Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij227a.(In de vorige Uitgaaf als Noot gedrukt.) Hier blykt dat m'n geringschatting van den heer Thorbecke als staatsman (452, 966, vlgg.) geen parti-pris was. Gelyk velen verwachtte ik in 1862 inderdaad iets van hem. Hy heeft geen enkele der zaken afgedaan die ik hier op z'n agenda zette. Het Dagbladzegel is nu afgeschaft, maar door hèm niet. Wat de man wèl heeft verricht, is my onbekend. Hy is nu, geloof ik, weer minister (1872) doch zeker weet ik het niet. 't Boezemt me geen belang meer in. Er staan heel àndere veranderingen voor de deur, dan dat gedurig inruilen van lood om oud yzer. Uit de schoone redevoering van den heer Wintgens in de | |
[pagina 131]
| |
Kamerzitting van 13 November 1871, meen ik te mogen opmaken dat ik niet te-vergeefs geleefd, gedacht, geleden, gearbeid heb. Ook anderen beginnen intezien... Maar wel is 't weer karakteristiek, dat ik - zoo kort na 't verschynen van m'n stuk over Specialiteiten, waarop de debatten van die maand zoo'n scherp afgedrukt zegel zetten! - niet genoemd werd, noch door den heer Wintgens noch door de andere sprekers, al bleek er dan telkens - byv. uit het nogal boetvaardig veroordeelen van schoolmeester-specialiteiten, door Mr. Thorbecke-zelf! - dat men myn beschouwingen over de kamerdebatten pas onlangs gelezen had. Er is iets komieks in die vrees m'n naam te noemen. Begrypen die heeren niet hoe luid dat zwygen spreekt? Nadat ik zoo kort geleden in myn Nogeens Vrye Arbeid had aangetoond dat het zoogenaamd Kultuurstelsel op den aard des Javaansch en Volks gebazeerd was, en dáárom moest behouden blyven, voerden de voorstanders van dat stelsel als motief voor hun meening hoofdzakelyk aan: dat de zaak eigenlyk 'n ethnologisch vraagstuk betrof, 'tgeen, zeiden zy, onlangs verzekerd was door... 'n Oostenryker! Ook de kapellenvanger Wallace - 'n opmerker van de minste soort, waarachtig! - werd tot getuige geroepen! 't Is waarlyk om te vertwyfelen aan z'n denkvermogen als men bemerkt dat zulke hansworsten 't met ons, eens zyn. De man spreekt mee over zaken waarvan hy 't eerste woord niet weet. Ter verontschuldiging kan misschien worden aangevoerd, dat-i niet kon voorzien door Nederlandsche Staatslieden te worden gepromoveerd tot autoriteit. Op Java zou geen koelie 'n raad van hem hebben aangenomen, maar voor Den Haag schynt alles - behalve 't goede, natuurlyk! - goed genoeg. Wel echter kon de man voorzien dat de beoefenaars van z'n vakken - botanie, zoölogie, ethnologie, enz. - z'n werken zouden raadplegen, gelyk dan ook, byv. door Darwin, geschiedt. Dit is zeer te betreuren, en ik zal dezen eerlyken maar naïven denker waarschuwen tegen zulke berichtgevers. Wat in Wallace ten-eenenmale ontbreekt, is: de konscientie der wetenschap. Ik neem aan, dit in z'n werken aantetoonen. Dat de hollandsche vertaling daarvan door Prof. Veth, in zekeren zin naar my gedoopt is - Insulinde! - doet me hartelyk leed. Het is 'n aardig boek voor leeken, en ontleent z'n grootste waarde aan de zoo korrekte noten van den heer Veth-zelf, wiens kennis van indische zaken verbazend is. Het verwondert me dan ook zeer dat hem Wallace's gebrek aan wetenschappelyke konscientie niet meer stuit, of althans dat daarvan zoo weinig blykt. Ook | |
[pagina 132]
| |
Prof. Veth vergist zich nu-en-dan. Wie niet? Wat, byv. de baarsche Wallace - wiens filologische kennis, behalve z'n onwetenschappelyk Engelsch, zich hoofdzakelyk wel bepalen zal tot wat muzeum-latyn: dit- of dat-ptera Wallacii! - wat die man outriggers noemt (zie noot 9 van den heer Veth, blz. 287) zyn de aan twee dwars over 'n klein vaartuig liggende staken bevestigde stukken bamboe van 'n prahoe sajab = vlerkschuit. Deze uitleggers bevinden zich dus niet, gelyk de heer Veth meent, aan de loefzyde alleen, 'tgeen vanzelf spreekt omdat loef en ly gedurig verwisselen, en men die mekaniek niet telkens zou kunnen overbrengen. Ook doet ze haar werking niet