113.
Ik ontving vandaag 'n zonderlingen brief. De schryver teekent zich:
***, leerling... enz. 't Is dus 'n jong mensch. Ik zoek z'n naam
vergeefs in den Almanach de Gotha naar den geest. Maar dat zal 'n
verzuim wezen. Ik begryp namelyk niet hoe iemand die nog niets heeft
gepresteerd, zoo'n brief zou durven schryven. Hy verwyt me ‘in den
naam van Jezus Christus den gekruisten’ m'n hoogmoed.
‘Wys denzulken 't kleed van kemelvel, dat ge versleet in de
woestyn.’
Anders of meer weet ik niet te antwoorden op zoo'n hoogmoedig
schryven.
Ja toch... dit nog. Ik hoop voor dien ‘leerling’ dat de
15e wet doorgaat van m'n vriend den kapitalist, op pag. 93 van Vryen
Arbeid. Als dan m'n ‘leerling’ na eenige tientallen
jaren zwaren arbeid zal opgeklommen zyn tot Opper-hoofd-Directeur van 't
een-of-ander, met rang van veldmaarschalk naar den geest... als hy de plaats
zal hebben ingevuld die nu openbleef door 'n verzuim van de zetters der kleine
Gotha... laat hem dàn eens terugkomen op z'n onderwerp.
Het treft aardig dat ik juist 'n paar nummers geleden den hoogmoed
behandelde. Ik houd veel van hoogmoed. 't Is 'n element dat in onze maatschappy
maar al te vaak ontbreekt.
Maar als ik zeg dat ik hoogmoed aanbeveel, dan bedoel ik daarmee
niet zoo'n domme leerlingachtige ultra-christelyke eigengerechtige
zelfgenoegzame jongensverwaandheid.