kusco. Ook ik heb Telasco bespied, den verhevensten telg van de Inca's. Hy schreef uwen naam, o dochter der zon, met kunstigen knoop in z'n gordel Ga naar voetnoot* en luid | |
[pagina 256]
| |
heeft hy dien naam geroepen in den stryd tegen de vyanden van Peru. Zy vloden op dien roep, als ware de beschermende zon zelve neergedaald, om de belagers van haar kinderen te verdelgen. Kies Telasco, den dapperen Telasco... o gy verhevene dochter van 't licht!’ ‘Kusco kwam my te-hulp in den stryd. Zonder hem ware ik verslagen. Hy heeft de pryzen behaald in alle spelen der jonkheid van 't land. Hy worstelde, streed en overwon in uwen naam... ‘Telasco liet my de overwinning! Hy doodde z'n eerzucht in uwen naam... ‘Kusco heeft u bezongen in heerlyke gedichten... ‘Telasco heeft ze gezongen op goddelyke melodie... ‘Bedenk dat Kusco sterven zal, wanneer gy niet hem boven alles bemint, hem alleen... ‘Meent ge dat Telasco zou leven zonder uw liefde?
Eindelyk sprak het meisje: | |
[pagina 257]
| |
‘Ik heb u lief, Telasco, en u Kusco, heb ik lief. Ik kàn niet kiezen, zoo waar ik eene dochter ben van het licht. Myne hand beeft zoodra gy me aanraakt, o Kusco, maar Telasco, ze trilt evenzeer als zy den druk voelt van uwe hand. Myn hart siddert by de gevaren des oorlogs, als ik weet dat gy beiden vooraan staat in de reien der kinderen van de zon, en ik kàn niet beslissen hoe ik den pyl richten zou, die bestemd was één uwer te treffen... als ik veroordeeld was die richting te bepalen. Als ik uw gezang hoor, o Kusco, dan voel ik al 't wee en al de zaligheid van 'n liefde die my oneindig schynt, maar toch is er in myn hart plaats voor 'n alles verterenden gloed, by 't inzuigen der goddelyke tonen uwer muziek, o Telasco, als zy de woorden van Kusco begeleidt. Myn ziel leeft door 't genieten van uw beider bestaan. Uw beider namen hoor ik roepen door den tortel in 't geboomte, door den wind als ze suist of buldert. Uw beider naam staat me in liefelyke kronkeling geschreven op de vlakte van 't meer, in rangschikking van kleur op de blaadjes der bloemen, in gloeiend schrift op de zon zelve, die vlekkelooze oorsprong van ons bestaan. En, Telasco, als ik neêrkniel naast den Inca, om met al de kinderen van Peru onzen god te bidden om zegen voor zyn land, dan was myn bede één zucht: uw naam! En, Kusco, by 't danken voor de zegeningen die de oorsprong van het licht schonk aan 't blinkend land van Peru, dankte ik, de dochter der Inca's, met dit ééne woord: Kusco! ‘Daarom, o edele broeders, laat me vry van keuze, ik kàn niet... ik kàn niet!’
Aldus sprak de dochter der zon.
Maar Telasco antwoordde: ‘De zon heeft gesproken, en gezegd dat gy kiezen zoudt, Aztalpa...
- Hé? Emma heette zy... - Neen, Aztalpa, riep Wouter, wien de geestdrift het geheugen weergaf, ze heette Aztalpa. Telasco zeide:
‘De zon heeft gezegd dat gy kiezen zult. Zoudt gy 't gebod der zon niet opvolgen?’ ‘Laat my sterven, Telasco!’ ‘Neen, ik, ik!... riepen beide broeders tegelyk... ‘Beslist gylieden wien uwer ik moet kiezen... ik zal gehoorzamen.’ ‘Kies Telasco! riep Kusco. | |
[pagina 258]
| |
‘Kies Kusco! riep Telasco. Maar het meisje kon niet gehoorzamen aan beider gebod te-gelyk, en durfde niet ongehoorzaam wezen aan één der geboden. Telasco bedacht zich. ‘Ik weet, ik weet! riep hy. Hoor Aztalpa, en gy Kusco, hoor naar myn voorstel. Dat heeft my een god ingegeven! Zyn niet de vederen uwer pylen blauw, myn broeder? Zyn niet de myne rood? Hoor-aan! Morgen, voor 't verschynen der zon, zullen wy te-zamen uitgaan naar 't jachtveld. Wy zullen ons in het kreupelhout plaatsen... gy, honderd schreden voorby den boom die Aztalpa's naam draagt, door ons beiden gesneden in de schors. Ik, honderd schreden aan deze zyde van dien boom. Daar zullen wy het uitzicht hebben op den heuvel, waarlangs 't wild vlucht, als het wordt opgejaagd door de jachtgezellen. Wy beiden leggen aan op de eerste hinde die er opdaagt uit het woud. Als de vederen van den pyl die haar dooden zal, rood zyn, wil ik dat Aztalpa my kieze. Als 't uw pyl is, Kusco, die 't wild treft... als de getroffen hinde uw kleur draagt... De beide broeders bedekten zich 't gelaat, als vreesden zy iets te zien, wat uitslag spellen zou van den vreeselijken stryd dien Telasco voorsloeg. ‘Ik neem aan! riep Kusco op eens, ja, Telasco, ik neem uwen voorslag aan. Waarlyk, die straal van licht in uw hart was een boodschap der goden. Ik neem aan, ik neem aan... my zal zy kiezen, als de vederen blauw zyn! O stem toe, Aztalpa, beloof dat gy berusten zult in den uitslag van Telasco's voorstel!’ ‘Zweer ons dat met duren eed, Aztalpa! smeekte de andere broeder. En het meisje beloofde, en riep daarby de heilige zon aan, haar hart te richten naar de kleur der veeren van den pyl welke den volgenden dag de eerste hinde treffen zou, die er opdaagde uit het woud.
