132.
Maar zoolang 't gekibbel over niet-bestaande zaken nadeelig inwerkt
op dingen die wèl bestaan... zoolang ik moet vreezen dat de stemmen, hoe
forsch ook, van mannen die zich ten-doel stelden de maatschappy te verlossen
van den verderfelyken invloed der zoogenaamde godsdienst, niet alom
worden gehoord, zóólang zal ik voortgaan met het geven van 'n
zweepslag hier-en-daar. Zwygen waar spreken plicht is, noem ik misdadig.
Onlangs zyn, volgens de nieuwsbladen, in Spanje twee personen
veroordeeld tot de galeien ‘wegens verspreiding van den bybel.’
Ik vind dat vonnis schandelyk. Laat me dit vooraf zeggen, opdat
niemand het recht hebbe voortewenden dat ik partytrek voor zulke
barbaarsheid.
Maar, ééns aannemende dat zoo'n straf mocht worden
toegepast op 't verspreiden van 'n boek...
Aannemende dat die straf behoort te zyn in overeenstemming met de
nadeelen die er uit de verspreiding en 't lezen van zoo'n boek kunnen
voortvloeien, en hier-en-daar werkelyk voortgevloeid zyn...
Dit alles aannemende, is het vonnis waarby twee personen in Spanje
zyn veroordeeld tot de galeien, wegens 't kolporteeren van den bybel,
rechtvaardig en niet streng.
Hoe zoudt gy 't vinden, lezer, als iemand uw kind krankzinnig
maakte? Zóó, dat het lag te brullen als 'n wild beest, met schuim
op den mond? Zoudt ge dat goedvinden? Ik denk neen.
Amsterdam, 6 februari 1862.
Den Heere H.
Höveker, Boekhandelaar te Amsterdam.
Weledele
Heer! Met warme belangstelling heb ik gelezen het by Uweledele uitgekomen
stukje: Verhaal eener geestelyke opwekking, enz. te Elberfeld. Ik geloof
dat de algemeene verspreiding der hoogstbelangryke mededeelingen die daarin zoo
naar waarheid worden gedaan, zeer nuttig werken zoude. In-weerwil van den lagen
prys van dat werkje is het niet genoeg overal gelezen, en ik ontwaar met smart
dat nog altyd velen by den dag voortleven, zonder 't minste besef van de
ontzaggelyke vreeselyke schrikbarende werkinge des Heiligen Geestes.