kan - doch haar bevattingsvermogen
schoot te-kort by Wouter's vertrouwelyke mededeelingen, en ze kon zich niet
onthouden van-tyd tot-tyd den jongen aantezien met 'n medelydenden blik die
twyfel verraadde aan de gezondheid van z'n verstand. Te-vergeefs bespaarde zy
eenige duiten van haar schraal weekgeld om hem optevroolyken met de vroeger zoo
welkome pepernoten... helaas, Wouter's ziel was haar pepernoten ontwassen, en
de ontdekking hiervan veroorzaakte Leentje bittere smart.
- Maar, beste jongen, wees dan toch verstandig, en laat je niet het
hoofd op-hol brengen met zulke praatjes! Die fancy, of hoe 't schepsel
heeten mag, heeft je beet gehad. Of misschien heb je gedroomd.
- Neen, neen, neen, Leentje... alles is de waarheid! Ik weet zeker
dat alles wat zy gezegd heeft, de zuivere waarheid is.
- Maar Wouter... die historie met je zusje... dat had je dan toch
vroeger moeten weten, dunkt me.
- Ik wist het ook, maar ik had het vergeten. Al wat fancy
zeide, wist ik. Het was me maar ontgaan. Terwyl ze sprak, kwam 't my weer
duidelyk voor den geest.
- Ik zal eens naar die molens gaan, zei Leentje.
En dat deed ze. Naar Wouters aanwyzing vond zy de juiste plek waar
die belangryke ontmoeting zou hebben plaats gehad. Zy zag de balken, den
modder, de eenden, het kroos... alles was er, tot de aschlucht toe, alles...
behalve fancy en haar vertellingen.
En ook Wouter-zelf vond fancy daar niet meer. Te-vergeefs
wandelde hy met de fatsoenlyke Hallemannetjes, zoo dikwyls men hem thuis
‘van den vloer’ wenschte. Te-vergeefs stond hy uren lang aan de
leuning van z'n brugje, en luisterde naar 't geklepper van de molens. Ze
vertelden hem niets, en zongen niet, en er kwam geen fancy.
- Ze zal te veel bezigheid hebben aan 't hof myner moeder, zuchtte
Wouter, en bedroefd ging-i naar huis.
Maar als-i door 't venster al de schoone sterren zag die zoo
vriendelyk tintelden alsof ze hem toewenkten moed te houden, dan werd hy iets
beter gestemd. De treurigheid bleef, maar ze was minder bitter. Ze ging van
smart over in heimwee, in zoet verlangen ‘naar huis’, en met
betraand oog, maar niet wanhopig meer, riep hy fluisterend:
- Omikron, omikron!