Den volgenden morgen vroeg, by 't eerste licht der zon, hoorde Telasco van verre hoe de jachtgezellen het wild opjaagden met trom, bekkens en geschreeuw. En daar, recht vóór hem, lag de kleine heuvel, waar gewoonlyk 't wild het geboomte verliet, als het schrikkend wegvlood voor 't gevaarspellend geraas. Zóó jaagde anders Telasco niet. Zóó was de buit te licht gewonnen, en zelfs kwam zoo'n jacht hem voor als verraad. En ook nu jaagde Telasco niet op die wyze, want zie, z'n pylkoker lag naast hem, en de hand die de boog moest spannen, ondersteunde het hoofd. | |
[pagina 259]
| |
Toch greep hy eindelyk langzaam de roodgeveêrde pyl, toch vatte z'n trage linkerhand den boog, om gereed te zyn tot misschieten, als de eerste hinde zich vertoonen zou. ‘Misschien heeft de opmerkzame Kusco myn pylen geteld, by 't samen uitgaan, dezen nacht.’ Zoo dacht hy, en maakte zich gereed tot zorg dat er één pyl zou ontbreken aan 't getal... Het gerucht kwam nader. Weldra zou... Daar vloog een hert, hooggeweid... wilde buffels... ruige zwynen... bevallige gazellen... méér herten, méér buffels... zwynen weer... o God, de hinde, de hinde... daar was zy! Daar stond het verschrikte dier hygend op den heuvel, blootgesteld aan de wisse schoten der beide jagers... neen, ditmaal beschermd door Telasco's en Kusco's edelmoedigheid. Want Telasco schoot in de lucht, en hy volgde z'n pyl met de oogen, maar sloot ze weêr om zich voortestellen hoe de pyl hemzelf het hart doorboorde. En ook Kusco doodde de hinde niet. Hy verborg z'n pyl in den grond, en dekte dien toe met wat aarde, en het scheen hem of hy daar zichzelf begroef. Maar beide broeders staarden verwonderd op de hinde die ongedeerd verder vluchtte. ‘Gy hebt my bedrogen, Telasco, gy hebt niet geschoten! riep Kusco, die wild te-voorschyn sprong. ‘Ik heb wèl geschoten, broeder. Maar gy, gy hebt my misleid. Gy hebt misgeschoten met opzet! antwoordde Telasco, die z'n broeder te-gemoet snelde. ‘Ik zweer u dat ik niet heb misgeschoten met opzet, Telasco. En bedroefd keerden de twee broeders naar huis, en verhaalden aan Aztalpa wat er geschied was. Beiden klaagden zy over misleiding. Ditmaal viel er een straal van licht in Kusco's ziel. Hy zeide: Wederom zullen wy ons, tegen den dageraad, plaatsen in het kreupelhout, Telasco. Weer zullen de jachtgezellen het wild opjagen naar den heuvel. Weder zal de kleur van den pyl die de eerste hinde treft, Aztalpa's keuze bepalen, maar... Telasco, zweer my dat gy schieten zult, ditmaal! ‘Ik zàl schieten! En gy, beloof my dat gy treffen zult. ‘Ik zàl treffen! ‘Gy zult schieten zoo goed als een jager dat kan? Met het doel om te raken en te dooden? Werkelyk, de eerste hinde? Waarlyk? Zult ge?’ ‘Ja, ja, ik beloof dat alles. En gy, Telasco?’ ‘Kusco, ik beloof het u.’
