zynen, maar, myn zoon, let hierop, zeg nooit, die
dominee is een uil, of: het zyn eigenlyk rozynen van verleden jaar.
Schop uwe vrouw, myn zoon, als gy verzekerd zyt krachtiger te
schoppen dan zy. Maar, myn zoon, zeg nooit: ik wou dat het mensch dood
was, of: zy heeft sproeten.
Krab iemand een oog uit, als dat wezen moet, myn zoon, maar
zeg nooit, die man is scheel.
Veracht de lieden die zich slecht gedragen in het publiek, en ga een
straatjen om, myn zoon, om hen te ontwyken, maar zeg: ik maakte een
omweg om het kraambriefje te lezen van de juffrouw die bevallen is. En als er
geen juffrouwen bevallen zyn in die buurt, zeg dan dat gy die straat
koost om te zien òf er ook misschien juffrouwen bevallen waren?
En als gy iemand ziet die beschonken nederviel op den weg, myn zoon,
zeg dan: die man rust.
En wanneer gy onreinheid ontwaart op uw pad, zeg dan: er was
vandaag veel visch op de markt, of: het zal regenen als de wind gaat liggen,
of: de wind zal bedaren als het regenen gaat, of zoo-iets, of zeg volstrekt
niets, myn zoon, maar spreek in allen gevalle niet over de onreinheid die gy
zaagt.
Want, myn zoon, aldus is de mensch geschapen, dat hy veel onreins
kan slikken, doch geenszins uwe woorden òver onreinheid.
En aldus, myn zoon, veel dingen noemende met vreemde namen, of wel
die dingen niet noemende, zult gy veel rozynen verkoopen - al ware
dezelve dan ook overjarig - en 't zal u in uw winkeltje gaan zooals ik gezegd
heb toen ik begon buyig te worden van wysbegeerte.