door de zwaarte aan den loefkant - de heele toestel is daartoe te licht, en de manschappen zouden er niet dan zeer moeielyk, en dan slechts 'n oogenblik, op kunnen zitten maar door den tegenstand van 't water tegen de met lucht gevulde bamboe aan den lykant van 't vaartuig. Zulke foutjes zyn menschelyk, en doen 'n goeden opmerker te meer in 't oog vallen hoe nauwkeurig overigens de heer Veth alles onderzoekt. Byna ieder ander had die engelsche outriggers zonder kommentaar laten voorbygaan. Men is grooten eerbied schuldig aan de wetenschappelyke hoogte waarop de heer Veth staat, al verschilt men dan - gelyk met my 't geval is - van hem in zoogenaamd-staatkundige richting. Ikzelf heb genoeg gewerkt om te begrypen hoeveel hy moet gearbeid hebben! Ga naar voetnoot* Met dien Wallace nu, is de zaak juist andersom. Mir nichts, dir nichts gaat hy veel belangryks voorby, en geeft telkens, in-plaats van rezultaten eener - in Indie dikwyls lastige! - wetenschappelyke nasporing, een ter-loops opgevangen praatje, zoodat hy, ook waar-i de waarheid zegt, zeer dikwyls slechts de verdienste heeft van juist-raden. De voorbeelden die ik hiervan kan aanhalen, zyn anekdotisch. En soms wapent hy zich tegen misraden, door 'n zonderling: of. Een uit 'n boom | |
[pagina 133]
| |
gevallen orang-oetang, dien hy N.B. zegt ontleed te hebben, had volgens hem 'n been ‘of’ 'n arm gebroken. Zou 't ook misschien de staart geweest zyn? Het zou 'n werk van langen adem wezen, al de byzonderheden optegeven, die Wallace stempelen tot 'n bevoegde vraagbaak voor ieder die aan wetenschap geen behoefte voelt. De goedige vergunning om te kiezen tusschen arm en been van dien orang-oetang - let wel, dat z'n ‘of’ geen sive is, maar wel degelyk vel, want twee en drie regels vroeger spreekt hy van vingerspitsen, elders van handen, en overal stelt hy de armen van het dier tegenover de beenen - de vergunning nu, om ditmaal te kiezen, wordt den lezer wel eenigszins vergald door de onmeedoogende wys waarop hy hem 't getal van de gedurende zes-en-twintig nachten gevangen nachtuiltjes opdringt, nacht voor nacht, met de datums er by: totaal 1386 stuks, welgeteld! (blz. 141) De man die 'n maand zoek maakte met het vangen en tellen van die nachtuiltjes, heeft middel gevonden om in drie en een halve maand (blz. 162) de Javasche Flora en Fauna en de geologische struktuur van dat groote land te determineeren, aan de - NB. uit verschillende stammen bestaande - bevolking van vyftien millioen zielen haar anthropologische plaats aan te wyzen, en pour la bonne bouche gewysde te slaan in 't proces tusschen Kultuurstelsel en Vryen Arbeid... waaromtrent hy godbeter't van myn opinie is! Het getal soorten van vlinders noemt hy met stipte cyfers. En dat der vogels... lezer, Wallace verzekert ons dat er in zyn tyd op Java slechts tweeërlei soort van papegaaien waren, en tevens dat hyzelf van daar vertrok op den 31n October 1861. De ornithologen zullen dus in November van dat jaar aan de psittaceën niet veel te tellen gehad hebben. Zoo'n kwakzalver - een der engelsche trompetters, waarvan ik sprak in de ‘Specialiteiten’ - wordt als autoriteit aangehaald in onze Volksvertegenwoordiging! Is 't wonder dat het vaderlandslievend gemoed van 't straatgrauw, zich richtend naar zulke voorbeelden, z'n Neerlandismus uitgalmt in: die Wacht am Rhein? Ik bèn nu eenmaal, helaas, slechts 'n Hollander. Kan ik 't helpen? Maar zy die op-grond hiervan gedurig de vryheid nemen my beneden den eersten den besten vreemdeling te stellen, moesten bedenken dat zoo'n antinationaliteit henzelf ook niet verhoogt. Money, of 'n Oostenryker - 'k weet waarachtig 's mans naam niet, en heb geen lust dien te zoeken - en Wallace... hartelyk dank! Ik betwyfel zeer of men in 't Engelsch Parlement gebruik | |
[pagina 134]
| |
maken zou van myn wysheid als ik 'n vertoog schreef over de werking van plumpudding of de spleen, of 'n handboek voor boksers. Ik zal er me niet aan wagen. |
|