Den volgenden dag lagen de broeders in hinderlaag, als den | |
[pagina 260]
| |
vorigen. Wel waren ze nu inderdaad jagers, die begeerig loerden op wild. Straks omklemde de linkerhand de slangenhouten Ga naar voetnoot* boog. Duim en voorvinger van de rechter weerhielden den pyl tegen 't halfgespannen koord. Het oog staarde over den gestrekten duim, zich richtend langs de punt van de schicht naar de opening van het woud. O, lang vóór de hinde den top des heuvels bereikt had, zou zy ditmaal getroffen zyn! Daar vloog een bison snuivend uit de wildernis... zwynen weer... herten... een hinde... Doodelyk getroffen stortte 't arme dier neer...
‘Ik groet u, Inca van Peru!’
Dit riepen Telasco en Kusco te-gelyk, haastig te voorschyn tredend uit het kreupelhout. ‘Gy hebt verwonnen, Kusco... 't was uw pyl! ‘De uwe, Telasco! 't Kàn de myne niet geweest zyn... myn hand sidderde toen ik schoot. ‘Myn oog was verduisterd toen ik aanlegde. ‘Heil u, Inca van Peru, Telasco bemind door Aztalpa! ‘Heil u, Inca van Peru, Kusco den lieveling der zon! ‘Gij, broeder! ‘Gy!’ ‘Ik verzeker u dat myn pyl... ‘'t Kàn de myne niet geweest zyn... ‘Den heuvel op!
Dit laatste riepen de beide broeders te-gelyk. En te-zamen ylden zy naar de plek waar de hinde gevallen was...
‘Ik zie uwe kleur... riep Kusco, nog op een afstand. ‘Onmogelyk broeder... de pylveêr is... blauw? En 't moet blauw zyn, want... ‘Het moet rood zyn, want...
| |
[pagina 261]
| |
Twee schichten hadden de hinde het hart doorboord. Beide broeders hadden getroffen, maar beiden hadden geschoten met verwisselde kleur. Want 's nachts was Kusco, voorzichtig als 'n misdadiger, geslopen in de woning van Telasco, en hy had een rooden pyl geroofd uit den koker zyns broeders. En niet moeielyk was deze diefstal, want Telasco's legerstede was ledig. Er was niemand ter bewaking van de wapens, waarmeê hy niet wilde overwinnen... Waar was de zorgelooze Telasco, toen Kusco hem beroofde? Telasco was ter-sluik zyns broeders woning binnengetreden, om den blauwgeveêrden pyl te stelen, waarmeê hy Kusco wou maken tot Aztalpa's uitverkorene, tot Inca van Peru. Begryp je 't, Femke?
- Ja... maar... - Je moet altyd denken, 't was vèr van hier, en 't is lang geleden. Luister verder. Nu waren de beide broeders zeer bedroefd, en Aztalpa ook. Ze wist niet wat ze doen moest, en bad aan de zon. Dit deed Kusco ook, en ook Telasco. Maar de zon antwoordde altyd hetzelfde: dat Aztalpa kiezen moest...
- Antwoordde de zon altyd, als men haar om raad vraagde?
- Altyd. 't Staat zoo in 't boekje... 't was vèr, weetje, Nu, Aztalpa moest kiezen. Daar was niets, niets, niets tegen te doen. En toch wou ze niet, en riep maar al dat zy liever sterven wilde. Toen kreeg Telasco weder een licht in zyn ziel, en hy zeide: ‘Verhevene dochter van de zon, u geschiede naar uwe begeerte. Gy wilt niet kiezen, Aztalpa... welnu, ge zùlt sterven...
- O God, riep Femke...
- Stil, Femke, luister goed. Telasco meende het niet, dat zal je zien. Hy zeide dat zy sterven moest, en daar-i begreep dat Aztalpa niet zou gelooven dat hy dit inderdaad bedoelde, legde hy haar uit, waarom:
‘Gy moet sterven, Aztalpa. Om uwentwil zou er verdeeldheid komen in 't land van Peru. Ieder die Kusco bemint, wenscht dat ge my kiest, omdat men weet hoe 't den goeden | |
[pagina 262]
| |
Kusco zou bedroeven, my verstooten te zien. En wie my liefheeft, vordert dat ge aan Kusco uwe hand reikt, wyl men beseft hoe 't my zou smarten, gelukkig te wezen by zyn wanhoop. Gy moet sterven, Aztalpa! Geen burgeroorlog mag 't gevolg zyn der verdeeldheid van uw hart. Na uwen dood, als ge zult opgevaren zyn tot den oorsprong van uw bestaan, zal er geen scheiding wezen tusschen de offerwolken die u onze liefde boodschappen, noch tweërlei toon in de zangen des volks van Peru. Eenstemmig zullen onze gebeden opstygen, en er zal geen wanklank van verdeeldheid zyn in onze lofliederen. Daar... dáár... daarboven, zyt ge ons beiden even naby, Aztalpa! Daar kunt ge ons beiden gelyk deel geven in den oneindigen rykdom uwer bescherming. Gy zult Kusco antwoorden in 't ruischen der palmen, zonder dat ik te-vergeefs naar uw stem luister in de muziek van de zee. Hem en my zult ge verschynen in den droom... en myn arm zal niet slap neervallen by de gedachte aan Kusco's verlatenheid, noch hy bedroefd zyn door 't besef dat zyn genot my de ziel verscheurt. Voor 'n liefde als de uwe, Aztalpa, is almacht noodig. Wéés almachtig, gy kunt het, gy moogt het, gy moet het! Dat is de wil der zon, die 't wist dat gy noch Kusco zoudt kiezen, noch my, maar dood en verheffing tot geest, omdat een menschenhart te nauw is tot bevatting van zoo veel gevoel. Sterf dus, Aztalpa, sterf, en verhef u tot licht. In uw hart is geen plaats voor ons beiden, maar wel zal er plaats wezen voor ons beiden op uw graf, als ge zyt opgevaren ten hemel... Aldus sprak Telasco. Kusco zweeg. En Aztalpa zeide: ‘Broeders, ik ben bereid.’ En kort daarna vergaderden de priesters en de koning, in het woud op den berg, waar men gewoon was te offeren aan de zon. En daar was veel volks byeen gekomen om den rook te zien, waarin Aztalpa zou opvaren. Want, nadat zy gedood was, zou ze verbrand worden. Je weet, Femke, de rook gaat altyd naar boven. Dat is om optestygen, weetje?
