Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
ren zyn wel, maar wàt moet ik belyden? Ze zeggen, ik moet toch iets gelooven, iets weten, iets belyden. Max, geef me toch 'n geloofsbelydenis. Ik kan 't hier anders heusch niet langer uithouden. De meiden zien er me op aan, dat ik geen belydenis heb. En kleine Max vraagt me, ‘wat is toch 'n heiden, mama? Jansje wou me geen boteram geven, en zei: ik was 'n heiden.’ Maar overigens zyn de kinderen wel.
Ik antwoordde dat ik geen geloofsbelydenis geven kon, dat ikzelf er geen had. Zy schreef daarop:
- Lieve Max, om godswil, zeg me wat ik belyd. Ik geloof niet ‘in’ den bybel, zooals ze dat noemen. Dat is wèl, zeggen ze, maar de Natuur! Ook in de Natuur heb ik God niet gevonden, en dat nemen ze my kwalyk. Ze zeggen dat Sirius zoo ver van ons is, en dat 'n klein beestje nog andere beestjes op zich draagt. Dat komt me wel onzindelyk voor, en ik vind dien afstand van Sirius wel lastig voor wie 'r heen moet, maar in dat alles vind ik God niet. Lieve Max, de kinderen zyn wel, maar help my.
Ik antwoordde nogeens dat ik geen geloofsbelydenis geven kon, dat ikzelf er geen had. Ze schreef weer, en weer, en altyd hetzelfde. Toen werd ik driftig. Niet om haar verzoek, maar over de oorzaken die zoo wreed daartoe drongen. En daarop heb ik de ‘Geloofsbelydenis’ geschreven, die ge kunt vinden in den Dageraad, als ge slecht en goddeloos genoeg zyt er naar te zoeken in dat tydschrift. Ga naar voetnoot* Maar als ge 't vindt en leest, bedenk dan dat die belydenis 'n wanhopige poging was om rust te geven aan m'n vrouw, en een boteram aan m'n kleinen heiden. Want - 'n bekentenis! - de eerste regel de beste van die belydenis is 'n onwaarheid. Ik weet niet of er 'n vader was. Ga naar voetnoot† Ik weet niet of die vader de scherpzinnigheid van z'n kinderen beproeven wou. Ga naar voetnoot† Maar als men heenstapt over dien eersten regel, dan volgt de rest vanzelf. Meer weet ik er niet van te zeggen. |