- Ja, antwoordde 't meisje, met 'n overtuiging als-of ze Velleda zelf was. Och, ze had 'r boekje vergeten, en was ontrouw aan al haar Heiligen. - O God, Wouter, 't doet me zeer! Moest Aztalpa nu waarlyk sterven? 't Was wreed van Telasco... - Wat zou jy gedaan hebben, Femke? | |
[pagina 263]
| |
- Ik zou, ik zou... ik weet het waarlyk niet, Wouter. - Zieje, 't was moeielyk. Nu, daar stond Aztalpa, tusschen de beide broeders. Ze was in 't wit gekleed, en een witte sluier hing haar over 't gelaat. Het volk zong een treurig lied. Men knielde. Aztalpa omhelsde haren vader, groette de menigte met de hand, en riep: ‘Ik ben gereed. Broeders, geleidt my!’ Zy reikte aan beiden de hand, en trad fier naar den brandstapel. Kusco's houding was gebogen, en zyn tred was wankelend. Maar Telasco scheen moediger. O, Femke, hy wist dat Aztalpa niet sterven zou...
Een diepe ademhaling verluchtte Femke's gemoed. Met open mond staarde zy Wouter aan, als wilde zy de vreeselyke ontknooping opvangen met al de kracht van haar ziel.
- Neen, zy zou niet sterven, en ik geloof dat Telasco het wist. Hy trok den gewyden dolk, bad Aztalpa om vergeving... Kusco stond met de handen voor 't gelaat...Aztalpa kruiste de armen voor de borst... zy boog het hoofd...
Daar viel ze eensklaps op de knieën voor Telasco:
‘Broeder... één oogenblik! Eéne bede! ach, laat my den dood ontvangen van Kusco's hand!’
Telasco slingerde de dolk weg, en riep:
‘Geloofd zy de zon, zy heeft gekozen! Volk van Peru, daar staat uw Inca! Aztalpa, vaarwel!’
Alle Peruanen bogen daarop het hoofd voor Kusco. Maar, toen deze z'n broeder zocht, was Telasco verdwenen. Men heeft hem nooit wedergezien. Vindje 't niet mooi, Femke? - Hoor, Wouter, als dat meisje geweten had hoe Telasco haar verzoek zou uitleggen, had ze 't niet gedaan. Maar de vertelling is mooi. Ik wou wel eens weten, of zoo iets waarlyk gebeuren kan? - Ver van hier, en lang geleden, Femke. In allen geval, 't staat zoo in 't boekje. Maar nu moet ik naar huis want ik heb geen stuiver om den poortman te betalen, als ik binnen kom na achten. Ga naar voetnoot* Och, Femke, ik wou zoo graag dat m'n vers al af was... | |
[pagina 264]
| |
- 't Zal wel gaan. Denk maar aan Telasco. Die had ook iets moeielyks te doen. - Neen, ik zal denken aan 't meisje. Goeden avend, Femke... Wouter kreeg een zoen, zoo hartelyk als-i verdiend had met z'n vertelling. En droomend van Aztalpa, die op 'n bleek paste, stapte hy door de aschpoort, en naar huis. De maan scheen helder en 't speet hem, dat-i niet nog wat by Femke had kunnen blyven. Hy verbeeldde zich dat hy nu by 't maanlicht, beter nog dan anders zou verteld hebben. Maar 't kon niet, om den stuiver, dien-i niet had. |
|